ECLI:NL:RBAMS:2020:644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
13/097989-19 (A) + 13/187701-19 (B) + 13/035015-17 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag, verkrachting en bedreiging met de dood van een 68-jarige vrouw in Amsterdam

Op 21 april 2019 heeft verdachte een 68-jarige vrouw in de nabijheid van de flat Geervliet in Buitenveldert verkracht en haar zodanig mishandeld dat zij in coma raakte en zeven weken later overleed. Verdachte heeft ook een bewoner van de flat met de dood bedreigd en een autoruit vernield. Tijdens de zitting op 23 januari 2020 was verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Spapens. De officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, vorderde een gevangenisstraf van 7 jaar en tbs met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was vanwege een psychose en legde een gevangenisstraf van 6 jaar op, samen met een tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de feiten ernstig waren en dat de veiligheid van anderen in het geding was. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de zus van het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 6.749,31, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij die schade had geleden door de vernieling van de autoruit werd gedeeltelijk toegewezen tot € 500,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/097989-19 (A) + 13/187701-19 (B) + 13/035015-17 (C)
Parketnummer tul: 09/155512-18
Datum uitspraak: 6 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres: [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [naam] te [plaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Op de zitting van 23 januari 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsman van verdachte aanwezig, mr. M. Spapens.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen [benadeelde partij 1] (de zus van het slachtoffer), tezamen met haar raadsvrouw mr. W. van Egmond. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, die door de raadsvrouw is toegelicht. De broer van het slachtoffer, [naam broer] , heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht. Ook andere nabestaanden hebben de zitting van 23 januari 2020 bijgewoond.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij op 21 april 2019 [slachtoffer] heeft verkracht en dat hij haar vervolgens van het leven heeft beroofd door haar te schoppen en te slaan en op haar hoofd te stampen. Zij is zodanig gewond geraakt dat zij in coma is geraakt en op 10 juni is overleden.
Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij [naam 1] op 21 april 2019 met de dood heeft bedreigd en een ruit van de auto van [naam 2] heeft ingeslagen op 29 januari 2017.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag (zaak A, feit 1), bedreiging (zaak A, feit 2), verkrachting (zaak B) en vernieling (zaak C). Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Door op het tengere 68-jaar oude slachtoffer met kracht in te blijven slaan op het hoofd en lichaam en op en tegen haar hoofd te blijven schoppen, terwijl zij al (roerloos) op de grond lag, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel ‘voorbedachte raad’, omdat sprake lijkt te zijn geweest van een plotselinge gemoedsopwelling bij verdachte, in plaats van kalm beraad en rustig overleg. Over feit 2 merkt de officier van justitie op dat de bedreiging van aangever [naam 1] kan worden bewezen. Gelet op de agressieve toestand van verdachte en zijn gedrag en uitlatingen naar andere flatbewoners was er geen reden om te twijfelen dat verdachte [naam 1] daadwerkelijk met de dood heeft bedreigd. Over de verkrachting merkt de officier van justitie op dat verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer naar de grond heeft gewerkt, haar onderkleding met kracht heeft uitgetrokken en haar in het gezicht heeft geslagen, ook tijdens de seks. Uit zijn verklaring, die wordt ondersteund door het NFI-rapport, volgt ook dat sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van mevrouw [slachtoffer] . Hieruit volgt dat verdachte het slachtoffer op 21 april 2019 heeft verkracht.
Op grond van de camerabeelden en de aangifte is ook de vernieling van de auto van meneer [naam 2] (zaak C) bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van bedreiging (zaak A, feit 2). Van een strafbare bedreiging is pas sprake als er naar objectieve maatstaven een redelijke vrees is ontstaan bij de aangever, de heer [naam 1] . De aangever stond op het balkon van zijn woning en verdachte had daar geen toegang toe, dus bij aangever kon niet de redelijke vrees ontstaan dat verdachte hem iets aan zou doen.
Verdachte moet wegens gebrek aan bewijs ook worden vrijgesproken van de vernieling van de autoruit. De ruit is buiten het zicht van de camera’s ingeslagen en verdachte kan zich er niets meer van herinneren.
De raadsman heeft ook bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’. Verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waardoor hij geen gelegenheid heeft gehad om na te denken over de gevolgen. Hierdoor ontbreekt voorbedachte raad.
Doodslag en verkrachting kunnen wel bewezen worden verklaard.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 21 april 2019 maakte de 68-jarige [slachtoffer] rond 21:00 uur een avondwandeling in de buurt van het Gijsbrecht van Aemstelpark in Buitenveldert. Ergens tijdens deze wandeling moet zij verdachte zijn tegengekomen, die eveneens in (de buurt van) dat park was. Verdachte had zes halve liters bier gedronken. Hoe het eerste contact tussen hen tot stand is gekomen en wat daarbij al dan niet is gezegd, is onduidelijk gebleven. Getuigen hebben een man en een vrouw gezien en dachten dat het mogelijk een stelletje was. Op enig moment raakte verdachte, naar eigen zeggen, buiten zinnen. Verdachte wierp [slachtoffer] op de grond en verkrachtte haar. Tijdens de verkrachting sloeg verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd.
