ECLI:NL:RBAMS:2020:658
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van machtiging tot voortgezet verblijf in een verpleeginrichting
Op 16 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een verpleeginrichting. De officier van justitie had op 16 december 2019 dit verzoek ingediend, waarbij de betrokkene, geboren in 1933 en verblijvende in Zorgcentrum Meerlanden, werd vertegenwoordigd door haar raadsvrouw, mr. C.E. Stassen-Buijs. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2020 werd duidelijk dat de betrokkene het liefst thuis zou willen wonen, maar erkende dat zelfstandig wonen niet meer mogelijk was. Haar woning was inmiddels verkocht en ze had een goede plek binnen de verpleeginrichting.
De raadsvrouw pleitte voor afwijzing van het verzoek, stellende dat de Bopz-maatregel niet nodig was, aangezien de betrokkene bereid was om op vrijwillige basis in de verpleeginrichting te blijven. De specialist ouderengeneeskunde bevestigde dat de betrokkene rustig was in de kliniek en niet wegliep, maar wees op het valgevaar en de kans op zelfverwaarlozing. Ondanks dat de betrokkene aangaf naar huis te willen, had ze nog geen pogingen ondernomen om de verpleeginrichting te verlaten.
De rechtbank concludeerde dat de betrokkene haar verblijf in de verpleeginrichting op vrijwillige basis kon voortzetten en dat een rechterlijke machtiging niet noodzakelijk was. De rechtbank merkte op dat een artikel 60 indicatie meer passend zou zijn geweest. De beschikking werd afgegeven door mr. H.M. Patijn, rechter, in tegenwoordigheid van S. Bien, griffier.