Overwegingen
1. Op 30 juli 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het bouwen van een dakopbouw op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woningen op de percelen [adres 6] Amstelveen. Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. De hiervoor genoemde derde-partijen hebben daartegen bezwaar gemaakt. Met de besluiten van 22 maart 2019 heeft verweerder de bezwaren gegrond verklaard, de destijds verleende omgevingsvergunning voor [adres 6] herroepen en deze alsnog geweigerd.
2. Eiser heeft op 29 april 2019 een aanvraag ingediend voor het bouwen van een dakopbouw op de bestaande achteraanbouw van de woning op het perceel [adres 6] .
3. Met het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend in strijd met het bestemmingsplan “Amstelveen Zuid 2014” (het bestemmingsplan). Verweerder acht het bouwplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De derde partijen hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] gegrond verklaard. Het bezwaar van [naam 5] is niet-ontvankelijk verklaard omdat het prematuur is ingediend. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat het bouwplan gekwalificeerd moet worden als dakopbouw. De gewenste dakopbouw aan de achterkant van de woning vormt een onderdeel van het hoofdgebouw. Het hoofdgebouw moet gerealiseerd worden binnen het bouwvlak. Om van deze regel af te kunnen wijken op basis van artikel 4, vierde lid van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) dient te worden onderzocht of het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder acht hier doorslaggevend, kernachtig weergegeven, dat het realiseren van een dakopbouw aan de achterzijde van de hoekwoningen binnen het blok, afbreuk doet aan het luchtige karakter van het binnentuinengebied. Deze afbreuk is onwenselijk omdat binnentuinen een groen rustpunt vormen binnen het stedelijk gebied. Binnentuinen dragen daarnaast bij aan een fijner klimaat, betere gezondheid, een goede waterhuishouding en biodiversiteit. Verweerder acht de voordelen van het bouwplan voor eiser (o.a. vergroten van woonruimte) niet opwegen tegen de negatieve gevolgen voor het open en luchtige karakter van de binnentuin waar de hele buurt belang bij heeft. Verlening van de vergunning acht verweer daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
5. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft daarom beroep bij de rechtbank ingesteld. Op de beroepsgronden zal hierna worden ingegaan.
Beoordeling door de rechtbank
6. Voordat de rechtbank ingaat op de inhoud van deze zaak, moet zij eerst ambtshalve vaststellen of de derde-partijen belanghebbenden zijn bij deze procedure.
7. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 23 augustus 2017, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
8. De rechtbank stelt vast dat het adres van [naam 1] [adres 1] is. Tussen haar woning en de woning van eiser zijn vijf woningen gelegen. Gelet op de afstand tussen haar woning en die van eiser, ziet de rechtbank in deze afstand aanleiding voor de conclusie dat [naam 1] naar objectieve maatstaven gemeten geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van het bouwplan van eiser. Zij wordt dan ook niet geraakt in een objectief bepaalbaar belang dat rechtstreeks bij het besluit tot weigering van de vergunning is betrokken. Gelet hierop is zij geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft [naam 1] in eerste instantie ten onrechte op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb als partij tot het geding toegelaten. Wat zij heeft ingebracht wordt daarom buiten beschouwing gelaten. Voor de overige derde-partijen geldt dat zij wel als belanghebbende kunnen worden aangemerkt
Is er sprake van een dakopbouw of een aan- of uitbouw
9. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is of het bouwplan dient te worden aangemerkt als het bouwen van een dakopbouw of als een aan- of uitbouw.
10. Volgens artikel 1.4 van de planregels bij het bestemmingsplan wordt onder een aan- of uitbouw verstaan: een gebouw aan een hoofdgebouw waarmee het in verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
11. Volgens artikel 1.37 van de planregels wordt onder een dakopbouw verstaan: Een toevoeging aan de bouwmassa van een (hoofd)gebouw vanaf het bestaande dakvlak, waarbij gehele of gedeeltelijke verhoging van het oorspronkelijke dakvlak plaatsvindt.
12. Op grond van artikel 1.67 van de planregels wordt onder een hoofdgebouw verstaan: gebouw of gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer bebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
13. Naar het oordeel van de rechtbank ziet het bouwplan - gelet op de bovenstaande definities - op een dakopbouw. Het onderhavige bouwplan ziet niet op een bouwwerk dat is aan te merken als een gebouw dat is te onderscheiden van het hoofdgebouw, omdat de zijgevel over twee verdiepingen wordt doorgetrokken zonder dat daarbij nog te onderscheiden is waar de oorspronkelijke woning eindigde en waar de aanbouw begint. Daarnaast ontstaat op een deel van het hoofdgebouw een plat dak, dat overgaat in het platte dak van het bouwwerk en daarmee een geïntegreerd geheel vormt. Verder is geen sprake van een bouwwerk dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Door het bouwwerk komt het (beeldbepalende) doorzalende karakter van de dakvorm van de woning in het geheel te vervallen. Deze ingrijpende wijziging van de kenmerkende en beeldbepalende architectuur van de woning staat er aan in de weg dat het bouwplan kan worden aangemerkt als ondergeschikt in architectonisch opzicht.