Omstreeks 21:30 uur kreeg de politie meldingen van bewoners van de flat Geervliet die buiten geschreeuw hoorden. Getuigen zagen verdachte onder het balkon van de flat. Hij schreeuwde tegen omwonenden en trapte tegen het hoofd van de roerloos op de grond liggende vrouw. Later is gebleken dat haar naam [slachtoffer] was.
Flatbewoners probeerden verdachte te stoppen, maar hij riep dreigende woorden en viel hen aan. De politie kwam even later ter plaatse en trof een bewusteloze en ernstig toegetakelde [slachtoffer] aan. Zij was buiten bewustzijn en gedeeltelijk ontkleed. Haar gezicht zat onder het bloed en rondom haar lichaam lagen verschillende goederen, waaronder haar deels gescheurde onderkleding. Verdachte werd in de omgeving aangehouden, terwijl hij in gevecht was met een buurtbewoner. Bij zijn aanhouding verzette verdachte zich en hij riep: “
I just killed that woman, that whore.” Deze tekst herhaalde hij tegen een andere agent in de politiebus onderweg naar het politiebureau.
[slachtoffer] werd in comateuze toestand naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek zij bloedingen in de hersenen, twee gebroken oogkassen, een gebroken neus en gebroken ribben te hebben. Haar kritische medische toestand verbeterde niet en gezien haar uitzichtloze situatie is haar sondevoeding op 5 juni 2019 gestaakt. [slachtoffer] overleed op 10 juni 2019.
3.3.2.
Partiële vrijspraak zaak A – feit 1 (moord)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van moord. Hij wordt wel veroordeeld wegens doodslag. In de tekst hieronder legt de rechtbank uit waarom.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Zaak A – feit 1 (doodslag [slachtoffer] )
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag door [slachtoffer] opzettelijk met kracht tegen haar hoofd te schoppen, te slaan en op haar hoofd te stampen, waardoor [slachtoffer] is overleden. De rechtbank gaat daarbij uit van bewuste, kwade opzet op de dood van [slachtoffer] , en niet van zogeheten voorwaardelijk opzet. Zij overweegt daartoe als volgt.
Volgens de verklaring van verdachte heeft hij meerdere keren met zijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer] geslagen en meermalen tegen haar hoofd geschopt. Getuigen verklaarden dat zij hebben gezien dat verdachte op het hoofd van een vrouw, die roerloos op de grond lag, intrapte. Getuige [naam 1] heeft gezegd dat verdachte ‘twee tot drie keer met volle kracht in haar gezicht trapte, waarbij hij met een stampende beweging in haar gezicht trapte.’ Getuige [getuige 1] verklaart dat verdachte [slachtoffer] trapte ‘alsof hij een voetbal schopte’. Getuigen [naam 1] en [getuige 2] hoorden verdachte roepen dat hij haar dood wilde maken. [naam 1] verklaart heel specifiek dat hij verdachte eerst hoorde roepen “ik maak haar dood’ en dat verdachte vervolgens naar [slachtoffer] toe liep en haar meermalen met volle kracht in haar gezicht trapte. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte op dat moment werkelijk de intentie had om [slachtoffer] te doden. Uit zowel het extreme geweld dat verdachte heeft gebruikt als datgene wat hij op dat moment heeft gezegd, concludeert de rechtbank dat verdachte de dood van [slachtoffer] moet hebben beoogd.
Zaak A – feit 2 (bedreiging [naam 1] )
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [naam 1] met een misdrijf tegen het leven gericht.
Aangever [naam 1] heeft verklaard dat hij op 21 april 2019 op het balkon ging kijken, toen hij een schreeuw van een vrouw hoorde. [naam 1] zag verdachte staan, naast het bebloede hoofd van [slachtoffer] . [naam 1] scheen met het lampje van zijn telefoon naar verdachte en riep tegen verdachte dat hij moest ophouden. Verdachte keek naar [naam 1] en riep tegen hem: “Ik zie je wel daar op de tweede verdieping met je lichtje, ik kom naar je toe, ik maak je dood.” Nadat verdachte deze woorden uitsprak, schopte hij drie keer vol op het hoofd van [slachtoffer] . [naam 1] voelde zich ernstig bedreigd door de woorden van verdachte en was bang dat verdachte zijn dreigementen zou gaan uitvoeren. [naam 1] heeft vervolgens foto’s van verdachte gemaakt vanaf het balkon.
