ECLI:NL:RBAMS:2020:6601

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
1318373119
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling mishandeling en vrijspraak poging tot verkrachting en aanranding

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling en poging tot verkrachting dan wel aanranding van de aangeefster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 juni 2019 de aangeefster heeft mishandeld door haar meermalen met de vlakke hand in het gezicht te slaan en aan haar haren te trekken. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door het letsel dat bij haar is geconstateerd. De verdachte is echter vrijgesproken van de poging tot verkrachting en aanranding, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om deze beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd gestaafd door ander bewijs, zoals DNA-materiaal of letsel dat typisch is voor zedendelicten. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 80 uur geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een taakstraf op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-183731-19 (Promis)
Datum uitspraak: 10 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16 september 2020, 26 november 2020 en 10 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C. Crince le Roy naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de advocaat van benadeelde partij [aangeefster/benadeelde partij] , mr. C.A. Bouw, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging – ten laste gelegd dat hij zich op 28 juni 2019 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling (feit 1) en poging tot verkrachting, dan wel aanranding (feit 2, primair en subsidiair) van [aangeefster/benadeelde partij] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, de mishandeling. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring van feit 2, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle feiten, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest.
Subsidiair meent de verdediging dat er onvoldoende steunbewijs is voor een bewezenverklaring van feit 2.
Meer subsidiair is sprake van vrijwillige terugtred, zodat verdachte ten aanzien van de primaire variant onder feit 2 ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
Op 28 juni 2019 omstreeks 05:13 uur hebben agenten de opdracht gekregen om naar de [adres aangeefster] te gaan in verband met huiselijk geweld. Onderweg naar deze locatie hebben de agenten opdracht gekregen om naar supermarkt Dirk van den Broek te gaan, omdat de melder daar naartoe was gevlucht. De agenten hebben daar mevrouw
[aangeefster/benadeelde partij] (aangeefster) aangetroffen. Zij had letsel in haar gezicht en op haar been en liep op blote voeten. De agenten zijn langs haar thuis gereden om schoenen op te halen en hebben in de woning gezien dat de salontafel scheef stond en dat er vloeistof op de grond lag.
Aangeefster heeft het volgende verklaard. Aangeefster heeft twee maanden geleden de relatie met verdachte beëindigd. Op 28 juni 2019 stond verdachte omstreeks 04:20 uur voor haar deur. Zij heeft hem binnengelaten. Verdachte heeft haar met vlakke hand geslagen op haar hoofd en in haar gezicht. Hij heeft haar aan haar haren door het huis naar haar slaapkamer gesleurd. In haar slaapkamer moest zij zich uitkleden en heeft verdachte zich ook uitgekleed. Verdachte heeft meermalen gezegd: “je bent nu van mij, als je wilt kun je morgen aangifte doen”. Verdachte is naakt op haar gaan liggen en heeft haar benen wijd gedaan. Daarbij heeft hij haar vagina met een vegende beweging aangeraakt. Toen verdachte op het punt stond bij haar naar binnen te gaan, is hij gestopt en zei hij: “je bent het niet waard om te verkrachten”. Verdachte is toen naar het toilet gelopen. Op dat moment heeft aangeefster wat spullen gepakt en is zij naar buiten gerend.
Uit de foto’s die zijn gemaakt door de politie volgt dat aangeefster onder meer letsel heeft opgelopen in de vorm van blauwe plekken op haar linkeroog, linker jukbeen, linkeroor, linkerarm en een zwelling van het linkeroog. Tijdens het opnemen van de aangifte heeft de agent waargenomen dat aangeefster plukjes losse haren uit haar haar haalde.
