ECLI:NL:RBAMS:2020:7045

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
C/13/689663 / KG ZA 20-815
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig hoofdverblijf minderjarige bij moeder; vader geeft toestemming voor verhuizing

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2020, is een kort geding aan de orde waarin de voorlopige hoofdverblijfplaats van een minderjarige wordt vastgesteld. De vader, eiser, heeft verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen, terwijl de moeder, gedaagde, verzoekt om het hoofdverblijf bij haar. De ouders hebben een relatie gehad die medio juli 2020 is beëindigd, en uit deze relatie is een minderjarige geboren. Na de beëindiging van de relatie is de moeder met de minderjarige verhuisd naar een andere plaats, waar de minderjarige is ingeschreven op een basisschool. De vader heeft aanvankelijk toestemming gegeven voor deze verhuizing, maar stelt nu dat dit niet in het belang van de minderjarige is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 oktober 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de minderjarige niet terug te laten verhuizen naar de woonplaats van de vader, omdat hij daar goed aarden is en naar school gaat. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om zijn hoofdverblijf bij de moeder te hebben, gezien de stabiliteit en continuïteit die dit biedt. De vorderingen van de vader zijn afgewezen, en de vordering van de moeder is toegewezen. De rechter heeft tevens een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader om de week zorg heeft voor de minderjarige en contactmomenten zijn geregeld.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/689663 / KG ZA 20-815 HH/MvG
Vonnis in kort geding van 3 november 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie bij concept dagvaarding,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.P.A. van Tuijn te Den Bosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, vrijwillig verschenen,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.S. Gerson te Amsterdam .
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
De Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam, locatie Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Op de mondelinge behandeling van 20 oktober 2020, waaraan [eiser] en mr. van Tuijn via Skype for Business hebben deelgenomen, heeft [eiser] zijn vorderingen toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd aan de hand van een op voorhand ingediend schriftelijk verweer en tevens tegenvorderingen ingesteld. [eiser] heeft de tegenvorderingen bestreden. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [eiser] daarnaast ook een pleitnotitie.
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 20 oktober 2020 waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Van Tuijn (via Skype for Business),
- [gedaagde] met mr. Gerson,
- [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben ongeveer 10 jaar een relatie gehad, die medio juli 2020 is geëindigd. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2016 [minderjarige] is geboren, over wie zij gezamenlijk het gezag hebben.
2.2.
Partijen hebben gedurende een groot deel van hun relatie samengewoond in hun koopwoning in [woonplaats 1] .
2.3.
Sinds medio juli 2020 woont [gedaagde] met [minderjarige] bij haar moeder in [plaats] . Zij staan ingeschreven in [plaats] op het adres van de zus van [gedaagde] .
2.4.
Nadat de relatie was beëindigd heeft [eiser] in een niet gedateerde brief aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, het volgende geschreven: ‘
Even iets praktisch, [minderjarige] is van Kinderdagverblijf volledig afgemeld in augustus. Ik ga ervan uit dat jij zijn basisschool opzegt en hem in [plaats] in schrijft.’.
2.5.
[minderjarige] is op 20 augustus 2020 gestart op de [naam school] in [plaats] .
2.6.
[eiser] en [minderjarige] hebben op 25 augustus en 6 september 2020 omgang gehad. Partijen zijn onlangs overeengekomen dat [minderjarige] en [eiser] van vrijdagmiddag tot en met zondagavond omgang hebben, waarbij [eiser] hem ophaalt bij en terugbrengt naar [gedaagde] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert:
  • te bepalen dat [minderjarige] aan zijn zorg wordt toevertrouwd en hij zijn voorlopige hoofdverblijf bij [eiser] zal hebben;
  • een regeling te treffen waarbij [minderjarige] contact zal hebben met [gedaagde] gedurende een weekend van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur en de helft van de vakanties, waarbij [gedaagde] [minderjarige] ophaalt bij [eiser] en [eiser] [minderjarige] terugbrengt bij [gedaagde] , althans in goede justitie een zorgregeling te bepalen.
3.2.
