ECLI:NL:RBAMS:2020:7172

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
13/219669-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor aanranding van zeven vrouwen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanranding van zeven vrouwen in de periode van 16 augustus tot en met 31 augustus 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en de verdediging door raadsman mr. S. Konya. De tenlastelegging omvatte feitelijke aanranding van de eerbaarheid van zes vrouwen en een poging tot aanranding van een zevende vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aanrandingen, gebaseerd op verklaringen van de slachtoffers en ondersteunend bewijs, waaronder camerabeelden en DNA-analyse. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 500 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verplichte behandeling in een Forensisch Psychiatrische Afdeling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij elke benadeelde partij € 650,- aan immateriële schadevergoeding ontvangt, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot onttrekking aan het verkeer van een in beslag genomen iPhone, waarop onder andere dierenporno was aangetroffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/219669-19
Datum uitspraak: 14 oktober 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Konya naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. feitelijke aanranding van de eerbaarheid van zes vrouwen in de periode van 16 tot en met
31 augustus 2019 door die vrouwen onverhoeds te benaderen, hun borsten of billen vast te pakken of hierin te knijpen en/of hen van achteren vast te houden;
2. een poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [aangeefster 1] op 6 september 2019 door haar gezicht vast te pakken, haar ogen en/of mond te bedekken en haar naar de zijkant van een looppad te trekken waardoor zij ten val is gekomen.
als dat niet kan worden bewezen is subsidiair ten laste gelegd dat verdachte [aangeefster 1] hierdoor wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
De tenlastelegging is gebaseerd op zeven verklaringen van jonge vrouwen inhoudende dat zij zijn aangerand. Deze aanrandingen vonden plaats op de openbare weg in Amsterdam in een periode van drie weken in augustus en september 2019.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde aanrandingen en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde dwang kunnen worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2, omdat niet is voldaan aan het wettelijke bewijsminimum. Verdachte heeft de ten laste gelegde aanrandingen en dwang namelijk ontkend en de aangiften vinden onvoldoende steun in het dossier. De signalementen die aangeefsters geven van de dader zijn telkens onvoldoende specifiek.
Voor de aangifte van [aangeefster 2] geldt nog dat de camerabeelden waarop verdachte is te zien de aangifte onvoldoende ondersteunen. Op grond van de camerabeelden kan niet worden vastgesteld dat verdachte een grijpbeweging richting haar billen heeft gemaakt. De verklaring van aangeefster dat hij haar billen heeft aangeraakt vindt dus geen steun in de beelden.
Voor de aangifte van [aangeefster 3] geldt dat het bewijsminimum er wel is, maar dat de noodzakelijke overtuiging ontbreekt. Het DNA van verdachte dat op een kledingstuk van aangeefster is aangetroffen, kan immers op alle mogelijke manieren hierop terecht zijn gekomen.
Voor de aangifte van [aangeefster 1] , die betrekking heeft op feit 2, geldt ook dat deze geen steun vindt in het dossier. De handschoen die aangeefster heeft overgelegd en die kennelijk eigendom was van de buurvrouw van verdachte, kan op alle mogelijke manieren in het bezit van aangeefster zijn gekomen. Ook in dit geval is niet aan het wettelijk bewijsminimum voldaan.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is net als de officier van justitie van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde aanrandingen en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde dwang kunnen worden bewezen. De rechtbank vindt dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaringen van aangeefsters en overweegt als volgt.
Zeven jonge vrouwen hebben verklaard te zijn aangerand. Zes van deze vrouwen verklaren dat de dader een donkere huidskleur heeft. De zevende vrouw, aangeefster [aangeefster 1] , heeft de dader niet goed kunnen zien. De aanrandingen vonden plaats in een periode van drie weken in of vlak bij Amsterdam Zuidoost. De rechtbank leidt uit het dossier af dat deze aanrandingen door één persoon zijn gepleegd en dat verdachte deze persoon is. Hoewel geen van de aangeefsters verdachte kent of hem direct als dader heeft aangewezen, bevat het dossier wel bewijs dat verdachte direct bij een aantal aanrandingen plaatst. Het volgende is hiervoor van belang.