De aangifte van [naam 1] wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen. Getuige [getuige 2] , de vrouw van [naam 1] , heeft bevestigd dat verdachte naar [naam 1] riep dat hij zag dat [naam 1] op het balkon op de tweede verdieping stond en dat verdachte naar boven zou komen. Hoewel verdachte ontkent [naam 1] te hebben bedreigd, verklaart hij wel bij de rechter-commissaris dat hij boos werd op een persoon die hem aan het filmen was. Aangezien [naam 1] verdachte had beschenen met een lampje en foto’s van verdachte had gemaakt, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte [naam 1] bedoelde als de persoon op wie hij boos werd. De rechtbank heeft daarom geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [naam 1] te twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van aangever, in combinatie met de getuigenverklaring en de omstandigheden van het geval, kan worden vastgesteld dat verdachte [naam 1] heeft bedreigd met de dood. Aangever stelt dat hij zich bedreigd voelde door het gedrag en de woorden van verdachte. Door het uiten van deze dreigende woorden, in combinatie met de intimiderende houding van verdachte en het buitensporige geweld richting [slachtoffer] , kon bij [naam 1] in redelijkheid de vrees ontstaan dat hij door toedoen van verdachte het leven zouden kunnen verliezen.
Zaak B – feit 1 (verkrachting [slachtoffer] )
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer] .
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] vast heeft gegrepen en op de grond heeft gegooid. Hij bekent dat hij haar broek en ondergoed heeft uitgedaan, zijn geslachtsdeel in haar vagina heeft gestopt en seks met haar heeft gehad zonder gebruikmaking van een condoom. [slachtoffer] heeft geschreeuwd, wat is gehoord door bewoners van de flat Geervliet. Tijdens de seks heeft verdachte [slachtoffer] meerdere malen in het gezicht geslagen. Deze verklaring heeft verdachte op zitting bevestigd.
De verklaringen van verdachte worden ondersteund door de NFI-rapportages. Uit het rapport van 15 mei 2019 volgt dat er op de schaamlippen van [slachtoffer] spermavloeistof is aangetroffen met een kleine hoeveelheid mannelijk DNA (Y-chromosomaal). In het aanvullende DNA-rapport van 5 september 2019 wordt de conclusie getrokken dat het aangetroffen mannelijke DNA op de schaamlippen van [slachtoffer] overeenkomt met het DNA-monster dat is afgenomen bij verdachte.
De rechtbank stelt op grond van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Zaak C (vernieling)
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de autoruit van de auto van [naam 2] .
Op 29 januari 2017 deed [naam 2] aangifte van vernieling van zijn autoruit. [naam 2] is uitbater van een restaurant, waar verdachte die avond vervelend gedrag heeft vertoond. Verdachte werd door [naam 2] buiten gezet. [naam 2] hoorde verdachte een uur later buiten ruzie maken. [naam 2] zag verdachte buiten staan met een ijzeren voorwerp in zijn hand. Toen [naam 2] naar binnen liep, hoorde hij het geluid van glas dat kapot werd geslagen. Hij liep naar buiten en zag verdachte met het ijzeren voorwerp naast zijn auto staan. [naam 2] zag dat de autoruit van zijn auto kapot was. In het proces-verbaal van bevindingen wordt door de verbalisanten beschreven dat zij op camerabeelden hebben gezien dat verdachte een ijzeren voorwerp in zijn handen had en daarmee ergens tegen aan sloeg. Op de camerabeelden was niet te zien waar verdachte tegen aan sloeg, maar verbalisanten zagen wel dat er iets versplinterde en op de grond viel. Verdachte heeft op de zitting bovendien bekend dat hij de autoruit heeft ingeslagen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
Zaak A (13/097989-19)
1
in de periode van 21 april 2019 tot en met 10 juni 2019 te Amsterdam, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door op 21 april 2019
- met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] te schoppen en
- met kracht op het hoofd van [slachtoffer] te stampen en
- met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] te slaan,
ten gevolge waarvan zij, [slachtoffer] , op 10 juni 2019 is overleden.
2
op 21 april 2019 te Amsterdam [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte die [naam 1] bedreigend de woorden toegevoegd: “Ik zie je wel daar op de tweede verdieping met je lichtje, ik kom naar je toe ik maak je dood."
Zaak B (13/187701-19)
op 21 april 2019 te Amsterdam door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dat slachtoffer, immers heeft verdachte,
- [slachtoffer] op de grond geduwd en
- [slachtoffer] geschopt en geslagen en
- is op [slachtoffer] gaan liggen en heeft
- de onderkleding van [slachtoffer] stuk getrokken en uitgetrokken en
- zijn penis in de vagina van [slachtoffer] geduwd.
