ECLI:NL:RBAMS:2020:6368

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/ 5721 en 20/6405
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering urgentieverklaring voor huisvesting na relatiebreuk met kinderen

Op 17 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoekster] een urgentieverklaring voor huisvesting had aangevraagd. De aanvraag was geweigerd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat [verzoekster] niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgent huisvestingsprobleem. De voorzieningenrechter oordeelde dat [verzoekster] niet had aangetoond dat zij de woning op basis van het huurrecht had opgeëist en dat er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem, aangezien zij nog een woning had en niet aan de voorwaarden voor een verbroken relatie voldeed. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep van [verzoekster] ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte dat de situatie van [verzoekster] niet als schrijnend werd beschouwd en dat het college in redelijkheid geen toepassing hoefde te geven aan de hardheidsclausule. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/5721 en AMS 20/6405

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamdach).
Partijen worden verder aangeduid als [verzoekster] en het college.

Procesverloop

Met het (primaire) besluit van 29 oktober 2020 heeft het college de aanvraag van 7 oktober 2020 van [verzoekster] om een urgentieverklaring geweigerd. [verzoekster] heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en om een voorlopige voorziening verzocht.
Inmiddels heeft het college een beslissing genomen op het bezwaarschrift en het bezwaar met het besluit van 2 december 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. [verzoekster] heeft beroep ingesteld, zodat het verzoek wordt geacht samen te hangen met het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2020. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding voor de aanvraag
1. [verzoekster] en haar partner zijn uit elkaar. Zij waren niet gehuwd en hadden ook geen samenlevingscontract. [verzoekster] is in 2017 vanuit Rotterdam bij de ex-partner in zijn huurhuis in Amsterdam ingetrokken. Zowel de ex-partner als [verzoekster] hebben een kind uit een eerdere relatie. Samen hebben zij twee kinderen van vier jaar en elf maanden. De oudste zoon van [verzoekster] woont sinds [datum] 2020 bij haar in Amsterdam. De oudste woonde eerst bij zijn vader in Den Haag. [verzoekster] woont nu nog op het adres in de [adres] te Amsterdam met de drie kinderen. De ex-partner verblijft nu deels ook elders, maar die wil zo spoedig mogelijk met zijn nieuwe partner in de woning gaan wonen. Het huurcontract staat alleen op naam van de ex-partner en daarom zou [verzoekster] de woning niet kunnen opeisen. Voor haar en haar kinderen dreigt dakloosheid. In Rotterdam kan zij niet meer terecht en haar tweede zoon krijgt specialistische begeleiding van het Kabouterhuis. Daarom heeft zij een urgentie verklaring in Amsterdam aangevraagd.
Het besluit van het college
2. Volgens het primaire besluit gaat het college er van uit dat na een relatiebreuk de woning beschikbaar blijft voor de kinderen. [verzoekster] moet als degene die de dagelijkse zorg heeft voor de kinderen deze woning opeisen. Als dat niet kan moet zij de relatiebreuk aantonen door drie maanden elders te gaan wonen. Dit standpunt heeft het college herhaald en verder gemotiveerd in het bestreden besluit. [verzoekster] heeft de relatiebreuk niet aangetoond. Zo woont [verzoekster] nog steeds in de woning. Er is dan geen urgent huisvestingsprobleem. Daarbij komt ook dat [verzoekster] en haar ex-partner nog steeds een gezinsuitkering ontvangen. Zij heeft ook niet aangetoond dat zij de woning op basis van het huurrecht heeft opgeëist. Dat had zij wel moeten doen. Verder woont het hele gezin nog geen twee jaar op het zelfde adres, omdat de oudste zoon pas op [datum] 2020 bij [verzoekster] is ingetrokken. Ook dat is volgens het college een voorwaarde om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen. In wat is aangevoerd over de medische omstandigheden van het middelste kind [naam] ziet het college geen aanleiding om daar nader onderzoek naar te doen. Ook ziet het college geen aanleiding om op basis van de hardheidsclausule een uitzondering te maken op de regelgeving, want uit de overgelegde stukken blijkt niet van een relatie tussen de medische problematiek van [naam] en de huisvestingssituatie.
De gronden van [verzoekster]
