7.3.1.Motivering van de gevangenisstraf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst en de gevolgen van de feiten
Verdachte heeft de 68-jarige [slachtoffer] in het openbaar verkracht en zodanig mishandeld, dat zij in coma is geraakt en zeven weken later is overleden. Verdachte heeft de – voor hem geheel onbekende – [slachtoffer] onder een balkon van een flat ontkleed en verkracht, waarbij hij haar meerdere malen tegen haar hoofd sloeg. De brute verkrachting die op straat plaatsvond, moet een afschuwelijke ervaring zijn geweest voor [slachtoffer] . Mogelijk was dit voor haar extra afgrijselijk omdat zij volgens haar familie bewust celibatair leefde. Getuigen hebben [slachtoffer] horen schreeuwen om hulp. Na de verkrachting namen getuigen waar dat verdachte schreeuwend rondliep, terwijl hij het slachtoffer met veel kracht tegen het hoofd schopte en op haar hoofd stampte. Hierbij heeft verdachte ook bewoner [naam 1] met de dood bedreigd. Hoewel hij door de getuigen dringend werd gemaand te stoppen, bleef verdachte op [slachtoffer] inschoppen en leek het geweld juist erger te worden toen hij werd aangesproken door de getuigen.
Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] en het meest fundamentele recht van het slachtoffer ontnomen, namelijk het recht op leven. Daarnaast heeft hij de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht, wat onder andere blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van [naam broer] . De nabestaanden blijven met vreselijk veel verdriet achter, nadat zij hun geliefde zus en tante 51 dagen hebben zien lijden en tevergeefs voor haar leven hebben zien vechten. Het moet ook traumatisch zijn geweest voor de nabestaanden om [slachtoffer] zo beschadigd te zien en haar actieve leven op deze manier beëindigd te zien worden. Deze buitengewone gewelddadige gebeurtenis heeft ook de buurt en de stad Amsterdam zeer geschokt.
Daarnaast heeft verdachte op 29 januari 2017 een autoruit vernield. Hoewel in vergelijking tot de gebeurtenissen op 21 april 2019 van minder gewicht, is dit een ergerlijk feit, wat (financiële) schade voor de eigenaar oplevert.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Wat de persoon van verdachte en zijn persoonlijk omstandigheden betreft, heeft de rechtbank allereerst gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte (ook wel het strafblad genoemd). Daaruit blijkt dat verdachte in 2018 is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van twintig uur wegens verzet tegen de politie waarbij een ander letsel heeft opgelopen. Hij liep daarom ten tijde van het plegen van de feiten op 21 april 2019 in een proeftijd.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank ook rekening met de conclusies uit de rapportage van 3 januari 2020 van psychiater Van Eekeren en psycholoog Heukelom en hun verklaringen ter terechtzitting. Zoals onder hoofdstuk 6 van dit vonnis al staat vermeld acht de rechtbank verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor de bewezenverklaarde feiten. Dat betekent dat zijn gedrag hem wel kan worden verweten, maar dat hij in sterk verminderde mate niet zijn wil heeft kunnen bepalen vanwege zijn stoornis. Dat heeft gevolgen voor de duur van de gevangenisstraf die hem dient te worden opgelegd.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet namelijk anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank betrekt bij de strafoplegging en de bepaling van de hoogte van de straf ook de maatschappelijke belangen die met het opleggen van een straf zijn gediend, zoals vergelding van het leed dat de nabestaanden is aangedaan en generale preventie (het afschrikken van anderen om dergelijke feiten te plegen).
Aangezien verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, legt de rechtbank een lagere gevangenisstraf op dan gebruikelijk is voor zulke ernstige strafbare feiten. Als verdachte volledig toerekeningsvatbaar was geweest, had de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf opgelegd van minimaal het dubbele van de navolgende gevangenisstraf, maar in dit geval is een forse strafvermindering geboden.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 6 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De op te leggen vrijheidsstraf is korter dan door de officier van justitie is geëist, omdat een gevangenisstraf van 6 jaar meer aansluit bij de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
7.3.2.Motivering van de tbs-maatregel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast een gevangenisstraf van zes jaar, ook de tbs-maatregel met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
Om te komen tot oplegging van een tbs-maatregel, moet aan een aantal vereisten zijn voldaan. Deze vereisten zijn:
1. Er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
2. Er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt, bijvoorbeeld een gezamenlijk rapport van een psychiater en een psycholoog;
3. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel (gevaarscriterium);
4. Er dient sprake te zijn van een misdrijf waar volgens de wet minimaal 4 jaar gevangenisstraf voor kan worden opgelegd.