Zaak C (13/035015-17)
op 29 januari 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk de achterruit van een personenvoertuig (met kenteken [kenteken] ) dat toebehoorde aan [naam 2] heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van de verdachte

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de conclusies in de rapportage en mondelinge toelichting van de deskundigen op zitting, op het standpunt gesteld dat de strafbare feiten in
sterk verminderde mateaan verdachte moeten worden toegerekend. De deskundigen hebben ter zitting bevestigd dat niet kan worden onderbouwd dat er sprake is van
volledigeontoerekeningsvatbaarheid. De omstandigheden dat verdachte zijn route naar het park gedetailleerd kon beschrijven, het politiebureau bewust heeft gemeden omdat hij wist dat je op straat niet mag drinken, hij herinneringen heeft aan het eerste contact met het slachtoffer, dreigend reageerde op omwonenden en probeerde te ontkomen toen de politie arriveerde, wijzen erop dat verdachte wel enig inzicht had in de draagwijdte van zijn handelen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de ten laste gelegde feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend. Verdachte moet volgens de raadsman
volledigontoerekeningsvatbaar worden verklaard en dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Pro Justitia rapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van Teylingereind van 13 januari 2020, opgemaakt door psychiater M.D. van Eekeren en GZ-psycholoog L. Heukelom na een multidisciplinair onderzoek en observatie van verdachte. Zij hebben hierin – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende gerapporteerd:
Ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, was er sprake van een niet nader te specificeren psychotische stoornis en van een stoornis in het gebruik van alcohol (ernstig). Er is sprake van een psychotische gevoeligheid. Gelet op dit gegeven, in samenhang met de getuigenverklaringen over de wijze van informatieverwerking en de reactie op prikkels, is een scenario waarbij sprake was van een inadequate realiteitstoetsing aannemelijk. Vanuit gedragskundig perspectief leiden deze observaties tot de conclusie dat er sprake is geweest van ernstige ontregeling bij [verdachte] : er is sprake geweest van forse oordeels- en kritiekstoornissen, waarbij de realiteitstoetsing inadequaat is geweest als gevolg van verwardheid passend bij een psychose. Deze psychose is vermoedelijk het gevolg geweest van middelengebruik, maar is mogelijk ook het gevolg van een schizofrene ontwikkelingsgang. Het is niet duidelijk geworden of er tijdens het plegen van het ten laste gelegde sprake is geweest van psychotische verschijnselen als bevelshallucinaties of waanachtige denkbeelden ten aanzien van het slachtoffer.
Bij de thans beschikbaar gekomen informatie adviseert het gedragskundig team aldus om [verdachte] het ten laste gelegde in tenminste verminderde mate toe te rekenen, waarbij niet valt uit te sluiten dat er sprake zou kunnen zijn geweest van een sterkere vermindering. Evenmin kan worden uitgesloten dat er sprake zou kunnen zijn van een volledige doorwerking en er aldus sprake zou kunnen zijn van een volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Wat betreft de tenlastegelegde vernieling gepleegd op 29 januari 2017 geldt vermoedelijk een soortgelijke dynamiek: er zijn sterke aanwijzingen dat sprake was van psychotische ontregeling onder middelengebruik, waar forse oordeels- en kritiekstoornissen optraden en waarbij ook hier de realiteitstoetsing inadequaat is geweest.
Toelichting deskundigen op zitting
De rechtbank heeft psychiater Van Eekeren en psycholoog Heukelom op de zitting als deskundigen gehoord.
Psychiater Van Eekeren en psycholoog Heukelom verklaren beiden dat onduidelijk is of verdachte bevelshallucinaties of waanbeelden heeft gehad en hiernaar gehandeld heeft. Verdachte verkeerde naar alle waarschijnlijkheid in een psychose ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten.
Volgens psychiater Van Eekeren kunnen meerdere oorzaken aan de psychose ten grondslag liggen, waaronder het traumatische (oorlogs)verleden van verdachte maar ook zijn middelengebruik. Telkens wanneer hij verward en agressief gedrag vertoonde, was namelijk sprake van gebruik van alcohol en/of cannabis, behalve bij mogelijk één ander incident. Bij verdachte werd een gebrekkig mentaliserend vermogen vastgesteld, waardoor hij zich (emotioneel) niet kan verplaatsen in anderen en het gedrag van anderen moeilijk kan begrijpen. Het middelengebruik hangt mogelijk samen met de stoornis van verdachte. Het is mogelijk dat alcohol en cannabis bij hem een psychotische episode ‘triggeren’, maar het kan ook zijn dat verdachte zijn toevlucht neemt tot alcohol en cannabis om de symptomen van psychoses te dempen. Een andere mogelijke oorzaak voor de psychoses van verdachte is schizofrenie. Van Eekeren en Heukelom verklaren allebei dat ze niet precies hebben kunnen vaststellen wat er aan de hand is met verdachte. Daarvoor is nadere diagnostiek nodig en vooral ook een langere periode (van maanden tot misschien wel een jaar) waarin verdachte geen anti-psychotische medicatie en geen alcohol of cannabis gebruikt.
De deskundigen verklaarden op de zitting dat zij, wanneer hen wordt gevraagd een nadere keuze te maken wat betreft de mate van toerekenbaarheid, adviseren de ten laste gelegde feiten aan verdachte sterk verminderd toe te rekenen.