3. De gronden komen er op neer dat [verzoekster] de woning niet kan opeisen, want zij en haar ex-partner waren niet gehuwd. Zij hadden ook geen samenlevingscontract. Het huurcontract staat al jaren en alleen op naam van de ex-partner. Door het juridisch loket en ook bij de screening is haar gezegd dat dit kansloos is. Zij kan ook niet ergens anders wonen, haar familie in Rotterdam kan haar er niet bij hebben. Verder wijst [verzoekster] op de situatie van haar middelste zoon [naam] , die kan niet naar de gezinsopvang. Hij moet een stabiele woonsituatie hebben. Dit blijkt wel uit de rapportage van het Kabouterhuis. Het gaat nu de goede kant op met hem. [verzoekster] heeft ook nog gewezen op de verklaring van de ex-partner dat zij de woning voor 10 februari 2021 moet verlaten.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4.2
Op grond van de algemene weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (HVV) weigert het college een urgentieverklaring als geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. [1] In de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Nadere regels) [2] zijn regels gesteld omtrent de uitvoering van de Huisvestingsverordening. Zo staat in de Nadere regels onder de algemene weigeringsgronden dat er geen urgent huisvestingsprobleem is als de aanvrager is gescheiden of de samenwonings- of partnerrelatie is verbroken, maar de aanvrager nog woont met de (ex)partner in één woning. [3] In paragraaf 14 van de Nadere regels staat dat bij verbroken partnerschap aanvullende voorwaarden gelden. Zo is de verbroken relatie aangetoond als de aanvrager tenminste drie maanden niet meer geregistreerd staat op het samenwoonadres. Ook geldt dat de aanvrager onder andere moet hebben geprobeerd om op basis van het huurrecht de voormalige gezamenlijke woning op te eisen. [4]
4.3
Voor [verzoekster] geldt dat zij nog een woning heeft. Weliswaar vindt haar ex-partner dat zij die moet verlaten, maar dat is op dit moment nog niet zo. Er is dus nog woonruimte en geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. [verzoekster] woont evenmin al drie maanden op een ander adres, zij voldoet dus ook op dat punt niet aan de aanvullende voorwaarden die horen bij een verbroken partnerschap. Wat [verzoekster] op dit punt heeft aangevoerd, namelijk dat zij niet bij haar familie in Rotterdam of in de gezinsopvang terecht kan, betekent niet dat het college dit niet als weigeringsgrond heeft mogen gebruiken. Van een verbroken relatie in de zin van de HVV is dus geen sprake.
4.4
Het college heeft nog meerdere weigeringsgronden vermeld in het besluit. Ter zitting is besproken of de eis dat de woning opgeëist moet worden wel gesteld mag worden, als blijkt uit juridisch advies dat dat zinloos is. Ook is besproken of uit de regelgeving wel of niet blijkt dat de twee-jaarseis ook geldt voor de schoolgaande oudste zoon van [verzoekster] , zoals verweerder stelt. Wat daar ook van zij, nu de aanvraag in elk geval als gevolg van de niet aangetoonde relatiebreuk op grond van het ontbreken van een urgent huisvestingsprobleem moest worden geweigerd, behoeven deze andere weigerings- en beroepsgronden geen bespreking meer.
4.5
Rest nog de vraag of het college aan [verzoekster] op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring dient af te geven. Volgens het college zijn de omstandigheden van [verzoekster] niet dusdanig dat sprake is van een schrijnende situatie. Dan dient sprake te zijn van medische beperkingen waardoor geen gebruik meer kan worden gemaakt van de huidige woning en moet worden verhuisd naar een andere woning, bijvoorbeeld als traplopen onmogelijk is geworden. De (medische) situatie van de zoon [naam] (hij krijgt hulp op spraak-taal gebied en er wordt onderzoek gedaan naar een autisme spectrum stoornis) [5] is niet zodanig gerelateerd aan het huisvestingsprobleem dat dit een schrijnend geval oplevert. Ook hebben [verzoekster] en haar gezin nog een dak boven hun hoofd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college gelet op het voorgaande in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan de hardheidsclausule. Het college mocht zich daarbij op het standpunt stellen dat mede gelet op de huidige krappe (sociale huur-)woningmarkt in Amsterdam de situatie van [verzoekster] onvoldoende bijzonder is om voorrang te krijgen op andere woningzoekenden.
Conclusie
5.1
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [verzoekster] ongegrond is. Omdat de voorzieningenrechter met deze uitspraak op het beroep heeft beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding en evenmin om het college op te dragen het door [verzoekster] betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 2.6.5, aanhef en onder b. van de HVV.
2.Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent uitvoering huisvestingsverordening (Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020).
3.Nadere regels Paragraaf 3 Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5) onder 7.
4.Nadere regels paragraaf 14 onder g en j.
5.Zie de rapportage van het Kabouterhuis ongedateerd, datum laatste gesprek 22 september 2020.