Aangeefster [aangeefster 4] heeft verklaard dat zij op 24 augustus 2019 na het verlaten van het hotel [naam hotel] een man passeert die haar plotseling bij haar rechterborst grijpt. Verdachte wordt vlak hierna in de directe omgeving aangehouden en zijn kleding voldoet aan het door aangeefster opgegeven signalement. Verbalisant [naam verbalisant] herkent de aangehouden verdachte op camerabeelden van het hotel. Hij ziet op de beelden dat aangeefster uit beeld loopt en dat verdachte twintig seconden later in beeld komt uit de richting waar aangeefster liep. De rechtbank heeft deze camerabeelden ook gezien en volgt de verbalisant in zijn bevindingen. Verdachte wordt hiermee in de directe omgeving van de aanranding geplaatst.
Aangeefster [aangeefster 5] heeft verklaard dat zij op 30 augustus 2019 is aangerand door een negroïde man na door hem te zijn aangesproken. Verbalisant [naam verbalisant] herkent verdachte op camerabeelden die zijn gemaakt vlak voor en vlak na de aanranding op de route van de woning van verdachte naar de plaats van de aanranding. De verbalisant ziet op de beelden dat verdachte aan zijn rechterhand sieraden draagt die overeenkomstig zijn aan de sieraden die hij droeg bij zijn aanhouding op 24 augustus 2019. De rechtbank heeft deze camerabeelden ook gezien en volgt de verbalisant in zijn bevindingen. Verdachte wordt hiermee in de directe omgeving van de aanranding geplaatst.
Aangeefster [aangeefster 2] heeft verklaard dat zij op 31 augustus 2019 is aangerand bij een motorshop aan de Spaklerweg. Zij wordt aangesproken door een negroïde man en als zij doorloopt knijpt deze man met zijn rechterhand in haar linkerbil en vraagt hij of zij seks met hem wil. Verbalisant [naam verbalisant] ziet op camerabeelden van deze motorshop een man die hij herkent als verdachte en die met zijn rechterhand een grijpbeweging maakt in de richting van de middel of kont van aangeefster. De rechtbank heeft deze camerabeelden ook gezien en volgt de verbalisant in zijn bevindingen. De camerabeelden plaatsen verdachte direct bij de aanranding en ondersteunen ook de verklaring van [aangeefster 2] over de aanranding zelf.
Aangeefster [aangeefster 3] heeft verklaard dat zij op 17 augustus 2019 is aangerand. Zij wordt van achteren vastgepakt bij haar rechterborst en linkerbil door een man, die haar vlak ervoor naar de weg vroeg. De rechtbank leidt uit een onderzoek van het NFI af dat er DNA van verdachte op het T-shirt van aangeefster [aangeefster 3] is aangetroffen ter hoogte van haar rechterborst. Hiermee wordt verdachte direct bij deze aanranding geplaatst. Het aantreffen van het DNA ondersteunt ook haar verklaring over de aanranding zelf. Nog los van het feit dat verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op de kleding van aangeefster [aangeefster 3] , is het door de raadsman geschetste scenario dat het DNA op alle mogelijke manieren daarop terecht kan zijn gekomen niet geloofwaardig. Het zwijgen van verdachte heeft bijgedragen tot de overtuiging van de rechtbank dat verdachte dit feit heeft begaan.
Aangeefster [aangeefster 1] heeft verklaard dat zij op 6 september 2019 van achteren door een man is vastgepakt. Deze man houdt een hand voor haar mond en probeert haar ogen af te dekken. [aangeefster 1] probeert met haar beide handen zijn hand van haar mond te trekken. De man draagt handschoenen waarvan [aangeefster 1] er kennelijk één heeft uitgetrokken. Uit een onderzoek van het NFI leidt de rechtbank af dat er DNA van verdachte aan de binnenkant van deze handschoen is aangetroffen. De handschoen komt daarnaast ook overeen met de handschoen die de huisgenote van verdachte mist. Verdachte wordt hiermee direct bij de aanranding geplaatst. Dat aangeefster kennelijk een handschoen van de hand van verdachte heeft getrokken is ondersteunend aan haar verklaring dat zij met beide handen zijn hand van haar mond probeerde te halen. Ook hier heeft de raadsman geprobeerd een alternatief scenario te schetsen. Dat scenario zou eruit bestaan dat aangeefster [aangeefster 1] op een andere manier aan de handschoen is gekomen. Verdachte heeft echter geen verklaring gegeven voor het feit dat zijn huisgenote een soortgelijke handschoen mist en dat zijn DNA in de handschoen zit. Dat maakt dat de rechtbank ervan overtuigd is geraakt dat verdachte ook dit feit heeft begaan.