Strijd met het bestemmingsplan
14. Omdat het bouwplan ziet op een dakopbouw is de realisering daarvan niet in overeenstemming met het bestemmingsplan.
15. Op de gronden waarop het bouwplan wordt gerealiseerd geldt de bestemming “wonen”. Een dakopbouw is op de locatie niet toegestaan omdat ter plaatse de aanduiding “dakopbouw toegestaan” op de verbeelding ontbreekt.Planologisch is op de locatie een dakopbouw niet toegestaan.
Heeft het college in redelijkheid kunnen afzien van het verlenen van een omgevingsvergunning?
16. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, aanhef en vierde lid, van Bijlage II bij het Bor kan verweerder afwijken van het bestemmingsplan als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen alle ruimtelijke relevante belangen door verweerder te worden afgewogen. Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, komt verweerder beleidsruimte toe. De rechter toetst of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
17. Verweerder heeft afgezien van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan omdat er sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
18. De rechtbank is met eiser eens dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan van eiser in strijd is met een goede ruimtelijk ordening omdat een duidelijke belangenafweging ontbreekt. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
19. Op pagina 7 van het advies van de bezwaarschriftencommissie geeft de bezwaarschriftencommissie de inhoud van de e-mail van 29 augustus 2019 van verweerder weer. Daaruit blijkt zeer kort samengevat dat er geen sprake is van stedenbouwkundige bezwaren. In tegendeel, de eindwoning wordt meer bijzonder gemaakt en bovendien is het effect, door alleen eindwoningen mogelijk uit te breiden, op het licht en luchtig karakter van de binnentuin gering, mede gelet op wat planologisch al mag. Volgens de bezwaarschriftencommissie kan uit de nadere toelichting van verweerder niet geconcludeerd worden dat het bouwwerk geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. De gegeven toelichting ziet uitsluitend op de gevolgen voor het karakter van het algehele binnengebied. De gegeven toelichting gaat echter in het geheel niet in op de ruimtelijke gevolgen voor omwonenden en de direct achter de woning gelegen woningen. Volgens de bezwaarschriftencommissie was verweerder gehouden in de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen expliciet aandacht te besteden aan de aanvaardbaarheid van de ruimtelijke gevolgen voor de naastgelegen woning, bijvoorbeeld ten aanzien van de gevolgen op het uitzicht en de zon- en lichtinval. Ten aanzien van de achter de woning gelegen woningen had verweerder aandacht moeten besteden aan het feit dat de grotere vensters leiden tot vermindering van privacy en dat het bouwplan ook leidt tot vermindering van uitzicht en zon- en lichtinval. De bezwaarschriftencommissie adviseert verweerder om alsnog deugdelijk te motiveren of de omgevingsvergunning in stand kan blijven onder aanvulling van de motivering of dat deze geweigerd moet worden.
20. Op de punten zoals genoemd door de bezwaarschriftencommissie is verweerder in het bestreden besluit niet gemotiveerd ingegaan. Verweerder heeft een algemene motivering over het belang van het behoud van het luchtige karakter van de binnentuinen gegeven maar op de vraag waarom de belangen van omwonenden, gelet op aspecten van bezonning, uitzicht en privacy zwaarder moeten wegen dan het belang van eiser gaat verweerder niet in. Gelet op het feit dat de tegenover elkaar gelegen tuinen ieder tien meter diep zijn en een bezonningstudie zich niet in het dossier bevindt, en eiser naar zijn zeggen ook geen gelegenheid heeft gekregen om alsnog een ruimtelijke onderbouwing over te leggen, valt niet onmiddellijk in te zien dat de ruimtelijke gevolgen voor de omwonenden gelet op privacy en bezonning zwaarder moeten wegen dan het belang van eiser. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen gevolg gegeven aan de opdracht van de bezwaarschriften commissie om die belangen af te wegen.
21. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal hierna beoordelen of gelet op de door verweerder ter zitting gegeven nadere motivering de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
22. Volgens verweerder heeft de bezwaarschriftencommissie verweerder handvatten gegeven voor de belangenafweging. Die belangen zijn door verweerder, hoewel dat niet duidelijk kenbaar uit de motivering blijkt, meegewogen. Dit blijkt volgens verweerder uit het feit dat verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft overgenomen. De belangen van omwonenden zijn daarin afgezet tegen het stedenbouwkundig advies en het belang van eiser. Verweerder heeft hierbij uiteindelijk doorslaggevend geacht dat binnentuinen een groen rustpunt vormen binnen het stedelijk gebied en bijdragen aan een beter klimaat, betere gezondheid, een goede waterhuishouding en biodiversiteit. Een en ander heeft men bij het realiseren van deze woningen voor ogen gehad omdat dat ten goede komt aan de belevingswaarde en het woongenot van alle bewoners in dit gebied. Het realiseren van een dakopbouw als hier aan de orde aan de achterzijde van de hoekwoningen binnen het blok, doet afbreuk aan het luchtige karakter van het binnentuinengebied, hetgeen dus onwenselijk is. Aan deze belangen heeft verweerder meer gewicht toegekend dan aan het belang van eiser bij het vergroten van woonruimte. De omstandigheid dat realisering van een dakopbouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet onwenselijk is omdat de frontvorming richting het openbare pad daardoor zou worden versterkt heeft verweerder wel benoemd maar dit weegt niet op tegen de negatieve gevolgen van de uitbouw op het open en luchtige karakter van de binnentuin waar de buurt belang bij heeft. Van deze belangenafweging kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen komen. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid de vergunning heeft kunnen weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
23. Omdat de rechtbank hierboven heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het
beroep, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).