ECLI:NL:RBAMS:2020:7008

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AMS 20/1664
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake niet-tijdige inburgering en terugvordering lening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser, die sinds 8 februari 2015 inburgeringsplichtig is, heeft tegen een besluit van de minister geprocedeerd waarin werd vastgesteld dat hij niet op tijd is ingeburgerd en dat hij zijn lening moet terugbetalen, naast het opleggen van een boete. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn portfolio voor het inburgeringsexamen op tijd heeft ingediend, maar dat het eindgesprek pas na het verstrijken van de inburgeringstermijn heeft plaatsgevonden. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de eiser geen verlenging van de inburgeringstermijn heeft gekregen op medische gronden en dat zijn diploma niet als regulier MBO 2-diploma kan worden beschouwd.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de minister tegen elkaar afgewogen. De rechtbank oordeelt dat de minister de door hem gehanteerde termijnen voor het ONA-examen niet op een duidelijke manier aan de eiser heeft gecommuniceerd. Hierdoor is de eiser niet verweten dat hij zijn inburgeringstermijn niet heeft behaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de eiser volledige kwijtschelding van de schuld wordt verleend, zonder dat er een boete wordt opgelegd. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1664

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. drs. C.G. Matze),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser niet op tijd is ingeburgerd en zijn lening moet terugbetalen. Daarnaast heeft verweerder hem een boete opgelegd. Bij besluit van 18 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op 19 november 2020 heeft de rechtbank aanvullende medische stukken ontvangen van verweerder. Op 20 november 2020 heeft verweerder een aanvullend verweer ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