[eiser] heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Partijen zijn twee keer eerder kort uit elkaar geweest waarbij [gedaagde] met [minderjarige] gedurende een aantal weken naar [plaats] is vertrokken en waarna zij weer terugkwamen naar [woonplaats 1] . [eiser] dacht dat [gedaagde] wat tijd nodig had om tot rust te komen. Met die gedachte heeft hij meegewerkt aan het verzoek van [gedaagde] om met [minderjarige] in [plaats] te gaan wonen. De verhuizing naar [plaats] is niet in het belang van [minderjarige] . Hij is in [woonplaats 1] opgegroeid en in de woning van [eiser] heeft hij zijn eigen slaapkamer. Het is niet in het belang van [minderjarige] om met [gedaagde] bij haar moeder te wonen. Tijdens omgangsmomenten met [minderjarige] krijgt [eiser] signalen van hem dat het niet veilig is bij de moeder van [gedaagde] . [eiser] is altijd de primaire verzorger geweest, beschikt over de draagkracht om [minderjarige] de zorg te geven die hij nodig heeft en heeft de steun van zijn ouders, die altijd hebben geholpen bij het verzorgen van [minderjarige] .
3.3.
[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd. Anders dan [eiser] stelt, heeft [gedaagde] altijd voor [minderjarige] gezorgd. [eiser] heeft aan haar toestemming gegeven om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen en om hem daar in te schrijven op een basisschool. De verhuizing naar [plaats] heeft [minderjarige] goed gedaan. Sinds [minderjarige] weg is uit [woonplaats 1] bloeit hij op en is hij ondernemender geworden. [minderjarige] ontwikkelt zich goed op de school in [plaats] . Hij speelt met vriendjes en het contact met de leerkrachten is goed. Het is niet in zijn belang om weer terug te keren naar [woonplaats 1] . [minderjarige] heeft in de woning van de moeder van [gedaagde] zijn eigen slaapkamer. Waarschijnlijk zal [gedaagde] niet lang bij haar moeder hoeven te wonen. Zij staat al ruim 18 jaar ingeschreven bij Woningnet en zal op korte termijn in aanmerking komen voor een eigen woning. [eiser] daarentegen kan niet in hun woning in [woonplaats 1] blijven. Die moet worden verkocht omdat [eiser] [gedaagde] niet wil of kan uitkopen. Het is de vraag of hij in [woonplaats 1] vervangende woonruimte kan vinden voor zichzelf en [minderjarige] . [eiser] doet ten onrechte voorkomen alsof hij [minderjarige] door toedoen van [gedaagde] de afgelopen periode nauwelijks heeft gezien. Zij heeft [eiser] juist gestimuleerd om [minderjarige] te zien, maar hij hield zelf de boot af. [gedaagde] staat open voor een zorgregeling. Thans is een omgangsregeling overeengekomen waarbij [minderjarige] om de week van vrijdagmiddag tot zondagavond bij [eiser] verblijft, waarbij [eiser] [minderjarige] haalt en brengt. [gedaagde] heeft geen rijbewijs en kan [minderjarige] dus niet brengen of halen. Bovendien heeft zij slechts een beperkt inkomen uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering en daarmee niet voldoende financiële middelen om [minderjarige] te brengen of te halen met het openbaar vervoer. Ook vanwege corona is het niet wenselijk om thans met het openbaar vervoer te reizen. Daar komt bij dat het halen en brengen van [minderjarige] door [eiser] in hun beider belang is, omdat zij zo meer tijd met elkaar kunnen doorbrengen. [minderjarige] geniet van de autoritjes met zijn vader.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert, in lijn met haar verweer in conventie:
  • te bepalen dat [minderjarige] zijn voorlopige hoofdverblijf bij haar heeft;
  • voor zover nodig vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van [minderjarige] naar [plaats] en voor de inschrijving van [minderjarige] op de [naam school] in [plaats] ;
  • een voorlopige zorgregeling te bepalen inhoudende dat [eiser] om de week van vrijdagmiddag tot zondag 17.00 uur de zorg voor [minderjarige] heeft waarbij hij [minderjarige] moet halen en brengen.
4.2.
Voor het verweer van [eiser] wordt verwezen naar hetgeen hij in conventie heeft gesteld. Aanvullend daarop heeft hij aangevoerd, voor het geval [minderjarige] zijn voorlopige hoofdverblijf in [plaats] zal hebben, dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij naast een weekend per twee weken van vrijdag tot zondag in ieder geval ook de helft van de vakanties en feestdagen bij [eiser] doorbrengt en zij tweemaal per week, op woensdag- en zaterdagmiddag contact via FaceTime hebben. De taak van het halen en brengen van [minderjarige] dient tussen [eiser] en [gedaagde] te worden gedeeld.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en die in reconventie samen worden behandeld.