Bij de aanrandingen van [aangeefster 4] en [aangeefster 5] wordt verdachte door objectief steunbewijs in de directe omgeving van de aanrandingen geplaatst. Bij de aanrandingen van [aangeefster 2] , [aangeefster 3] en [aangeefster 1] is objectief steunbewijs dat verdachte direct aanwijst als dader en dat ook de verklaringen over de handelingen van de dader ondersteunt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefsters elkaar over en weer ook ondersteunen en dat kan worden bewezen dat verdachte in alle gevallen de dader is over wie aangeefsters hebben verklaard. Hiervoor is het volgende van belang. De aanrandingen zijn in een periode van drie weken gepleegd in de directe woonomgeving van verdachte in Amsterdam Zuidoost of een paar kilometer verderop in de omgeving van de Spaklerweg en het Aalscholverpad. De aangeefsters geven telkens een signalement op van de dader die in grote lijnen met elkaar overeenkomen, vaak goed op verdachte passen en hem in ieder geval niet uitsluiten als dader. Zowel aangeefster [aangeefster 6] als aangeefster [aangeefster 5] noemen expliciet dat de dader een donkere bijna zwarte huidskleur heeft. Voorts is sprake van een modus operandi. De dader, van wie in drie gevallen is vast komen te staan dat dit verdachte is geweest, handelt vrijwel steeds op dezelfde wijze. Hij spreekt een dame aan, meestal in het Engels, en als de dame doorloopt of hem is gepasseerd pakt of knijpt hij haar in haar borst en/of bil. Dit is gebeurd bij aangeefster [aangeefster 2] en ook bij aangeefsters [aangeefster 6] en [aangeefster 7] . Bij aangeefster [aangeefster 2] is op camerabeelden te zien dat verdachte de dader is. Dit vormt steunbewijs voor de verklaringen van [aangeefster 6] en [aangeefster 7] . De rechtbank acht ook bij deze aanrandingen bewezen dat verdachte de dader is. Aangeefster [aangeefster 6] heeft nog verklaard dat verdachte zich voorstelde met [voornaam verdachte] , de voornaam van verdachte.
Aangeefsters [aangeefster 3] , [aangeefster 5] en [aangeefster 1] hebben verklaard dat de dader hen van achteren vastpakte en vasthield. [aangeefster 5] en [aangeefster 1] hebben allebei verklaard dat de dader zijn handen voor hun ogen en mond deed of probeerde te doen en dat hij hen probeerde mee te trekken. Bij aangeefsters [aangeefster 3] en [aangeefster 1] is verdachte door een DNA-match direct als dader aan deze handelingen te linken. Dit vormt voldoende steunbewijs voor de aanranding van [aangeefster 5] . De rechtbank acht ook bij die aanranding bewezen dat verdachte de dader is.
Gezien het voorgaande vindt de rechtbank de onder 1 ten laste gelegde aanrandingen bewezen.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte aangeefster [aangeefster 1] heeft aangevallen. De rechtbank ziet onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte een seksuele intentie had bij zijn handelen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 2 primair ten laste gelegde aanranding. De subsidiair ten laste gelegde dwang vindt de rechtbank wel bewezen.