Conclusie
De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd terwijl bij verdachte sprake was van een psychose. Daarover zijn de deskundigen duidelijk en eenduidig. Waardoor die psychose precies is ontstaan en in hoeverre sprake is geweest van hallucinaties of wanen bij verdachte, is niet duidelijk geworden. Gelet echter op deze conclusie van de deskundigen, in combinatie met de overige psychologische en psychiatrische bevindingen en met name ook het bizarre en onverklaarbare gedrag van verdachte op 21 april 2019, acht de rechtbank verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor de gepleegde feiten.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verzoek om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten, omdat de rechtbank voor die verstrekkende conclusie te weinig aanknopingspunten in het dossier ziet en de deskundigen niet tot die conclusie komen.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht, voor het geval de rechtbank verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar acht, nader onderzoek te (laten) doen naar de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat het verzoek onvoldoende specifiek is, onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank de noodzaak tot het doen van nader onderzoek niet is gebleken. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht omtrent de persoon van verdachte.
Omdat verder geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluiten, is verdachte strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 7 jaar (met aftrek van voorarrest) en de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met dwangverpleging. De bewezen geachte feiten zijn ernstig, er is sprake van een stoornis bij verdachte, verdachte moet sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht en er is vanwege zijn psychische stoornis een hoog recidiverisico op geweldsdelicten.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, maar om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Verdachte zou zijn verblijfsvergunning verliezen en een inreisverbod krijgen als de tbs-maatregel wordt opgelegd. Daardoor zou verdachte ook niet in aanmerking komen voor verlof en resocialisatie. Subsidiair verzoekt de raadsman verdachte alleen een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, en af te zien van de oplegging van een gevangenisstraf. Meer subsidiair verzoekt de raadsman een gevangenisstraf op te leggen conform voorarrest en te adviseren zo spoedig mogelijk aan te vangen met de tbs met dwangverpleging.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
7.3.1.
Motivering van de gevangenisstraf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst en de gevolgen van de feiten
Verdachte heeft de 68-jarige [slachtoffer] in het openbaar verkracht en zodanig mishandeld, dat zij in coma is geraakt en zeven weken later is overleden. Verdachte heeft de – voor hem geheel onbekende – [slachtoffer] onder een balkon van een flat ontkleed en verkracht, waarbij hij haar meerdere malen tegen haar hoofd sloeg. De brute verkrachting die op straat plaatsvond, moet een afschuwelijke ervaring zijn geweest voor [slachtoffer] . Mogelijk was dit voor haar extra afgrijselijk omdat zij volgens haar familie bewust celibatair leefde. Getuigen hebben [slachtoffer] horen schreeuwen om hulp. Na de verkrachting namen getuigen waar dat verdachte schreeuwend rondliep, terwijl hij het slachtoffer met veel kracht tegen het hoofd schopte en op haar hoofd stampte. Hierbij heeft verdachte ook bewoner [naam 1] met de dood bedreigd. Hoewel hij door de getuigen dringend werd gemaand te stoppen, bleef verdachte op [slachtoffer] inschoppen en leek het geweld juist erger te worden toen hij werd aangesproken door de getuigen.
Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] en het meest fundamentele recht van het slachtoffer ontnomen, namelijk het recht op leven. Daarnaast heeft hij de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht, wat onder andere blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van [naam broer] . De nabestaanden blijven met vreselijk veel verdriet achter, nadat zij hun geliefde zus en tante 51 dagen hebben zien lijden en tevergeefs voor haar leven hebben zien vechten. Het moet ook traumatisch zijn geweest voor de nabestaanden om [slachtoffer] zo beschadigd te zien en haar actieve leven op deze manier beëindigd te zien worden. Deze buitengewone gewelddadige gebeurtenis heeft ook de buurt en de stad Amsterdam zeer geschokt.
Daarnaast heeft verdachte op 29 januari 2017 een autoruit vernield. Hoewel in vergelijking tot de gebeurtenissen op 21 april 2019 van minder gewicht, is dit een ergerlijk feit, wat (financiële) schade voor de eigenaar oplevert.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Wat de persoon van verdachte en zijn persoonlijk omstandigheden betreft, heeft de rechtbank allereerst gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte (ook wel het strafblad genoemd). Daaruit blijkt dat verdachte in 2018 is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van twintig uur wegens verzet tegen de politie waarbij een ander letsel heeft opgelopen. Hij liep daarom ten tijde van het plegen van de feiten op 21 april 2019 in een proeftijd.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank ook rekening met de conclusies uit de rapportage van 3 januari 2020 van psychiater Van Eekeren en psycholoog Heukelom en hun verklaringen ter terechtzitting. Zoals onder hoofdstuk 6 van dit vonnis al staat vermeld acht de rechtbank verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor de bewezenverklaarde feiten. Dat betekent dat zijn gedrag hem wel kan worden verweten, maar dat hij in sterk verminderde mate niet zijn wil heeft kunnen bepalen vanwege zijn stoornis. Dat heeft gevolgen voor de duur van de gevangenisstraf die hem dient te worden opgelegd.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet namelijk anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank betrekt bij de strafoplegging en de bepaling van de hoogte van de straf ook de maatschappelijke belangen die met het opleggen van een straf zijn gediend, zoals vergelding van het leed dat de nabestaanden is aangedaan en generale preventie (het afschrikken van anderen om dergelijke feiten te plegen).
