ECLI:NL:RBAMS:2020:6367

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
C/13/690981 / KG RK 20-1461
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar van tolk tegen afwijzing verzoek om verhoging uurtarief door Minister van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan over het bezwaar van een tolk tegen de afwijzing van zijn verzoek om verhoging van zijn uurtarief door de Minister van Justitie en Veiligheid. De tolk, die sinds 1997 werkzaam is in de Arabische taal, had verzocht om zijn uurtarief met terugwerkende kracht te verhogen naar € 48,60, in plaats van het tot dan toe ontvangen tarief van € 43,89. De Minister had dit verzoek op 14 september 2020 afgewezen, wat leidde tot het indienen van een bezwaarschrift door de tolk op 28 september 2020.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 2 december 2020, waarbij de tolk werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Amrani. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, maar dat de tolk niet-ontvankelijk was in zijn verzoek. De rechter oordeelde dat de tolk niet kon terugkomen op eerder toegekende vergoedingen, omdat deze bij onherroepelijke besluiten waren vastgesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de tolk geen wettelijke aanspraak had op een hogere vergoeding, zowel voor de periode vóór als na 1 juli 2020, en verklaarde het bezwaar ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor tolken om tijdig bezwaar te maken tegen toekenningsbesluiten, aangezien de bezwaartermijn per toekenning 14 dagen bedraagt. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van de Minister bevestigd en het bezwaar van de tolk ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rekestnummer: C/13/690981 / KG RK 20-1461 MW/CB
beschikking van 16 december 2020
op het op 1 oktober 2020 ter griffie van deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift ex artikel 9 lid 4 van de Wet tarieven in strafzaken (Wtis)
van :
[belanghebbende] , tolk,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Amrani te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Op 28 september 2020 heeft [belanghebbende] een bezwaarschrift ingediend bij de rechtbank Den Haag, afdeling bestuursrecht. De rechtbank Den Haag heeft het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank Amsterdam, afdeling bestuursrecht, die het bezwaarschrift op haar beurt weer heeft doorgezonden naar de voorzieningenrechter van de afdeling privaatrecht van deze rechtbank.
1.2.
Het bezwaarschrift is mondeling behandeld op 2 december 2020. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [belanghebbende] de aanvullende producties 5 tot en met 22 overgelegd en het Openbaar Ministerie (OM) een schriftelijke reactie.
[belanghebbende] , op de mondelinge behandeling aanwezig met mr. Amrani, heeft zijn verzoek toegelicht onder overlegging van een pleitnota. Namens het OM is niemand verschenen.
1.3.
De beschikking is vervolgens bepaald op heden.

2.Gronden van de beslissing

2.1.
Bij beschikking van 14 september 2020 van de Minister van Justitie en Veiligheid, meer in het bijzonder het Landelijk Expertisecentrum Gerechtskosten (LEG) van het OM, is het verzoek van [belanghebbende] om met terugwerkende kracht zijn uurtarief vast te stellen op € 48,60 afgewezen. De beslissing is vervat in een e-mail en luidt voor zover van belang:
(…)
Op basis van onderstaande heeft het LEG uw verzoek om een hoger tarief afgewezen:
-
tolk had al eerder kenbaar moeten maken dat zijn tarief hoger zou moeten zijn dan in Smartflow wordt toegekend.
Smartflow geeft immers aan dat de tolk moet klikken op de declaratie voor akkoord.
Gezien dit gegeven kan het LEG niets anders dan het verzoek van de tolk afwijzen.
Natuurlijk staat het de tolk vrij om bezwaar te maken bij de voorzieningenrechter.
(…)
2.2.
[belanghebbende] maakt bezwaar tegen voormelde beschikking. Hij is tolk in de Arabische taal en aanverwante dialecten en verricht sinds 1997 tolkwerkzaamheden in opdracht van de Minister. Het gebruikelijke uurtarief dat hem wordt betaald was
€ 43,89. Op grond van artikel 4 lid 2 van het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) heeft hij echter alsnog - met terugwerkende kracht - recht op een hoger uurtarief, te weten op € 48,60.
De Minister heeft hem vanaf 1997, in ieder geval vanaf 2010, althans vanaf januari 2020 tot september 2020 een uurtarief betaald van € 43,89 in plaats van
€ 48,60. Hij heeft dan ook nog recht op een nabetaling van € 8.223,66 exclusief BTW (1746 uur x € 48,60 = € 84.855,60 -/- 1746 uur x € 43,89 = € 76.631,94) en verzoekt het bezwaar gegrond te verklaren en de Minister te veroordelen om dit bedrag, te vermeerderen met proceskosten, aan hem te voldoen.
2.3.
Het OM heeft verweer gevoerd. Dit verweer komt, voor zover relevant, hierna aan de orde.