De aanleiding
1. Eiser is sinds 8 februari 2015 inburgeringsplichtig. Verweerder heeft hem hiervoor een termijn gesteld die op 23 januari 2019 is afgelopen. Eiser heeft vier maanden voor het aflopen van deze termijn op 21 september 2018 zijn portfolio aangeboden voor het laatste onderdeel van zijn inburgeringsexamen, te weten de Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA). Zijn portfolio is op 10 oktober 2018 afgekeurd. Eiser heeft op 13 december 2018 opnieuw zijn portfolio aangeboden. Verweerder heeft dit portfolio op 18 januari 2019 goedgekeurd. Op 28 februari 2019 heeft eiser het eindgesprek voor de ONA gevoerd en heeft daarmee het laatste examenonderdeel voor zijn inburgering afgerond.
2. Verweerder heeft vervolgens vastgesteld dat eiser niet tijdig is ingeburgerd. Daarom moet eiser de voor zijn inburgering benutte lening terugbetalen en een boete betalen. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat eiser geen verlenging heeft gekregen van zijn inburgeringstermijn op medische gronden. Evenmin krijgt eiser een algehele vrijstelling van de inburgeringsplicht. Anders dan eiser, stelt verweerder zich namelijk op het standpunt dat het door eiser ingediende diploma geen regulier MBO 2-diploma betreft, maar een certificaat is. Een certificaat biedt geen algehele vrijstelling van de inburgeringsplicht. De door eiser genoten Engelstalige cursussen bieden evenmin mogelijkheden tot vrijstelling of verlenging van de inburgeringstermijn. Het feit dat eiser weliswaar voor het eind van zijn inburgeringstermijn zijn portfolio had aangemeld, maar pas na het verstrijken van de inburgeringstermijn het eindgesprek heeft gevoerd, acht verweerder voor eisers risico. Verweerder hanteert namelijk voor elk van deze componenten van het ONA-examen een wachttijd van zes weken, die kenbaar is via inburgeren.nl.
Standpunten partijen
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn genoten opleiding miskent. De vraag is namelijk niet of je minstens een MBO 2-diploma hebt, maar of je een opleiding hebt genoten die materieel gelijkgesteld kan worden specifiek voor doeleinden van de inburgering. Het gaat om het beheersen van de taal. Hier voldoet eiser blijkens zijn certificaat aan. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser zijn certificaat overgelegd, tezamen met informatie over de school, Heads Academy. Daarnaast is zijn inburgeringstermijn ten onrechte niet verlengd. Hij heeft namelijk ten eerste op grond van medische omstandigheden verlenging gevraagd. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op onjuiste medische informatie en heeft hij eisers psychische gesteldheid niet goed gewogen. De psychosociale problematiek van eiser heeft hem erg geremd in zijn inburgering. Eiser heeft een contra-expertise van arts [naam] overgelegd, die onderschrijft dat de medische informatie van verweerder onjuist is. Ten tweede heeft eiser zich al op 18 januari 2019 gemeld voor het eindgesprek, wat ook een grond voor verlenging had moeten opleveren. Verder beroept eiser zich erop dat verweerder ten onrechte niet de hardheidsclausule heeft toegepast. Het tegenwerpen van een zeswekentermijn voor het eindgesprek zou een verkorting inhouden van de inburgeringstermijn, wat niet de bedoeling is van de wetgever. De termijnen voor de onderdelen van het ONA-examen zijn verder rechtsonzeker. Eiser bestrijdt ook dat de door verweerder gehanteerde termijnen voor het ONA-examen kenbaar zijn en voldoende vaststaan in de praktijk. Het feit dat eiser zijn inburgeringstermijn niet heeft behaald heeft volgens hem te maken met capaciteitsgebrek bij verweerder om het eindgesprek te voeren, waardoor eiser zelf geen verwijt treft.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Specifiek over de termijnen voor goedkeuring van het portfolio en het eindgesprek voert hij het volgende aan. Het is volgens verweerder eisers verantwoordelijk om op tijd de verschillende examenonderdelen te voltooien, waarbij het de keuze van de inburgeraar is wanneer hij welk onderdeel doet. Inburgeraars hebben een ruime termijn, te weten drie jaar, voor hun inburgering. Als zij te lang wachten met een onderdeel, dan is het gevolg voor hun eigen rekening. Inburgeraars moeten in hun planning ook rekening houden met de mogelijkheid van een afwijzing. De zeswekentermijn voor elk van de twee componenten van het ONA-examen is niet meer dan redelijk, gelet op de vereiste tijd voor het nakijken en dergelijke. Eiser kan niet verwachten dat dit sneller gebeurt. Eiser had bovendien moeten weten van deze termijnen, aangezien dit op www.inburgeren.nl duidelijk vermeld staat. Verweerder acht deze termijnen daarom niet rechtsonzeker.
Oordeel van de rechtbank
5.1.
De rechtbank ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld of verweerder de door hem gehanteerde termijnen voor het ONA-examen aan eiser kan tegenwerpen.
De rechtbank overweegt dat het examenonderdeel ONA bestaat uit twee onderdelen, te weten een portfolio en een eindgesprek. Indien deze beide onderdelen zijn behaald, is het examenonderdeel ONA behaald. In de wet staat geen termijn genoemd wanneer een portfolio moet zijn ingeleverd. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder genoemde termijnen wel staan op www.inburgering.nl. [1]
5.2.
De rechtbank volgt verweerder erin dat het hanteren van de door hem genoemde termijnen op zichzelf niet onredelijk is. De Wet inburgering legt een verantwoordelijkheid bij de inburgeraar om zorg te dragen voor zijn tijdige inburgering, waarbij de beoordeling van een portfolio en het plannen van een eindgesprek uiteraard tijd vergen. De wet laat ruimte voor deze systematiek. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn niet-onderbouwde betoog dat dit indruist tegen de bedoeling van de wetgever.
5.3.
Voor zover verweerder deze termijnen wil tegenwerpen, moet hij ze uit oogpunt van de rechtszekerheid wel kenbaar maken. De rechtbank overweegt dat eiser weliswaar geacht wordt het recht te kennen, maar niet zonder meer de feitelijke inhoud van elke overheidswebpagina. Weliswaar staan de genoemde termijnen vermeld op de website www.inburgeren.nl, maar met dit enkele feit heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser kennis had of moest hebben van de inhoud van de desbetreffende webpagina. Voor zover verweerder aan eiser termijnen voor het inleveren van opleidings- of examenonderdelen wil tegenwerpen, dient hij uit oogpunt van de rechtszekerheid dit duidelijk en aantoonbaar te communiceren aan eiser. Dit is niet gebleken. Eiser mocht er daarom vanuit gaan dat hij het portfolio tijdig had ingediend. Bijna zes weken voor het einde van de inburgeringstermijn het portfolio indienen is dan wellicht kort - gelet op het nakijken, goedkeuren en het nog te plannen eindgesprek - maar in afwezigheid van een bekende termijn niet duidelijk verwijtbaar. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. [2] Eisers grond treft doel.
6. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiser dan ook te worden gelijkgesteld met een inburgeringsplichtige die binnen de inburgeringstermijn alle onderdelen van het inburgeringsexamen heeft behaald. Verweerder had eiser daarom met toepassing van artikel 4.13, derde lid, onder a, van het Besluit inburgering ambtshalve volledige kwijtschelding van de schuld moeten verlenen. Verder bestaat er geen grond voor het opleggen van een bestuurlijke boete.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het primaire besluit zal worden herroepen. Gelet op de finaliteit zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan eiser volledige kwijtschelding van de schuld wordt verleend en dat geen boete wordt opgelegd. De andere gronden hoeven hierom geen bespreking meer.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verweerder wordt veroordeeld tot het vergoeden van de kosten van rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat volledige kwijtschelding van de schuld wordt verleend en geen boete wordt opgelegd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: GJT
D:
BA

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.https://www.inburgeren.nl/examen-doen/examen-ona.jsp.