Op 24 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, België. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1968 in België, werd verdacht van betrokkenheid bij georganiseerde diefstal en handel in gestolen voertuigen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, beoordeeld.
Tijdens de zittingen op 1, 2 en 10 december 2020 is de vordering inhoudelijk behandeld. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de feiten niet genoegzaam waren omschreven, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de omstandigheden van de strafbare feiten. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de feiten naar Belgisch recht strafbaar zijn en ook onder de Nederlandse wetgeving vallen. De rechtbank heeft daarbij de garantie van de Belgische autoriteiten in acht genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan en de afgifte van in beslag genomen goederen te bevelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.