ECLI:NL:RBAMS:2020:6364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6160
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van speciaal onderwijs voor kind met autisme en voorlopige voorziening

Op 17 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak over de toelaatbaarheid van een kind met autisme tot speciaal basis onderwijs. Verzoekers, de ouders van [naam 1], hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de vereniging het Samenwerkingsverband primair onderwijs Amsterdam Diemen (SWV) dat hun zoon niet kan worden toegelaten tot het speciaal onderwijs. De ouders hebben verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hun zoon zich kan aanmelden bij een school voor speciaal basisonderwijs terwijl de bezwaarprocedure loopt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder, dat de toelaatbaarheidsverklaring (TLV) voor [naam 1] heeft afgewezen, is gebaseerd op adviezen van deskundigen. Deze deskundigen hebben geconcludeerd dat [naam 1] op dit moment niet over de benodigde schoolse vaardigheden beschikt en dat hij eerst in een zorgonderwijsgroep moet worden geplaatst om de benodigde vaardigheden te ontwikkelen. De ouders hebben betoogd dat hun zoon recht heeft op onderwijs en dat de zorgonderwijsgroep niet de juiste oplossing biedt.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beslissing van verweerder om de TLV te weigeren, rechtmatig is. De rechter heeft benadrukt dat de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening niets kan opleveren voor de ouders, omdat de uiteindelijke beslissing over de toelating tot de school bij het bevoegd gezag ligt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het besluit in bezwaar waarschijnlijk stand zal houden.

Uitspraak

AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6160

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2020 in de zaak tussen

[verzoekers] , te Amsterdam, verzoekers,

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en
de vereniging het Samenwerkingsverband primair onderwijs Amsterdam Diemen (SWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. R.P.J. Hendrikx).