3.De beoordeling

3.1.
Het bezwaarschrift van [belanghebbende] tegen de beschikking van 14 september 2020 is tijdig ingediend.
3.2.
Met ingang van 1 oktober 2003 is het Btis gewijzigd; Btis 2003. Artikel 4 lid 1 en lid 2 Btis 2003 luidden tot 1 juli 2020:
1Het tarief voor de vergoeding van werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, bedraagt voor tolken € 43,89 per uur.
2In afwijking van het eerste lid behouden tolken die vóór 1 oktober 2000 reeds een hogere uurvergoeding voor hun werkzaamheden ontvingen, het recht op een hogere vergoeding.
Deze vergoeding bedraagt:
a.voor tolken in Europese talen € 46,29 per uur;
b.voor tolken in veelbeheerste niet-Europese talen € 48,60 per uur;
c.voor tolken in overige niet-Europese talen € 54,- per uur.
3.3.
Met ingang van 1 juli 2020 is het Btis (2003) gewijzigd. Het tweede lid van artikel 4 is daarbij komen te vervallen, omdat – kort samengevat – is gekozen voor een andere systematiek voor de inzet en betaling van onder meer tolken. Volgens de Nota van toelichting is het doel daarvan enerzijds om de markt in te laten spelen op vraag en aanbod per taal en anderzijds om tolken en vertalers te belonen naar kwaliteit en specialisaties. De gewijzigde regeling heeft onmiddellijke werking.
3.4.
Hoewel [belanghebbende] heeft gesteld dat hij al langere tijd heeft verzocht om een hoger uurtarief, is zijn verzoek dat tot de beschikking van 14 september 2020 heeft geleid ingediend op 16 juli 2020. Op die datum was het tweede lid van artikel 4 al vervallen en was er geen bestaande wettelijke regeling meer waarop [belanghebbende] zijn verzoek kon baseren. Daarom is zijn verzoek hoe dan ook ongegrond voor de periode vanaf 1 juli 2020.
3.5.
Voor de periode tot 1 juli 2020 geldt het volgende.
Het OM voert aan dat [belanghebbende] niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar over die periode, omdat de bezwaartermijn per toekenning van een vergoeding, dus per toekenningsbesluit, 14 dagen bedraagt. Volgens het OM kan [belanghebbende] dus niet met terugwerkende kracht alsnog verhoging vragen van de vergoedingen die reeds bij onherroepelijke besluiten zijn vastgesteld. Dit standpunt is juist. [belanghebbende] heeft per toekenningsbesluit de mogelijkheid gehad om daartegen tijdig op te komen. Hij heeft dat naar zijn stelling in het verleden ook gedaan, maar hij heeft kennelijk niet eerder bezwaar gemaakt bij de voorzieningenrechter. De al toegekende vergoedingen zijn dus bij onherroepelijk besluit verstrekt. Daartegen kan niet meer worden opgekomen. Dat volgt ook uit de uitspraak van de Raad van State van
2 november 2011, die [belanghebbende] als bijlage 5 heeft overgelegd. De Raad van State overwoog dat het een tolk vrijstaat om te vragen om een aanvullende vergoeding voor werkzaamheden waarvoor overeenkomstig ingediende declaraties is betaald, en dat het degene aan wie het verzoek wordt gedaan vrijstaat het verzoek te beoordelen, maar dat die reactie geen wettelijk besluit bevat waartegen kan worden opgekomen. Dit betekent dat een beroep op het tweede lid van artikel 4, zoals dat tot 1 juli 2020 gold, alleen tot welwillendheid kan leiden. Tot die welwillendheid is het OM niet gekomen.
3.6.
In dit geval heeft het OM het verzoek van [belanghebbende] beoordeeld en op 14 september 2020 afgewezen. Zoals uit het voorgaande volgt had het OM echter [belanghebbende] niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn verzoek.
3.7.
De conclusie moet zijn dat [belanghebbende] noch over de periode vóór 1 juli 2020 noch over de periode daarna een wettelijke aanspraak heeft op een structureel hogere uurvergoeding zoals verzocht. Bij deze stand van zaken wordt zijn bezwaar ongegrond verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door C.J.J. Buys, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CB