ECLI:NL:RBAMS:2020:706

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
AMS 19/1952
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding

Op 6 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan eiser, die hiertegen bezwaar heeft gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 3 maart 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag herroepen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift heeft ingediend. De behandeling van het beroep vond plaats op 27 januari 2020, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag was opgelegd omdat de auto van eiser op 17 januari 2019 om 22.58 uur geparkeerd stond in een tariefzone waar geen parkeerbelasting was betaald. Eiser had betaald voor een goedkopere tariefzone, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende had gelet op de geldende tarieven ter plaatse. De heffingsambtenaar had in bezwaar de aanslag herroepen uit coulance, maar de rechtbank oordeelde dat er geen onrechtmatigheid aan de zijde van de heffingsambtenaar was.

Eiser voerde aan dat hij recht had op een proceskostenvergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat proceskosten in bezwaar alleen worden vergoed als de herroeping van de aanslag het gevolg is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank vernietigde de bestreden uitspraak op het punt van de proceskostenvergoeding, maar liet de rechtsgevolgen van de uitspraak in stand. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 525,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: Dr. W. Bruins Slot)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: A. van Beek).

Procesverloop

Op 6 februari 2019 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiser opgelegd.
In een uitspraak op bezwaar van 3 maart 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar daartegen gegrond verklaard en de aanslag herroepen (de bestreden uitspraak).
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 27 januari 2020 behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De heffingsambtenaar heeft aan eiser de naheffingsaanslag opgelegd, omdat zijn auto met [kenteken] op 17 januari 2019 om 22.58 uur geparkeerd stond ter hoogte van [adres] te Amsterdam terwijl daarvoor geen parkeerbelasting was betaald.
2. In bezwaar heeft de heffingsambtenaar gevonden dat – omdat de grens tussen de twee tariefgebieden mogelijk voor eiser onduidelijk was – hij de naheffingsaanslag niet hoeft te betalen. Het bezwaar is gegrond verklaard. Er is geen beslissing genomen op het verzoek van eiser om een proceskostenvergoeding.
3. Partijen zijn het erover eens dat de auto stond geparkeerd in een tariefzone van € 5,00 per uur, aan de oneven zijde van [adres] . Aan de even zijde van [adres] geldt een tariefzone van € 4.00 per uur. Eiser heeft met gebruik van zijn Parkmobile-app betaald via een paal aan de (goedkopere) even zijde van [adres]
4. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de door hem in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Het was voor eiser niet duidelijk dat de Parkmobile-app via een paal zou betalen die binnen een andere zone valt. De tariefgrens door het midden van de gracht is ook volstrekt onlogisch. De heffingsambtenaar heeft bovendien in meerdere vergelijkbare zaken wel een proceskostenvergoeding toegekend.
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Proceskosten in bezwaar worden in de regel alleen vergoed als de herroeping van de aanslag het gevolg is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat de grens van het tariefgebied loopt over [adres] . Eiser heeft betaald voor het lagere tarief, terwijl voor de parkeerlocatie het hogere tarief gold. Eiser heeft hierdoor te weinig parkeerbelasting betaald. De heffingsambtenaar heeft daarom een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiser opgelegd. De heffingsambtenaar is eiser vervolgens uit coulance tegemoet gekomen in zijn bezwaar. De heffingsambtenaar heeft, onbetwist door eiser, op de zitting toegelicht dat in de directe nabijheid van de geparkeerde auto van eiser een parkeerpaal aanwezig was, zodat – vanwege de informatie op deze parkeerpaal – voor eiser wel voldoende duidelijk had kunnen zijn dat hij zich niet voor de juiste zone had aangemeld. Dat de bebording en aanduiding volgens eiser (nog) duidelijker zou kunnen maakt niet dat de huidige situatie onvoldoende duidelijk is. Het is aan eiser om het ter plaatse geldende parkeerregime te onderzoeken. Dat eiser ervoor kiest om voor het betalen van de verschuldigde parkeerbelasting gebruik te maken van een Parkmobile-app, betekent niet dat hij hiermee is ontslagen van zijn verplichting zich van het parkeerregime te vergewissen. De rechtbank vindt daarom dat de aanslag niet is herroepen vanwege een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid.
6. De door eiser genoemde drie zaken waarin wel proceskosten in bezwaar zijn vergoed leiden niet tot een gunstiger resultaat. De heffingsambtenaar heeft betwist dat in gevallen als dit, waarin per ongeluk aan de verkeerde kant van de gracht is betaald, standaard de kosten van de bezwaarprocedure worden vergoed. Zo een gedragslijn kan de rechtbank uit de drie door eiser overgelegde zaken ook niet afleiden. Van geval tot geval beziet de heffingsambtenaar of de herroeping aan de heffingsambtenaar zelf is te wijten. Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, als hierboven beschreven, heeft de heffingsambtenaar terecht de bezwaarkosten niet vergoed.
7. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar niet gereageerd heeft op het verzoek van eiser om een proceskostenvergoeding in bezwaar, zoals ook door de heffingsambtenaar in het verweerschrift is onderkend. Omdat de heffingsambtenaar dit heeft nagelaten is het beroep gegrond en zal de rechtbank de bestreden uitspraak op dit punt vernietigen.

Conclusie

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal de bestreden uitspraak vernietigen. De rechtbank zal echter de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak in stand laten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
10. De rechtbank zal de heffingsambtenaar veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak;
  • laat de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Gayir, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.