Aangezien verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, legt de rechtbank een lagere gevangenisstraf op dan gebruikelijk is voor zulke ernstige strafbare feiten. Als verdachte volledig toerekeningsvatbaar was geweest, had de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf opgelegd van minimaal het dubbele van de navolgende gevangenisstraf, maar in dit geval is een forse strafvermindering geboden.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 6 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De op te leggen vrijheidsstraf is korter dan door de officier van justitie is geëist, omdat een gevangenisstraf van 6 jaar meer aansluit bij de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
7.3.2.
Motivering van de tbs-maatregel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast een gevangenisstraf van zes jaar, ook de tbs-maatregel met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
Om te komen tot oplegging van een tbs-maatregel, moet aan een aantal vereisten zijn voldaan. Deze vereisten zijn:
1. Er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
2. Er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt, bijvoorbeeld een gezamenlijk rapport van een psychiater en een psycholoog;
3. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel (gevaarscriterium);
4. Er dient sprake te zijn van een misdrijf waar volgens de wet minimaal 4 jaar gevangenisstraf voor kan worden opgelegd.
Pro Justitia rapportage
Op 29 augustus 2019 is verdachte opgenomen in Forensisch Centrum Teylingereind, waar hij is onderzocht door psychiater Van Eekeren en psychologe Heukelom. Zij hebben hun onderzoeksresultaten vastgelegd in het al eerder genoemde Pro Justitia rapport van 13 januari 2020. Naast hetgeen hierboven al is geciteerd hebben zij onder meer nog het volgende gerapporteerd:
“Op dit moment worden de volgende stoornissen vastgesteld: een stoornis in het gebruik van alcohol (ernstig), een stoornis in het gebruik van cannabis (ernstig) (beide voorgaande thans in remissie in detentie) en een psychotische stoornis die - volgens de huidige DSM 5 terminologie - geclassificeerd dient te worden als een zogenaamde ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis, thans in een gecontroleerde omgeving en onder medicatiegebruik in remissie. Het is niet mogelijk gebleken om te specificeren tussen een psychotische stoornis door een middel (alcohol of cannabis) of een psychotische stoornis in het kader van een schizofrene ontwikkelingsgang. Om hierin op termijn nader te kunnen differentiëren is abstinentie van middelen noodzakelijk.
Het recidiverisico op geweld in het algemeen wordt klinisch als hoog ingeschat. Omdat [verdachte] zeer weinig probleeminzicht heeft zowel wat betreft zijn psychose gevoeligheid
als rondom zijn middelengebruik, zijn er risico’s voor herhaling van gewelddadig gedrag. Hierdoor kan hij opnieuw, als de spanning oploopt, alcohol en/of cannabis gebruiken, wat vervolgens tot agressie kan leiden. Ook nu nog heeft hij een hang naar alcoholgebruik en overziet hij niet de risico’s die dit met zich meebrengt. Het zeer gebrekkige probleeminzicht hangt samen met culturele factoren, maar ook met emotionele problematiek, waarbij [verdachte] zijn grensoverschrijdende gedragingen in het algemeen, maar ook ten aanzien van het ten laste gelegde niet onder ogen kan komen. Daarnaast is sprake van acceptatieproblematiek rondom psychosegevoeligheid door schaamte en teleurstelling, iets wat vaak voorkomt. Omdat [verdachte] maar zeer beperkt in gesprek is gegaan over seksualiteit is het niet mogelijk gebleken een adequate seksuele anamnese af te nemen, zodat hier onvolledig zicht op is gekomen en aldus ook het recidiverisico op seksueel geweld niet volledig duidelijk is. Het incident in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum waarbij [verdachte] zich grensoverschrijdend heeft opgesteld ten aanzien van een groepsleider roept zorgen op omdat [verdachte] zelf niet begrijpt waar deze aandrang vandaan kwam en het niet kon beheersen.
Ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstige mogelijke ontwikkeling van [verdachte] zijn onderzoekers van mening dat [verdachte] behandeling nodig heeft. Binnen deze behandeling dient precisering van de diagnostiek plaats te vinden met nadere differentiaaldiagnostiek van de oorzaak van het psychotische beeld. Om te bepalen of, en zo ja, welke (medicamenteuze) behandeling noodzakelijk is, dient duidelijk te worden of er sprake is van een psychotische gevoeligheid als gevolg van middelengebruik of als gevolg van een schizofrene ontwikkelingsgang. Binnen behandeling dient psycho-educatie geboden te worden zodat [verdachte] meer zicht krijgt op zijn problematiek. Behandeling dient zich voorts te richten op de zeer beperkte zelfreflectie en het beperkte mentaliserend vermogen zodat [verdachte] meer zicht krijgt op zijn emotionele binnenwereld en deze minder hoeft af te weren. Bij de thans tekort schietende coping is [verdachte] niet in staat of geneigd na te denken over negatieve kanten van zichzelf en is hij niet bereid tot het zoeken naar passende oplossingen. [verdachte] ’s inzicht dient aldus te worden vergroot.
