ECLI:NL:RBAMS:2020:6303

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
8612502 CV EXPL 20-11679
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggeven van een schilderij en vernietiging van een koopovereenkomst tussen kunsthandelaar en verkopers

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], dat gedaagde, een kunsthandelaar, een schilderij dat hij van hen had gekocht, zou teruggeven. De eisers stelden dat de koopovereenkomst vernietigd diende te worden omdat [eiser 2] niet had ingestemd met de verkoop. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de koopovereenkomst op 5 november 2019 tot stand is gekomen, toen [eiser 1] het schilderij aan gedaagde verkocht voor € 2.000,--. Gedaagde bevestigde de aankoop per e-mail en vroeg om het bankrekeningnummer voor de betaling. Later heeft [eiser 1] per e-mail aangegeven de overeenkomst te willen ontbinden, maar gedaagde weigerde dit. Eisers hebben vervolgens de vernietiging van de koopovereenkomst ingeroepen op grond van artikel 1:88 lid 1 onder a BW en artikel 1:89 lid 1 BW, maar de kantonrechter oordeelde dat eisers niet voldoende hadden aangetoond dat hun belangen door de verkoop waren geschaad. De kantonrechter wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8612502 CV EXPL 20-11679
vonnis van: 1 december 2020

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser 1]

2. [eiser 2]

wonende te [woonplaats]
eisers
nader te noemen: [eiser 1] en [eiser 2]
gemachtigde: mr. J.C.J. Smallenbroek
t e g e n

[gedaagde]

wonend te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: S.V. Witteveen, DAS Rechtsbijstand

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaarding van 12 juni 2020, met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling mondelinge behandeling;
- mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2020. [eiser 1] en [eiser 2] zijn verschenen. [gedaagde] is persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat – voor zover hier van belang – het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] is kunsthandelaar.
1.2.
[eiser 1] heeft per WhatsApp aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat hij mogelijk een aantal schilderijen van [naam 1] en ook een schilderij “Omnibus met paarden te Parijs” van [naam 2] (hierna: het schilderij) wilde verkopen en gevraagd of [gedaagde] daarin geïnteresseerd was.
1.3.
[gedaagde] heeft [eiser 1] per WhatsApp bericht niet geïnteresseerd te zijn in de werken van [naam 1] , maar wel verder te willen praten over het “kleine aquarel van [naam 2] ”.
1.4.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn op 5 november 2019 met het schilderij, per auto, naar de galerie van [gedaagde] gegaan. [eiser 2] is in de auto achter gebleven. [eiser 1] heeft [gedaagde] in de galerie ontmoet en heeft hem voorgesteld het schilderij in consignatie te nemen. [gedaagde] wilde het schilderij niet in consignatie nemen, maar wilde het schilderij wel zelf kopen. [eiser 1] heeft het schilderij aan [gedaagde] verkocht voor een bedrag van € 2.000,--.
1.5.
[gedaagde] heeft de aankoop van het schilderij voor het bedrag van € 2.000,-- bij e-mail van 5 november 2019, 21.16 uur, aan [eiser 1] bevestigd en heeft verzocht om het bankrekeningnummer zodat hij de koopprijs kon voldoen. Het slot van de e-mail is als volgt:
Met vriendelijke groet,
[gedaagde]
Kunsthandel [gedaagde] B.V.
1.6.
Een e-mail van 6 november 2019, 9.16 uur, van [eiser 1] aan [gedaagde] houdt het volgende in:
(…)
In de auto onderweg naar Den Haag besprak ik met mijn ega het feit dat u de [naam 2] niet in consignatie wilde nemen. We hadden onderling afgesproken dat we onder die voorwaarden het werk zouden aanbieden. U wilde dit niet. Ik voel mij schuldig dat ik mij niet aan deze afspraak heb gehouden en wil daarom onze overeenkomst ontbinden. Het spijt mij dat het zo loopt.
(…).
1.7.
[gedaagde] heeft laten weten niet af te willen zien van de koopovereenkomst die tussen hem en [eiser 1] is gesloten.
1.8.
Na uitvoerige verdere correspondentie heeft [eiser 2] bij brief van 26 maart 2020 de vernietiging ingeroepen van de koopovereenkomst op grond van artikel 1:88 lid 1 onder a BW juncto artikel 1:89 lid 1 BW. Zij heeft [gedaagde] verzocht het schilderij te retourneren, hetgeen [gedaagde] heeft geweigerd.