Procesverloop

Met het besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder meegedeeld dat [naam 1] ( [naam 1] ), de zoon van verzoekers, niet kan worden toegelaten tot het speciaal basis onderwijs.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2020. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 5] (teamleider bij het SWV) .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat er vooraf ging aan het besluit
2.1
[naam 1] is enig kind en geboren op [geboortedatum] 2013 en woont sinds 2015 bij zijn moeder in Nederland. Zijn vader woont sinds 2000 in Nederland. Zijn ouders zijn gescheiden. Toen [naam 1] 2,5 jaar oud was is in een Amerikaans ziekenhuis in Libanon de diagnose autisme gesteld. [naam 1] heeft gedurende de peutertijd negen maanden onderwijs gehad op MOC [1] ’t Kabouterhuis. Daar werd de diagnose ASS (autisme spectrum stoornis) bevestigd. Vanaf september 2007 tot april 2019 bezocht [naam 1] een groep van Raeger Autismecentrum. Omdat verzoekers vonden dat [naam 1] onvoldoende vooruit ging, hebben zij hem toen aangemeld bij het Universum, een school voor speciaal basis onderwijs. Deze school kon [naam 1] niet bieden wat hij nodig had en suggereerden plaatsing op een KDC, zoals het Raeger. De vader is daarop met [naam 1] naar Libanon gegaan en daar heeft [naam 1] in het kader van een periode behandeling [2] van mei 2019 tot december 2019 onderwijs genoten met een individuele begeleider. Van deze periode is geen rapportage beschikbaar. Bij terugkomst hebben verzoekers [naam 1] weer aangemeld bij het Universum. [3] Het Universum heeft toen contact opgenomen met de Heldering, een school voor speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK). De Heldering was - na observatie van [naam 1] in december 2019 in een groep van zes kinderen en drie volwassenen - van mening dat [naam 1] was aangewezen op een zorgonderwijsgroep. [4] In deze zorgonderwijs groep heeft [naam 1] ook enige tijd meegedraaid, maar de ouders hebben afgezien van plaatsing in de zorgonderwijsgroep.
2.2
Op 9 juli 2020 is [naam 1] door het Ouder Kindteam (OKT) aangemeld bij verweerder voor een toelaatbaarheidsverklaring (TLV) voor het speciaal basisonderwijs. Dit in afwijking van de normale gang van zaken waarbij een school die een kind wil toelaten om deze verklaring verzoekt.
Het besluit
3. Verweerder heeft met het nu bestreden besluit de TLV afgewezen na kennis te hebben genomen van adviezen van twee deskundigen. Het speciaal onderwijs kan op dit moment onvoldoende aansluiten bij de ondersteuningsbehoefte van [naam 1] en hij beschikt nog niet over schoolse vaardigheden die nodig zijn om te profiteren van een schoolse setting. Volgens verweerder kan [naam 1] deze vaardigheden leren in een zorgonderwijsgroep, om daarna mogelijk de stap naar het speciaal onderwijs te maken.
Het verzoek
4. Verzoekers vragen bij wijze van een voorlopige voorziening om verweerder op te dragen hem te behandelen als ware hij in het bezit van een TLV voor de duur van de bezwaarprocedure. Zo kan [naam 1] zich aanmelden op een school voor speciaal basisonderwijs en die kan dan onderzoeken of zij hem kunnen helpen bij het volgen van onderwijs en dus óf zij hem kunnen toelaten tot de school. Verzoekers zien voor hun standpunt dat [naam 1] kan worden toegelaten tot het ZMLK cluster III onderwijs steun in de rapportage van juni 2020 van [naam 2] , klinisch psycholoog, kinder- en jeugdpsycholoog. Ook stellen zij dat de ervaring in Libanon hen gesterkt heeft in hun idee dat er voor [naam 1] meer mogelijk is dan zorgonderwijs. Zij stellen zich ten slotte op het standpunt dat [naam 1] , net als ieder kind, recht heeft op onderwijs en dat dit niet wordt geboden in het zorgonderwijs. Zij hebben daarom tot nu toe ook geweigerd om ontheffing van de leerplicht aan te vragen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5.1
Verweerder heeft aangevoerd dat toewijzing van het verzoek voor verzoekers niks kan opleveren omdat uiteindelijk het bevoegd gezag (het school bestuur) beslist over de daadwerkelijke toelating van leerlingen. Verweerder beslist slechts over de toelaatbaarheid van [naam 1] , aldus verweerder. Gelet op de motivering van het verzoek zal de voorzieningenrechter toch een voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5.2
Kort gezegd gaat het in deze zaak om de vraag of [naam 1] op dit moment leerbaar is op het speciaal onderwijs cluster III (ZMLK) of dat hij eerst naar de zorgonderwijsgroep moet om daarna mogelijk te kunnen doorstromen.
5.3
Verweerder baseert zijn besluit op twee adviezen van deskundigen, zoals is voorgeschreven in artikel 34.8 van het Besluit bekostiging WPO [5] . Verweerder mag op het op het advies van de deskundigen afgaan [6] , nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Wanneer een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat die partij over het advies heeft aangevoerd.
5.4
Verzoekers hebben het rapport van [naam 2] ingebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft dat rapport geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan het advies dat de twee deskundigen aan verweerder hebben gegeven. Daarover overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6.1
Verweerder heeft de toelaatbaarheid voor het speciaal onderwijs van [naam 1] laten onderzoeken door de orthopedagoog [naam 3] en de maatschappelijk deskundige
[naam 4] . Deze twee deskundigen hebben gesproken met de ouders. [naam 3] heeft inlichtingen ingewonnen bij [naam 2] , de psycholoog die over [naam 1] aan de ouders een rapport heeft uitgebracht. Verder heeft [naam 3] inlichtingen ingewonnen bij de jeugdpsycholoog van het OKT en bij de [functie] van de Heldering, de school waar [naam 1] is geobserveerd.
