In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser, die sinds 8 februari 2015 inburgeringsplichtig is, heeft tegen een besluit van de minister geprocedeerd waarin werd vastgesteld dat hij niet op tijd is ingeburgerd en dat hij zijn lening moet terugbetalen, naast het opleggen van een boete. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn portfolio voor het inburgeringsexamen op tijd heeft ingediend, maar dat het eindgesprek pas na het verstrijken van de inburgeringstermijn heeft plaatsgevonden. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de eiser geen verlenging van de inburgeringstermijn heeft gekregen op medische gronden en dat zijn diploma niet als regulier MBO 2-diploma kan worden beschouwd.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de minister tegen elkaar afgewogen. De rechtbank oordeelt dat de minister de door hem gehanteerde termijnen voor het ONA-examen niet op een duidelijke manier aan de eiser heeft gecommuniceerd. Hierdoor is de eiser niet verweten dat hij zijn inburgeringstermijn niet heeft behaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de eiser volledige kwijtschelding van de schuld wordt verleend, zonder dat er een boete wordt opgelegd. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.