Pro Justitia rapportage
Op 29 augustus 2019 is verdachte opgenomen in Forensisch Centrum Teylingereind, waar hij is onderzocht door psychiater Van Eekeren en psychologe Heukelom. Zij hebben hun onderzoeksresultaten vastgelegd in het al eerder genoemde Pro Justitia rapport van 13 januari 2020. Naast hetgeen hierboven al is geciteerd hebben zij onder meer nog het volgende gerapporteerd:
“Op dit moment worden de volgende stoornissen vastgesteld: een stoornis in het gebruik van alcohol (ernstig), een stoornis in het gebruik van cannabis (ernstig) (beide voorgaande thans in remissie in detentie) en een psychotische stoornis die - volgens de huidige DSM 5 terminologie - geclassificeerd dient te worden als een zogenaamde ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis, thans in een gecontroleerde omgeving en onder medicatiegebruik in remissie. Het is niet mogelijk gebleken om te specificeren tussen een psychotische stoornis door een middel (alcohol of cannabis) of een psychotische stoornis in het kader van een schizofrene ontwikkelingsgang. Om hierin op termijn nader te kunnen differentiëren is abstinentie van middelen noodzakelijk.
Het recidiverisico op geweld in het algemeen wordt klinisch als hoog ingeschat. Omdat [verdachte] zeer weinig probleeminzicht heeft zowel wat betreft zijn psychose gevoeligheid
als rondom zijn middelengebruik, zijn er risico’s voor herhaling van gewelddadig gedrag. Hierdoor kan hij opnieuw, als de spanning oploopt, alcohol en/of cannabis gebruiken, wat vervolgens tot agressie kan leiden. Ook nu nog heeft hij een hang naar alcoholgebruik en overziet hij niet de risico’s die dit met zich meebrengt. Het zeer gebrekkige probleeminzicht hangt samen met culturele factoren, maar ook met emotionele problematiek, waarbij [verdachte] zijn grensoverschrijdende gedragingen in het algemeen, maar ook ten aanzien van het ten laste gelegde niet onder ogen kan komen. Daarnaast is sprake van acceptatieproblematiek rondom psychosegevoeligheid door schaamte en teleurstelling, iets wat vaak voorkomt. Omdat [verdachte] maar zeer beperkt in gesprek is gegaan over seksualiteit is het niet mogelijk gebleken een adequate seksuele anamnese af te nemen, zodat hier onvolledig zicht op is gekomen en aldus ook het recidiverisico op seksueel geweld niet volledig duidelijk is. Het incident in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum waarbij [verdachte] zich grensoverschrijdend heeft opgesteld ten aanzien van een groepsleider roept zorgen op omdat [verdachte] zelf niet begrijpt waar deze aandrang vandaan kwam en het niet kon beheersen.
Ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstige mogelijke ontwikkeling van [verdachte] zijn onderzoekers van mening dat [verdachte] behandeling nodig heeft. Binnen deze behandeling dient precisering van de diagnostiek plaats te vinden met nadere differentiaaldiagnostiek van de oorzaak van het psychotische beeld. Om te bepalen of, en zo ja, welke (medicamenteuze) behandeling noodzakelijk is, dient duidelijk te worden of er sprake is van een psychotische gevoeligheid als gevolg van middelengebruik of als gevolg van een schizofrene ontwikkelingsgang. Binnen behandeling dient psycho-educatie geboden te worden zodat [verdachte] meer zicht krijgt op zijn problematiek. Behandeling dient zich voorts te richten op de zeer beperkte zelfreflectie en het beperkte mentaliserend vermogen zodat [verdachte] meer zicht krijgt op zijn emotionele binnenwereld en deze minder hoeft af te weren. Bij de thans tekort schietende coping is [verdachte] niet in staat of geneigd na te denken over negatieve kanten van zichzelf en is hij niet bereid tot het zoeken naar passende oplossingen. [verdachte] ’s inzicht dient aldus te worden vergroot.