Het beperkte zelfinzicht leidt tot een zeer beperkte behandelmotivatie en ontbrekende bereidheid tot volledige abstinentie van middelen, wat maakt dat de noodzakelijke behandeling in eerste instantie klinisch en intensief dient te zijn. Ingeschat wordt dat [verdachte] binnen een ambulant kader onvoldoende bereikt zal kunnen worden. De combinatie van een beperkt zelfinzicht/behandelmotivatie en een hoog recidiverisico maakt dat behandeling in eerste instantie dient plaats te vinden in een setting met een hoog beveiligingsniveau.
Gelet op het bovenstaande komen onderzoekers tot de conclusie dat alleen een tbs-maatregel met verpleging voldoende holding biedt om de benodigde behandeling vorm te geven en het recidiverisico te verminderen. Mede gelet op het feit dat een hoog beveiligingsniveau wordt geadviseerd, zijn onderzoekers van mening dat slechts de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege aan deze vereisten voldoet.”
Toelichting door de deskundigen ter terechtzitting
Ter terechtzitting hebben de deskundigen hun advies toegelicht. Psychiater Van Eekeren heeft verklaard dat hij het advies tbs met dwangverpleging nog steeds onderschrijft. Van Eekeren acht een intensieve, langdurige behandeling noodzakelijk. Een ambulant kader of een voorwaardelijke tbs-maatregel met opname in een kliniek is ontoereikend. Er wordt geadviseerd verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht, vanwege zijn volwassen houding, het volwassen leven dat hij tot dusverre heeft geleid en de omstandigheid dat zijn ouders weinig invloed op hem lijken te hebben. Een PIJ-maatregel (ook wel jeugd-tbs genoemd) behoort volgens Van Eekeren ook niet tot de mogelijkheden. Een jeugdinstelling zou niet de juiste behandelsetting bieden, omdat de behandeling daar meer gedragsmatig gericht is en te weinig expertise beschikbaar is om het mentaliserend vermogen van verdachte te ontwikkelen. Om een duidelijke diagnose te kunnen stellen en grip op het ernstig gebrekkig mentaliserend vermogen te krijgen, is een langdurige behandelperiode noodzakelijk. Bovendien moet het middelengebruik aangepakt worden, omdat dat een grote risicofactor is voor agressiedelicten, nog los van de psychiatrische problematiek. Tot slot heeft verdachte geen enkel ziektebesef en is hij niet gemotiveerd voor de behandeling. Verdachte dient bij voorkeur opgenomen te worden in een kliniek, gespecialiseerd op het gebied van zeer ernstige psychiatrische problematiek in combinatie met verslaving, zoals Inforsa in Amsterdam. Psycholoog Heukelom sluit zich aan bij de conclusies van Van Eekeren.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het rapport vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, namelijk een stoornis in het gebruik van alcohol en van cannabis, en een psychotische stoornis.
De rechtbank vindt dat sprake is van een hoog recidiverisico, gelet op verdachtes gebrek aan ziekte-inzicht en zijn problematische middelengebruik. Verdachte heeft in zijn leven al meerdere keren agressief gedrag vertoond en de strafbare feiten die hij heeft gepleegd en zonder behandeling mogelijk in de toekomst zal plegen, zijn ernstig van aard en leveren een gevaar voor anderen op.
De rechtbank vindt, alles afwegende, dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege eisen, om herhaling van een geweldsdelict te voorkomen. Andere reële, minder belastende alternatieven, zijn er niet.
De bewezen verklaarde doodslag en verkrachting betreffen misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld). Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van de tbs-maatregel is dan ook voldaan.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren. Het kan dus zijn dat de tbs-maatregel langer dan vier jaar gaat duren.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Bankrekening [nummer]
Waarde: EUR 149,07
Goednummer 5750773
2. Bankrekening [nummer]
Goednummer 5750765
3. Jas
Merk: Primark
Goednummer 5740370
4. Broek (grijs)
Goednummer 5740377
5. Pet (zwart)
Merk: Desperados
Goednummer 5740380
6. Schoenen (zwart)
Merk: Nike
Goednummer 5740378
7. T-shirt (grijs)
Goednummer 5740383
8. Telefoon
Merk: Samsung
Goednummer 5741304
9. Telefoon
Merk: Huawei
Goednummer 5743841
10 Ondergoed
Goednummer 5740764
11. Jas
Goednummer 5740767
12. Sieraad
Goednummer 5740770
13. Shirt
Goednummer 5740772
14. Broek
Goednummer 5740773
15. Ondergoed
Goednummer 5740774
16. Schoudertas
Goednummer 5740778
17. Schoenen
Goednummer 5740779
18. Bril
Goednummer 5740780
19. Telefoon
Merk: Samsung
Goednummer 5741304
20. Spijtserum
Goednummer 5754368
21. Oordopjes
Goednummer 5740792
22. Deken
Goednummer 5740797
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen kunnen worden geretourneerd aan de rechthebbenden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] (de zus van slachtoffer [slachtoffer] ) heeft een schadevergoeding van € 4.305,31 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit:
1. condoleance in Frankendael € 770,80
2. kosten uitvaart -/- verzekering € 2.444,00
3. grafmonument € 2.215,24
4. begraafplaats kosten monument € 446,00
5. kosten aanstellen bewindvoerder € 81,00
6. kosten bewindvoerder € 644,93
7. kosten betekenen aansprakelijkheid € 114,95
8. CAK € 32,39
De rechtbank heeft de verschillende posten van het verzoek om schadevergoeding bij elkaar opgeteld en komt dan op een totaalbedrag van € 6.749,31. De rechtbank gaat uit van het bedrag van € 6.749,31.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman betwist de vordering niet. De raadsman verzoekt wel om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen of de duur van de gijzeling die volgt als betaling uitblijft, te bepalen op één dag.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan [benadeelde partij 1] door het in zaak A onder 1 primair bewezenverklaarde (doodslag) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. [benadeelde partij 1] is de zus van het overleden slachtoffer [slachtoffer] .
