Beoordeling
Incorporatie?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de overdracht van de ICT-activiteiten door DNB aan Centric moet worden aangemerkt als een overgang van (een deel van een) onderneming als bedoeld in artikel 7:663 BW. Op grond van dat artikel zijn door de overgang van onderneming de rechten en verplichtingen die tot 1 april 2019 voor DNB voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomsten met [eisers] van rechtswege overgegaan op Centric. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de DNB-cao in de arbeidsovereenkomsten van [eiser 2] en [eiser 3] is geïncorporeerd. Anders dan Centric heeft betoogd geldt dat ook voor [eiser 1] , [eiser 4] en [eiser 5] , aangezien zij de incorporatie van de DNB-cao in hun arbeidsovereenkomsten door middel van de circulaire uit 2003 (zie 1.5) (stilzwijgend) hebben geaccepteerd. Door de incorporatie van de cao in de arbeidsovereenkomsten, zijn ook de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de DNB-cao 2018/2019 op grond van artikel 7:663 BW op Centric overgegaan.
6. Tussen partijen is in geschil of op 1 juli 2019 voor Centric een einde is gekomen aan de uit artikel 1 lid 1 van hoofdstuk II van de DNB-cao 2018/2019 voortvloeiende verplichting tot salarisverhoging per juli van elk jaar. Centric heeft dat betoogd met een beroep op artikel 1 lid 1 onder e van hoofdstuk II van de DNB-cao 2018/2019 waarin is bepaald dat een dergelijke salarisverhoging niet plaatsvindt in een cao-loze periode. Daarvan was volgens Centric vanaf 1 juli 2019 sprake, omdat de looptijd van de DNB-cao 2018/2019 toen eindigde zonder dat een nieuwe cao al tot stand was gekomen.
7. Centric wordt in dat betoog niet gevolgd. De DNB-cao 2018/2019 liep tot 1 juli 2019 en gold ten tijde van de overgang van onderneming naar Centric op 1 april 2019. Op dat moment was dus geen sprake van een cao-loze periode. Het aflopen van de DNB-cao 2018/2019 per 1 juli 2019, brengt daarin jegens [eisers] – gelet op de incorporatie van deze cao in hun arbeidsovereenkomsten – geen verandering.
8. Daarbij komt dat Centric ook niet kan worden gevolgd in haar standpunt dat na 1 juli 2019 bij DNB sprake was van een cao-loze periode. Volgens artikel 1 lid 1 onder e van hoofdstuk II van de DNB-cao 2018/2019 – dat naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd waarbij in de beginsel de bewoordingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn – is daarvan sprake in geval van opzegging van de cao. Tussen partijen is niet in geschil dat opzegging van de cao niet heeft plaatsgevonden. Anders dan Centric heeft betoogd valt niet in te zien waarom ook sprake zou zijn van een cao-loze periode wanneer de cao eindigt als gevolg van tijdverloop. Uit artikel 1 van lid 1 onder b van de DNB-cao 2018/2019 blijkt immers dat een cao in dat geval geacht wordt stilzwijgend te zijn verlengd. Dat nadien in november of december 2019 een nieuwe cao is overeengekomen die met terugwerkende kracht van toepassing is geworden, maakt dat niet anders. Dat geldt ook voor de door Centric aangevoerde omstandigheid dat de partijen bij de DNB-cao zijn uitgegaan van 1 juli 2019 als einddatum zonder dat voorafgaande schriftelijke opzegging noodzakelijk was, aangezien het bij de uitleg van een cao niet aankomt op de bedoeling van partijen voor zover die bedoeling niet kenbaar is uit de cao-bepalingen.
Salarisverhoging per 1 juli van elk jaar onuitvoerbaar?
9. Centric heeft niet betwist dat de structurele salarisverhoging per 1 juli van elk jaar moet worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde die op haar is overgegaan. Centric heeft slechts aangevoerd dat zij niet in staat is om de bepalingen uit hoofdstuk II, artikel 1 lid 1 onder b en c van de DNB-cao toe te passen, omdat zij niet beschikt over salarisschalen in haar organisatie, en de salarisschalen van DNB niet kenbaar zijn en niet mee zijn overgegaan. Daardoor is de relatieve salarispositie van medewerkers niet vast te stellen en uitvoering van deze arbeidsvoorwaarden volgens Centric niet mogelijk.
10. Ook in dat betoog wordt Centric niet gevolgd. Partijen zijn het er over eens dat de relatieve salarispositie aangeeft hoeveel een werknemer – uitgedrukt in een percentage – meer of minder verdient dan het maximum van de salarisschaal. Om de relatieve salarispositie te kunnen bepalen dient Centric dus te beschikken over het schaalmaximum van de salarisschalen die voor [eisers] golden en het salaris dat [eisers] verdien(d)en. Verdedigbaar is – gelet op het feit dat de overgang beperkt is tot reeds bestaande rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, waartoe (naar Centric onweersproken heeft aangevoerd) loopbaanverwachtingen niet behoren – dat ook daarvoor het moment van de overgang van onderneming op 1 april 2019 bepalend is. Het enkele feit dat Centric niet over de toen geldende salarisschalen met bijbehorend salarismaximum beschikt, maakt nog niet dat het voor haar praktisch onmogelijk is om uitvoering te geven aan deze arbeidsvoorwaarde. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt immers niet in te zien waarom Centric deze informatie niet van DNB of [eisers] kan verkrijgen. Aangenomen mag worden dat [eisers] over die informatie beschikken, aangezien zij kennelijk jaarlijks van DNB een salarisverhoging hebben ontvangen op basis van hun relatieve salarispositie. In de arbeidsovereenkomsten van [eiser 2] en [eiser 3] staat hun relatieve salarispositie ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst ook met zoveel woorden vermeld.