5.2.
De vraag die eerst zal worden beantwoord is bij wie [minderjarige] zijn voorlopige hoofdverblijf zal hebben. Daarbij staat zijn belang voorop.
5.3.
Niet in geschil is dat [gedaagde] van [eiser] toestemming heeft gekregen om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen en hem aldaar op een basisschool in te schrijven. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan hij niet meer aan die gegeven toestemming kan worden gehouden. [gedaagde] hoefde ook niet te twijfelen aan de toestemming van [eiser] . Sterker, in brieven die hij daarna aan [gedaagde] en haar advocaat heeft geschreven volgt eerder dat hij zich geheel wilde onttrekken uit het leven van [minderjarige] .
5.4.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om [minderjarige] nu niet terug te laten verhuizen naar [woonplaats 1] , omdat [minderjarige] in [plaats] aan het aarden is en daar naar school gaat.
5.5.
Geoordeeld wordt dat een terugverhuizing van [minderjarige] op dit moment niet in zijn belang is. Hij woont inmiddels ruim vier maanden in [plaats] waar hij in augustus 2020 is gestart op de basisschool. Dit zijn ingrijpende veranderingen voor een jongetje van vier jaar oud. Voor [minderjarige] is rust en continuïteit nu belangrijk. Dit zou in het gedrang kunnen komen bij een terugverhuizing naar [woonplaats 1] . Een start op een basisschool aldaar zal weer de nodige veranderingen met zich meebrengen en lijkt voorshands niet in het belang van [minderjarige] .
5.6.
Bovenstaande betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden geweigerd en de vordering van [gedaagde] om het voorlopige hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen zal worden toegewezen, totdat in een bodemprocedure anders is bepaald, dan wel partijen in overleg anders overeenkomen. Daarnaast zal (voor zover nog vereist) aan [gedaagde] vervangende toestemming worden verleend om [minderjarige] in te schrijven op de [naam school] in [plaats] .
5.7.
[gedaagde] heeft ingestemd met het voorstel van [eiser] om, bij toewijzing van het voorlopige hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar, te bepalen dat [minderjarige] naast een weekend per twee weken van vrijdag tot zondag ook de helft van de vakanties en feestdagen bij [eiser] doorbrengt en zij tweemaal per week, op woensdag- en zaterdagmiddag contact via FaceTime hebben, zodat de voorlopige zorgregeling aldus zal worden vastgesteld, totdat in een bodemprocedure anders is beslist of partijen anders overeenkomen. Partijen hebben niet geconcretiseerd vanaf hoe laat op vrijdagmiddag [minderjarige] en [eiser] omgang zullen hebben. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dit door partijen in onderling overleg wordt geregeld.
5.8.
Voorlopig zal het - mede als gevolg van de corona maatregelen waarbij reizen met het openbaar vervoer zoveel als mogelijk beperkt dient te worden - [eiser] zijn die [minderjarige] ophaalt bij [gedaagde] en hem weer bij haar terugbrengt. [eiser] beschikt over een auto en de afstand [woonplaats 1] [plaats] is niet dusdanig dat dit niet van hem kan worden gevergd.
5.9.
Nu partijen ex-partners zijn zullen de proceskosten, zowel in conventie en reconventie, tussen hen worden verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.2.
verrekent de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
6.3.
bepaalt dat, totdat in een bodemprocedure anders wordt beslist, dan wel partijen in overleg anders overeenkomen, [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij [gedaagde] heeft,
6.4.
verleent [gedaagde] (voor zover nog vereist) vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op de [naam school] in [plaats] ,
6.5.
stelt, totdat in een bodemprocedure anders wordt beslist, dan wel partijen in overleg anders overeenkomen, een voorlopige zorgregeling vast inhoudende dat:
  • [eiser] om de week van vrijdagmiddag tot zondag 17.00 uur de zorg voor [minderjarige] heeft waarbij hij [minderjarige] zal ophalen bij en terugbrengen naar [gedaagde] ,
  • [minderjarige] en [eiser] de helft van de vakantie- en feestdagen omgang zullen hebben,
  • [minderjarige] en [eiser] iedere week op woensdag- en zaterdagmiddag contact via FaceTime hebben,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
verrekent de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MvG