ECLI:NL:RBAMS:2020:658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
677104/19-7908
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van machtiging tot voortgezet verblijf in een verpleeginrichting

Op 16 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een verpleeginrichting. De officier van justitie had op 16 december 2019 dit verzoek ingediend, waarbij de betrokkene, geboren in 1933 en verblijvende in Zorgcentrum Meerlanden, werd vertegenwoordigd door haar raadsvrouw, mr. C.E. Stassen-Buijs. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2020 werd duidelijk dat de betrokkene het liefst thuis zou willen wonen, maar erkende dat zelfstandig wonen niet meer mogelijk was. Haar woning was inmiddels verkocht en ze had een goede plek binnen de verpleeginrichting.

De raadsvrouw pleitte voor afwijzing van het verzoek, stellende dat de Bopz-maatregel niet nodig was, aangezien de betrokkene bereid was om op vrijwillige basis in de verpleeginrichting te blijven. De specialist ouderengeneeskunde bevestigde dat de betrokkene rustig was in de kliniek en niet wegliep, maar wees op het valgevaar en de kans op zelfverwaarlozing. Ondanks dat de betrokkene aangaf naar huis te willen, had ze nog geen pogingen ondernomen om de verpleeginrichting te verlaten.

De rechtbank concludeerde dat de betrokkene haar verblijf in de verpleeginrichting op vrijwillige basis kon voortzetten en dat een rechterlijke machtiging niet noodzakelijk was. De rechtbank merkte op dat een artikel 60 indicatie meer passend zou zijn geweest. De beschikking werd afgegeven door mr. H.M. Patijn, rechter, in tegenwoordigheid van S. Bien, griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: 677104/19-7908
kenmerk: OMZ390630
Beschikking van 16 januari 2020 betreffende machtiging voortgezet verblijf
De officier van justitie heeft op 16 december 2019 een verzoek ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een verpleeginrichting van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] 1933 ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verblijvende te Zorgcentrum Meerlanden, locatie Kloosterhof, Clematisstraat 16 te Aalsmeer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder een op 13 december 2019 ondertekende en met redenen omklede geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 16 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) van M.P.J. Heems, geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis.
Het verzoek is behandeld op de mondelinge behandeling van 16 januari 2020.
Gehoord en/of aanwezig zijn:
betrokkene;
raadsvrouw betrokkene, mr. C.E. Stassen-Buijs te Amsterdam;
specialist ouderengeneeskunde, mevrouw M.V. Gourvanova;
verpleegkundige.

1.De beoordeling

Uit de overgelegde stukken, het gehouden verhoor en de verkregen inlichtingen is het volgende gebleken.
Betrokkene heeft op de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij het liefst thuis zou willen wonen. Desalniettemin erkent zij dat het niet meer mogelijk is om zelfstandig thuis te wonen. Bovendien is haar woning inmiddels verkocht. Zij maakt het goed en heeft een fijne plek binnen de verpleeginrichting. Zij zal daarom de verpleeginrichting dan ook niet gaan verlaten.
De raadsvrouw heeft afwijzing van het onderhavige verzoek bepleit. De zitting is ontzettend belastend voor betrokkene. De raadsvrouw begrijpt dan ook niet waarom de Bopz maatregel niet kan worden vervangen door een opname volgens artikel 60. De machtiging is immers feitelijk niet nodig. Natuurlijk wil betrokkene het liefst naar huis maar zij begrijpt ook dat dat niet meer tot de mogelijkheden behoort. Bovendien is haar eigen woning verkocht. De raadsvrouw van betrokkene heeft geconcludeerd tot afwijzing van het onderhavige verzoek omdat er bij betrokkene voldoende sprake is van een bereidheid om het verblijf in de verpleeginrichting op vrijwillige basis te continueren.
De specialist ouderengeneeskunde heeft op de mondelinge behandeling meegedeeld dat betrokkene in de kliniek rustig is en niet wegloopt. Het gevaar dat zich zal verwezenlijken indien betrokkene niet in een verpleeginrichting verblijft is het valgevaar en gevaar op zelfverwaarlozing. Zij is een paar dagen geleden weer gevallen waardoor zij onder de blauwe plekken zit. Het valgevaar van betrokkene vloeit voort uit haar gebrek aan ziektebesef en –inzicht. Betrokkene eet en drinkt wel. Echter, zij doet dit niet op eigen initiatief. Haar eten en drinken dient voor haar klaar gezet te worden alvorens zij wat tot zich neemt. Tot slot heeft de specialist ouderengeneeskunde meegedeeld dat er vijf keer tevergeefs een artikel 60 indicatie is aangevraagd. Betrokkene geeft uitsluitend op de momenten dat er actief naar gevraagd wordt aan dat zij naar huis wil. Bovendien heeft zij tot op heden nog geen enkele keer een poging ondernomen om de verpleeginrichting te verlaten.
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, aanleiding het onderhavige verzoek af te wijzen nu betrokkene op vrijwillige basis haar verblijf in de verpleeginrichting kan continueren. De rechtbank acht een rechterlijke machtiging in onderhavig geval niet noodzakelijk omdat betrokkene de situatie feitelijk accepteert. De rechtbank merkt hierbij op dat een artikel 60 indicatie meer passend zou zijn geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op het bepaalde in § 2 van hoofdstuk 2 van de Wet BOPZ.

2.De beslissing

De rechtbank:
wijst afmachtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een verpleeginrichting.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Patijn, rechter, in tegenwoordigheid van S. Bien griffier, op 16 januari 2020.