Loonsverhoging na beoordeling
11. Ten aanzien van de door [eisers] gevorderde nakoming van de arbeidsovereenkomst op het punt van de beoordelingsafhankelijke salarisgroei per 1 januari van ieder jaar heeft Centric onweersproken aangevoerd dat een beschrijving van een beoordelingssystematiek, zoals neergelegd in artikel 4 lid 5 van hoofdstuk II van de DNB-cao 2018/2019, geen individuele arbeidsvoorwaarde is die na overgang van onderneming mee overgaat. [eisers] hebben aangevoerd dat zij op het naleven van die beoordelingssystematiek ook geen beroep doen. De door [eisers] onbetwist gestelde omstandigheid dat de DNB-personeelsgids – waarin volgens hoofdstuk II artikel 4 lid 5 onder d van de DNB-cao 2018/2019 een nadere uitwerking van de beoordelingssystematiek bij DNB is opgenomen – onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomsten van [eisers] kan dan ook bij de verdere beoordeling buiten beschouwing blijven. Dat Centric er een eigen beoordelingssystematiek op nahoudt (die er blijkens de door Centric in het geding gebrachte productie 7 op neer komt dat een werknemer beoordeeld kan worden als slecht/onvoldoende/normaal/goed en excellent) neemt echter, anders dan Centric heeft aangevoerd, niet weg dat het aan de uitkomst van die beoordeling gekoppelde recht op salarisgroei per 1 januari van ieder jaar wel een arbeidsvoorwaarde is die van rechtswege mee is overgegaan. Nu de DNB-cao waarin deze bepaling staat is geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomsten van [eisers] , kunnen zij ook daarvan op grond van artikel 7:663 BW nakoming vorderen. Centric heeft daarbij terecht aangevoerd dat deze salarisgroei op grond van artikel 4 lid 5 van hoofdstuk II van de DNB-cao 2018/2019 wordt toegekend indien en voor zover het maximum van de salarisschaal nog niet is bereikt.
Toewijzing vorderingen in strijd met redelijkheid en billijkheid?
12. Volgens Centric is toewijzing van de vorderingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, gelet op de daarmee gepaard gaande kosten en de effecten die dat zou hebben op collega’s op dezelfde afdeling. Centric heeft op die kosten niet gerekend en hoefde op die kosten ook niet te rekenen. Zij is geen partij van de DNB-cao 2018/2019 en mocht afgaan op de gebruikelijke manier waarop een cao eindigt wanneer een nieuwe cao in werking treedt. Centric mocht bovendien afgaan op de mededelingen van DNB hierover, te weten dat de DNB-cao 2018/2019 op 1 juli 2019 zou eindigen.
13. Ook dat verweer gaat niet op. Centric had met mogelijke kosten die gepaard gaan met de overgegane arbeidsvoorwaarden van [eisers] rekening kunnen houden op het moment dat zij besloot op de ICT-activiteiten van DNB over te nemen. Centric heeft verder 2029 als peildatum voor de kostenberekening gehanteerd, terwijl niet valt uit te sluiten dat de arbeidsvoorwaarden van [eisers] op een eerder moment zullen worden geharmoniseerd. Dat toewijzing van de vorderingen tot gevolg zou hebben dat andere medewerkers geen salarisverhoging meer zouden kunnen ontvangen, heeft Centric niet onderbouwd. De omstandigheid dat binnen één bedrijf voor vergelijkbare medewerkers verschillende arbeidsvoorwaarden gelden, is inherent aan de overgang van een onderneming en maakt nog niet dat aan de overgegane arbeidsvoorwaarden van [eisers] geen uitvoering zou hoeven te worden gegeven. Centric heeft verder aangevoerd dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn dat de DNB-cao 2018/2019 voor haar – als derde partij die niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de DNB-cao – onverkort zou blijven gelden, terwijl deze voor de overige medewerkers (naar de kantonrechter begrijpt van DNB) op 1 juli 2019 is geëindigd. Dat betoog strandt reeds op hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen. Voor die medewerkers is de DNB-cao 2018/2019 evenmin op 1 juli 2019 geëindigd.
14. De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen onder 2a tot en met 2d worden toegewezen. Centric wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de vorderingen daarvoor te onbepaald zijn. Gelet op de omstandigheden van het geval wordt de wettelijke verhoging over het nog te betalen loon gematigd tot 10%. De wettelijke rente is als onbetwist toewijsbaar zoals gevorderd. Bij deze stand van zaken wordt aan de beoordeling van de voorwaardelijke vorderingen onder 2e en 2f niet toegekomen.
15. De vordering onder 2g tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar, aangezien niet is gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
16. Centric wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [eisers] belast. Omdat Centric vrijwillig is verschenen zijn er geen explootkosten gemaakt.