De gevorderde schadevergoeding is niet betwist. Uit de onderbouwende stukken en de toelichting van de raadsvrouw ter terechtzitting, volgt dat [benadeelde partij 1] deze kosten ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] heeft gemaakt. Deze kosten komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en de rechtbank zal daarom de gehele vordering toewijzen.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van
€ 6.749,31toe.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 6.749,31 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 21 april 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 6.749,31 te betalen aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] . De rechtbank zal gelet op de duur van de opgelegde gevangenisstraf en het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging bepalen dat ter zake de schadevergoedingsmaatregel maximaal 1 (één) dag gijzeling wordt opgelegd.
De vordering van [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] heeft een schadevergoeding van € 840,95 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit:
1. Achterraam € 240,-
2. Achterklep € 260,-
3. Demontage € 195,-
4. BTW 21% €145,95
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering niet is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen of de duur van de gijzeling indien verdachte niet betaalt, te bepalen op één (1) dag.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan [naam 2] door de vernieling van de ruit van zijn auto (zaak C) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De reparatiekosten worden in zijn vordering begroot door een autoschadebedrijf, gelet op handtekening en de stempel op het ‘Verzoek tot schadevergoeding’. De vordering is verder niet onderbouwd met een factuur of een betalingsbewijs van de uiteindelijke reparatiekosten. De rechtbank zal op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek daarom het schadebedrag schatten en acht een bedrag van € 500,- in redelijkheid toewijsbaar. De rest van de vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 500,- wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 29 januari 2017.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 500,- te betalen aan de Staat ten behoeve van [naam 2] . De rechtbank zal gelet op de duur van de opgelegde gevangenisstraf en het opleggen van de tbs-maatregel bepalen dat ter zake de schadevergoedingsmaatregel maximaal 1 (één) dag gijzeling wordt opgelegd.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 09/155512-18

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Den Haag op 5 december 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf van 20 uren, afwijzen omdat zij dit, gelet op de aan verdachte op te leggen straf en maatregel, niet opportuun acht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 57, 242, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 impliciet subsidiair en 2, het in zaak B primair en het in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A – feit 1 impliciet subsidiair
doodslag;
Ten aanzien van zaak A – feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van zaak B
verkrachting;
Ten aanzien van zaak C
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
gevangenisstrafvan
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van
€ 6.749,31(zesduizendzevenhonderdnegenenveertig euro en eenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 21 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen de som van
€ 6.749,31(zesduizendzevenhonderdnegenenveertig euro en eenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 21 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van maximaal
1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 500,-(vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 29 januari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 2] te betalen de som van
€ 500,-(vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 29 januari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening. bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van maximaal
1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan
de rechthebbenden:
1. Bankrekening [nummer]
Waarde: EUR 149,07
Goednummer 5750773
2. Bankrekening [nummer]
Goednummer 5750765
3. Jas
Merk: Primark
Goednummer 5740370
4. Broek (grijs)
Goednummer 5740377
5. Pet (zwart)
Merk: Desperados
Goednummer 5740380
6. Schoenen (zwart)
Merk: Nike
Goednummer 5740378
7. T-shirt (grijs)
Goednummer 5740383
8. Telefoon
Merk: Samsung
Goednummer 5741304
9. Telefoon
Merk: Huawei
Goednummer 5743841
10 Ondergoed
Goednummer 5740764
11. Jas
Goednummer 5740767
12. Sieraad
Goednummer 5740770
13. Shirt
Goednummer 5740772
14. Broek
Goednummer 5740773
15. Ondergoed
Goednummer 5740774
16. Schoudertas
Goednummer 5740778
17. Schoenen
Goednummer 5740779
18. Bril
Goednummer 5740780
19. Telefoon
Merk: Samsung
Goednummer 5741304
20. Spijtserum
Goednummer 5754368
21. Oordopjes
Goednummer 5740792
22. Deken
Goednummer 5740797
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Knol voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 6 februari 2020.