Vordering

2. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen:
primair“te beslissen” dat [gedaagde] het schilderij moet teruggegeven, binnen acht dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair“te bepalen” dat [gedaagde] een bedrag van € 2.000,-- dient te betalen, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3. [eiser 1] en [eiser 2] stellen dat zij het schilderij aan [gedaagde] in consignatie wilden geven. [gedaagde] heeft [eiser 1] echter bewogen tot het aangaan van een koopovereenkomst met hem. Het sluiten van de koopovereenkomst door [eiser 1] met [gedaagde] met betrekking tot het schilderij is een rechtshandeling zoals bedoeld in artikel 1:88 lid 1 onder a BW. [eiser 2] heeft voor die rechtshandeling niet de vereiste toestemming gegeven. Omdat [eiser 2] de koopovereenkomst om die reden op grond van artikel 1:89 lid 1 BW rechtsgeldig heeft vernietigd, dient [gedaagde] het schilderij te retourneren of, in ieder geval, de koopprijs te betalen, aldus [eiser 1] en [eiser 2] .

Verweer

4. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op hetgeen hij naar voren heeft gebracht, zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

Beoordeling

5. [gedaagde] voert aan dat de kunsthandel gedreven wordt door een besloten vennootschap (Kunsthandel [gedaagde] B.V.). De koopovereenkomst is dan ook niet door hem (in privé) gesloten, maar door hem namens de vennootschap. [eiser 1] en [eiser 2] hadden hun rechtsvordering dan ook tegen die vennootschap moeten instellen en niet tegen hem (in privé), aldus [gedaagde] .
6. Dat verweer is tevergeefs. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan [eiser 1] ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst wist of kon weten dat [gedaagde] daarbij niet voor zichzelf handelde, maar namens zijn besloten vennootschap. Weliswaar is aan het slot van de e-mail van 5 november 2019 vermeld:
“Met vriendelijke groet,
[gedaagde]
Kunsthandel [gedaagde] B.V.”
maar dat was ná de totstandkoming van de koopovereenkomst en dus niet van invloed op de vraag met wie die overeenkomst is gesloten.
7. Verder overweegt de kantonrechter als volgt. Vaststaat dat [eiser 1] en [eiser 2] tot verkoop van het schilderij wilden overgaan. Om die reden hebben zij immers [gedaagde] benaderd en zijn zij met het schilderij naar de galerie van [gedaagde] gegaan. Het schilderij ís verkocht. Niet aan een derde, waarbij [gedaagde] op grond van consignatie tegen betaling van een commissie als intermediair zou optreden, zoals [eiser 2] voor ogen stond, maar aan [gedaagde] zelf.
8. Artikel 1:88 lid 1 BW beoogt de echtgenoten, in het belang van het gezin, tegen elkaar te beschermen tegen het verrichten van rechtshandelingen die gezien het voorwerp van de rechtshandeling of de aard van de rechtshandeling benadelend zijn of een groot financieel risico meebrengen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben niet uiteengezet in welk door artikel 1:88 lid 1 BW te beschermen belang zij zijn getroffen nu de met instemming van [eiser 2] voorgenomen verkoop van het schilderij daadwerkelijk z’n beslag heeft gekregen, zij het door verkoop aan [gedaagde] , waardoor verkoop aan een derde, na consignatie door [gedaagde] , achterwege is gebleven. Niet duidelijk is dan ook welk door artikel 1:88 lid 1 BW te beschermen belang zij hebben bij de vernietiging van de met [gedaagde] gesloten koopovereenkomst. Bij gebrek aan belang dient hun beroep op de vernietiging van de koopovereenkomst geen effect te sorteren. Daarop stuit hun primaire vordering dan ook af.
9. Ook de subsidiaire vordering is niet toewijsbaar. [gedaagde] heeft zich één en andermaal bereid getoond de koopprijs van € 2.000,-- te betalen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben echter steeds geweigerd, na verzoek daartoe van [gedaagde] , hun bankrekeningnummer aan hem bekend te maken omdat zij de koopprijs niet in ontvangst wilden nemen, maar het schilderij van hem geretourneerd wilden krijgen. Het komt er dus op neer dat [gedaagde] zijn verplichting tot betaling van de koopprijs wilde nakomen, maar dat [eiser 1] en [eiser 2] die nakoming hebben verhinderd, althans daar geen medewerking aan hebben verleend. Als gevolg daarvan is geen verzuim ingetreden aan de zijde van [gedaagde] bij zijn verplichting tot voldoening van de koopprijs. De op nakoming van die verplichting gerichte subsidiaire vordering van [eiser 1] en [eiser 2] is om die reden niet toewijsbaar.
10. [eiser 1] en [eiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot worden op € 360,-- aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,-- aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van
€ 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [eiser 1] en [eiser 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis hebben voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.