Op 28 juni 2019 omstreeks 06:05 uur zijn agenten naar de woning van verdachte gegaan met de opdracht verdachte aan te houden in verband met de verdenking van een aanranding dan wel poging tot verkrachting. Verdachte was daar aanwezig. De agenten deelden het doel van hun komst mee. Agent [naam verbalisant] heeft gevraagd of zij de woning mochten betreden en heeft verdachte medegedeeld dat zij hem zouden aanhouden in zijn woning. Verdachte heeft hierop gezegd: “Natuurlijk, jullie zijn welkom in mijn woning.” De agenten hebben gezien dat verdachte wit poeder onder zijn neus had en hebben hem hierop gewezen. Verdachte heeft hierop gezegd: “Ik zeg je eerlijk. We hebben een leuke avond gehad”. Verdachte is vervolgens aangehouden. Deze bevindingen zijn vastgelegd in de processen-verbaal (PL1300-2019134305-4 en PL1300-2019134305-3) van 28 juni 2019.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een seksuele relatie had met aangeefster. Verdachte heeft zich ten aanzien van alle beschuldigingen op zijn zwijgrecht beroepen.
3.3.2
Bewezenverklaring feit 1
Op basis van de verklaringen van aangeefster en de hiervoor genoemde processen-verbaal van 28 juni 2019 gaat de rechtbank ervanuit dat verdachte in de ochtend van 28 juni 2019 in de woning van aangeefster is geweest. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte met de opmerking “We hebben een leuke avond gehad” doelde op zijn samenzijn met aangeefster. Daarbij is relevant dat de agenten relatief kort na de melding (om 05:13 uur) bij de woning van verdachte waren (06:05 uur), dat zij hem hebben medegedeeld waarvoor zij kwamen en dat verdachte daarover kennelijk niet verbaasd was. De agenten verbaliseren alleen dat verdachte reageerde met de opmerking: “Natuurlijk, jullie zijn welkom in mijn woning.” De rechtbank begrijpt dit zo dat verdachte wist dat de agenten bij hem kwamen vanwege hetgeen zich bij aangeefster thuis had afgespeeld. Verdachte heeft voor voorgaande bevindingen ook geen alternatieve verklaring gegeven.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar heeft mishandeld toen hij bij haar was. De verklaringen van aangeefster over de mishandeling vinden steun in het bij haar geconstateerde letsel. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte aangeefster in haar woning heeft mishandeld.
3.3.3
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig kan worden bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan poging tot verkrachting of aanranding van aangeefster. Het volgende is hiervoor van belang.
Aangeefster heeft in verschillende verklaringen consistent verteld over wat zich in de slaapkamer heeft afgespeeld. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van haar verklaringen. Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering mag de rechtbank een bewezenverklaring echter niet uitsluitend baseren op de verklaring van één getuige (in dit geval aangeefster), ook niet als zij uitgaat van de juistheid van die verklaring. Vereist is steeds dat de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Volgens vaste rechtspraak is in geval van zedenzaken niet vereist dat het misbruik of de betrokkenheid van de verdachte daarbij, steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar kan het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige in andere bewijsmiddelen, mits afkomstig van een andere bron, eveneens afdoende zijn. Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal.
Voor een bewezenverklaring van de poging tot verkrachting of aanranding is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (objectief) bewijs aanwezig dat de verklaring van aangeefster kan ondersteunen. Bij aangeefster is namelijk geen letsel aangetroffen dat typerend is voor (een poging tot) misbruik. In de bemonsteringen die zijn afgenomen van de benen en vagina van aangeefster, is ook geen DNA-materiaal van verdachte gevonden. De omstandigheden dat aangeefster uit haar huis is gevlucht en op blote voeten bij de supermarkt is aangetroffen en de staat waarin de woning van aangeefster wordt aangetroffen door de agenten, hoeven niet te wijzen op misbruik, maar kunnen ook te verklaren zijn door de mishandeling. Zonder extra bewijsmiddelen kunnen deze omstandigheden daarom niet dienen als steunbewijs voor de poging tot verkrachting of aanranding.
In het licht van het voorgaande kan de rechtbank niet anders dan verdachte vrijspreken van wat onder 2 is ten laste gelegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 28 juni 2019 te Amsterdam [aangeefster/benadeelde partij] heeft mishandeld door voornoemde
meermalen (met de vlakke hand) in/op/tegen het gezicht te slaan en bij de haren vast te pakken en aan de haren te trekken of sleuren (ten gevolge waarvan voornoemde
plukjes losse haren uit haar haar kon halen).