6.2
[naam 3] constateert een forse ontwikkelingsachterstand en dat de leervoorwaarden die nodig zijn om te kunnen functioneren in een onderwijsgroep, bij [naam 1] onvoldoende aanwezig zijn. [naam 3] heeft onderzocht of de wens van de ouders, namelijk ZMLK onderwijs voor [naam 1] , mogelijk is. De nadruk moet echter vooralsnog liggen op ‘zorg’ als gevolg van zijn beperkte zelfredzaamheid op verschillende gebieden, zoals zijn gedrag en op het op gang brengen van de communicatieve voorwaarden. Hij heeft hier ondersteuning van een zorgonderwijsgroep nodig, daarna zou hij kunnen doorstromen naar ZMLK, aldus [naam 3] . Ook [naam 4] komt tot een gelijke conclusie. Op dit moment komt ZMLK onderwijs nog onvoldoende aan [naam 1] ’s ondersteuningsbehoefte tegemoet. [naam 1] behoeft intensieve begeleiding in een kleine groep bij het leren van de Nederlandse taal, het maken van contact met anderen (kinderen en volwassenen) en bij het ontwikkelen van zijn praktische zelfredzaamheid. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat een zorgonderwijsgroep de beste optie zou zijn voor [naam 1] .
6.3
De voorzieningenrechter stelt met verweerder vast dat het onderzoek van [naam 2] in één op één situatie is verricht en dat daaruit conclusies zijn getrokken over het IQ van [naam 1] , namelijk dat dit aansluit bij ZMLK onderwijs. Verweerder is echter van mening dat dat er meer zaken spelen dan alleen het IQ. Allereerst zijn van belang zaken als: zelfredzaamheid, schoolse vaardigheden, emotionele ontwikkeling en communicatieve vaardigheden. Over deze vaardigheden leest de voorzieningenrechter in het rapport van [naam 2] weinig informatie. Verschoor merkt alleen op dat de sociale ontwikkeling, luistervaardigheden en communicatieve minder sterk zijn. [7] Dat de vaardigheden van [naam 1] door de deskundigen zouden zijn onderschat kan de voorzieningenrechter niet uit de rapportage van [naam 2] opmaken. Verder wijkt de conclusie van [naam 2] over de communicatieve vaardigheden van [naam 1] niet veel af van die van [naam 3] die opmerkt dat deze vaardigheid zeer gering is.
6.4
Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat [naam 1] bij de Heldering in een groepssetting van zes kinderen en een leerkracht met twee onderwijsassistenten is geobserveerd. [naam 2] heeft [naam 1] in een één op één situatie beoordeeld en kan dus weinig zeggen over de groepsdynamiek waarin [naam 1] onderwijs wil krijgen. Een groepssetting van zes kinderen en een leerkracht met twee onderwijsassistenten is - ook al gelet op de financiering - het maximale wat er geboden kan worden in het Nederlands onderwijsbestel, zo heeft verweerder toegelicht op de zitting. Eén op één onderwijs voor [naam 1] zoals in Libanon of nog meer begeleiding is dan ook geen optie.
6.5
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter daarom van oordeel dat verweerder zijn besluit op de adviezen van zijn deskundigen heeft mogen baseren.
7.1
Dat verzoekers een aanmelding bij de Van Koetsveldschool overwegen zoals op de zitting is besproken, staat hen vrij. Echter ook deze school valt onder het samenwerkingsverband van verweerder. Verweerders samenwerkingsverband bevat een aantal scholen met ZMLK onderwijs, maar geen van deze kan bieden wat [naam 1] op dit moment nodig heeft, zo heeft verweerder ter zitting toegelicht.
7.2
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat [naam 1] geen recht op onderwijs wordt ontzegt. Op dit moment is onderwijs zoals de ouders voor [naam 1] willen geen optie zoals blijkt uit de deskundigenadviezen. Hij is aangewezen op een meer specialistische voorziening zoals de zorgonderwijsgroep. Dit is ook een voorziening die binnen het scholenverband van verweerder onder een dak wordt aangeboden. Dat hiervoor een ontheffing van de leerplicht noodzakelijk is, maakt niet dat geen sprake is van onderwijs. Binnen het zorgonderwijs wordt, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, zorgvuldig gemonitord of en wanneer leerlingen door kunnen stromen naar het speciaal (basis)onderwijs.
8. Gelet op het voorgaande zal het besluit in bezwaar waarschijnlijk standhouden. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage Juridisch kader
Wet op het primair onderwijs
Artikel 40, eerste lid Wpo. De beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen berust bij het bevoegd gezag. De toelating tot de school is niet afhankelijk van het houden van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. De toelating mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders.
Artikel 40 Wpo lid 8. Een leerling wordt niet toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs dan nadat het samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs behoort de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband. De beslissing over de toelaatbaarheid is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 18a lid 11. Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.
Besluit bekostiging WPO
Artikel 34.8. De deskundigen, bedoeld in artikel 18a, elfde lid, van de wet zijn een orthopedagoog of een psycholoog en afhankelijk van de leerling over wiens toelaatbaarheid wordt geadviseerd ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts.

Voetnoten

1.Medisch Orthopedagogisch Centrum
2.Zie pagina 1 van de rapportage van Verschoor
3.Zie de brief van 18 maart 2020 van het Universum.
4.Zorg Onderwijs Groepen (ZOG) zijn een combinatie van zorg en onderwijs op een school voor Speciaal Onderwijs.
5.Wet op het primair onderwijs (WPO),voor overig juridisch kader zie bijlage bij deze uitspraak
6.Zie artikel 3:9 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
7.Zie pagina 1 van de rapportage van Verschoor.