Het beperkte zelfinzicht leidt tot een zeer beperkte behandelmotivatie en ontbrekende bereidheid tot volledige abstinentie van middelen, wat maakt dat de noodzakelijke behandeling in eerste instantie klinisch en intensief dient te zijn. Ingeschat wordt dat [verdachte] binnen een ambulant kader onvoldoende bereikt zal kunnen worden. De combinatie van een beperkt zelfinzicht/behandelmotivatie en een hoog recidiverisico maakt dat behandeling in eerste instantie dient plaats te vinden in een setting met een hoog beveiligingsniveau.
Gelet op het bovenstaande komen onderzoekers tot de conclusie dat alleen een tbs-maatregel met verpleging voldoende holding biedt om de benodigde behandeling vorm te geven en het recidiverisico te verminderen. Mede gelet op het feit dat een hoog beveiligingsniveau wordt geadviseerd, zijn onderzoekers van mening dat slechts de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege aan deze vereisten voldoet.”
Toelichting door de deskundigen ter terechtzitting
Ter terechtzitting hebben de deskundigen hun advies toegelicht. Psychiater Van Eekeren heeft verklaard dat hij het advies tbs met dwangverpleging nog steeds onderschrijft. Van Eekeren acht een intensieve, langdurige behandeling noodzakelijk. Een ambulant kader of een voorwaardelijke tbs-maatregel met opname in een kliniek is ontoereikend. Er wordt geadviseerd verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht, vanwege zijn volwassen houding, het volwassen leven dat hij tot dusverre heeft geleid en de omstandigheid dat zijn ouders weinig invloed op hem lijken te hebben. Een PIJ-maatregel (ook wel jeugd-tbs genoemd) behoort volgens Van Eekeren ook niet tot de mogelijkheden. Een jeugdinstelling zou niet de juiste behandelsetting bieden, omdat de behandeling daar meer gedragsmatig gericht is en te weinig expertise beschikbaar is om het mentaliserend vermogen van verdachte te ontwikkelen. Om een duidelijke diagnose te kunnen stellen en grip op het ernstig gebrekkig mentaliserend vermogen te krijgen, is een langdurige behandelperiode noodzakelijk. Bovendien moet het middelengebruik aangepakt worden, omdat dat een grote risicofactor is voor agressiedelicten, nog los van de psychiatrische problematiek. Tot slot heeft verdachte geen enkel ziektebesef en is hij niet gemotiveerd voor de behandeling. Verdachte dient bij voorkeur opgenomen te worden in een kliniek, gespecialiseerd op het gebied van zeer ernstige psychiatrische problematiek in combinatie met verslaving, zoals Inforsa in Amsterdam. Psycholoog Heukelom sluit zich aan bij de conclusies van Van Eekeren.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het rapport vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, namelijk een stoornis in het gebruik van alcohol en van cannabis, en een psychotische stoornis.
De rechtbank vindt dat sprake is van een hoog recidiverisico, gelet op verdachtes gebrek aan ziekte-inzicht en zijn problematische middelengebruik. Verdachte heeft in zijn leven al meerdere keren agressief gedrag vertoond en de strafbare feiten die hij heeft gepleegd en zonder behandeling mogelijk in de toekomst zal plegen, zijn ernstig van aard en leveren een gevaar voor anderen op.
De rechtbank vindt, alles afwegende, dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege eisen, om herhaling van een geweldsdelict te voorkomen. Andere reële, minder belastende alternatieven, zijn er niet.
De bewezen verklaarde doodslag en verkrachting betreffen misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld). Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van de tbs-maatregel is dan ook voldaan.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren. Het kan dus zijn dat de tbs-maatregel langer dan vier jaar gaat duren.