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit 1 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarde heeft de officier van justitie een contactverbod met [aangeefster/benadeelde partij] voor de duur van de proeftijd gevorderd. Aan verdachte moet verder een taakstraf worden opgelegd van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van zijn ex-vriendin. Verdachte heeft haar meermalen geslagen en aangeefster heeft als gevolg daarvan flinke blauwe plekken opgelopen aan haar gezicht en op haar armen, benen en rug. Verdachte heeft haar ook zo hard aan de haren getrokken dat aangeefster uren na de mishandeling nog losse plukken haar uit haar hoofd haalde. Dit alles heeft plaatsgevonden in de woning van aangeefster, een plek waarop zij juist veilig zou moeten zijn. Uit de slachtofferverklaring van aangeefster komt naar voren dat zij daardoor steeds geconfronteerd wordt met de mishandeling. Deze omstandigheden zijn voor de rechtbank strafverzwarend.
Uit de slachtofferverklaringen van aangeefster volgt ook dat verdachte na het gebeuren meermaals contact heeft gezocht met haar en dat dit veel negatieve emoties bij haar oproept.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 24 december 2019. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Verdachte heeft op de zitting ook gezwegen over zijn persoonlijke omstandigheden, zodat de rechtbank daarvan verder een zeer beperkt beeld heeft.
Alles afwegend zal de rechtbank de officier van justitie volgen in haar strafeis. De rechtbank vindt een taakstraf van 80 uur passend met het oog op de ernst van het feit. Daarnaast zal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, worden opgelegd met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster/benadeelde partij] vordert € 257,93 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1
Materiële schade
De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende schadeposten:
Reiskosten € 55,55
Annulering airbnb verhuur € 202,38
Totaal € 257,93
Dit onderdeel van de vordering is niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 28 juni 2019.
8.2
Immateriële schade
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding moet worden gematigd naar een bedrag van in ieder geval € 750,-, omdat alleen feit 1 bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring het immateriële gedeelte van de gevorderde schadevergoeding moet worden afgewezen dan wel gematigd. De verdediging heeft erop gewezen dat uit de verklaringen van de benadeelde partij volgt dat zij niet langer bang is en dat uit de toelichting van het NPI blijkt dat zij zich redelijk lijkt te herpakken.
De rechtbank overweegt dat de immateriële schadevergoeding mede is gevorderd vanwege de poging tot verkrachting dan wel aanranding. De rechtbank zal verdachte echter vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging en zal daar dus ook geen immateriële schadevergoeding voor toekennen. De rechtbank zal wel een schadevergoeding toekennen voor de bewezenverklaarde mishandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde mishandeling rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Vaststaat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen door de mishandeling. Zij heeft verder omschreven dat zij nog steeds psychische gevolgen ondervindt van het voorval. Dat is heel goed voor te stellen en het is alleen maar prijzenswaardig als zij haar leven desondanks weer enigszins op de rit krijgt. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 28 juni 2019.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangeefster/benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. gedurende de proeftijd van 2 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster/benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats aangeefster] . Deze voorwaarde vervalt indien de reclassering het contactverbod niet langer noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
40 (veertig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangeefster/benadeelde partij]toe tot een bedrag van € 257,93 (tweehonderdzevenenvijftig euro en drieënnegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 28 juni 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster/benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster/benadeelde partij] aan de Staat € 1.007,93 (duizendzeven euro en drieënnegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 28 juni 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2020.
[...]

[...]

[...]

[...]