5.Het bewijs

Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 16 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2019 te Amsterdam, telkens door geweld of een andere feitelijkheid verschillende vrouwen, onder wie:
(zaak 1) op 16 augustus 2019, [aangeefster 6] en
(zaak 2) op of omstreeks 17 augustus 2019, [aangeefster 3] en
(zaak 8) op of omstreeks 24 augustus 2019, [aangeefster 4] en
(zaak 5) op of omstreeks 28 augustus 2019, [aangeefster 7] en
(zaak 3) op of omstreeks 30 augustus 2019, [aangeefster 5] en
(zaak 9) op of omstreeks 31 augustus 2019, [aangeefster 2] ,
heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het vastpakken van de borst(en) en/of knijpen in de borst(en) en/of
- het aanraken en/of vastpakken van de billen en/of het knijpen in de billen
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden uit:
- het onverhoeds (van achteren) benaderen van die vrouwen en/of
- het onverhoeds (met kracht) aanraken en/of vastpakken van de borsten en/of billen van die vrouwen en
- bij die [aangeefster 5] het slaan van zijn arm om de keel van die [aangeefster 5] en het afdekken van de mond en het daarbij vasthouden van het lichaam en
- bij die [aangeefster 2] het daarbij meermalen de woorden: "Do you want sex?" en/of "I'll pay you" toevoegen.
2. subsidiair
op 6 september 2019 te Amsterdam, [aangeefster 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, immers heeft hij, verdachte:
- onverhoeds het gezicht van die [aangeefster 1] vastgepakt en
- daarbij de ogen en de mond van die [aangeefster 1] bedekt en
- haar vervolgens naar de zijkant van het looppad getrokken waardoor zij ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

9.1
Inleiding
Verdachte is op 11 september 2019 aangehouden voor de ten laste gelegde feiten en verblijft sindsdien in voorlopige hechtenis. Op 13 september 2019 heeft een voorgeleidingsconsult plaatsgevonden waarin is geadviseerd verdachte in een PPC te plaatsen en hem psychisch te laten onderzoeken. Vervolgens hebben een psychiatrisch onderzoek en een psychologisch onderzoek Pro Justitia plaatsgevonden, waarin de rechtbank in overweging is gegeven verdachte ter observatie in het PBC te laten plaatsen om hem nader te laten onderzoeken. De rechtbank heeft daarop vanwege de lange wachttijd bij het PBC opdracht gegeven verdachte te plaatsen in Teylingereind voor een klinische observatie van zeven weken voor een nader onderzoek naar de geestestoestand van verdachte.
Op 11 juni 2020 is deze opname gerealiseerd. Verdachte heeft aanvankelijk zijn medewerking geweigerd, maar was vanaf de vijfde week bereid in gesprek te gaan, waardoor een verlenging van de observatieperiode noodzakelijk werd geacht en de observatieperiode uiteindelijk met twee weken is verlengd. De onderzoeksbevindingen en daaruit getrokken conclusies zijn weergegeven in het Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 23 september 2020.
De rechtbank Amsterdam heeft op 20 mei 2020 het verzoek gedaan aan de officier van justitie om een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 5:17 Wet verplichte ggz op grond van artikel 2.3 Wet forensische zorg jo art. 5:19 Wet verplichte ggz voor verdachte voor te bereiden. De rechtbank heeft op 29 september 2020 van de officier van justitie het verzoekschrift Zorgmachtiging en bijbehorende stukken ontvangen, waaronder de medische verklaring van psychiater E.P.K. Sikkens van
25 september 2020. Een beslissing op dit verzoekschrift wordt tegelijkertijd genomen in de zaak met rekestnummer 690714 / 20-6345.
9.2
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met het advies van het Klinisch Multidisciplinair onderzoek en vindt dat de feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen. Hij heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 500 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij op te leggen de voorwaarden door de onderzoekers geadviseerd. Deze voorwaarden houden in het meewerken aan een klinisch behandeltraject in een Forensisch Psychiatrische Afdeling gedurende een periode van maximaal zes maanden, gevolgd door een ambulante behandeling bij een forensisch FACT-team. Dit alles onder toezicht van de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de zorgmachtiging af te geven, zodat verplichte zorg kan worden ingezet in het civiele kader op het moment dat verdachte zich aan de opgelegde behandeling onttrekt of ter aansluiting op dit forensisch kader. De opname in een Forensische Psychiatrische Afdeling dient aansluitend aan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf plaats te vinden. De officier van justitie heeft tot slot verzocht de straf dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft verzocht de onder verdachte in beslag genomen iPhone te onttrekken aan het verkeer nu daar onder andere dierenporno is aangetroffen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, indien verdachte een straf wordt opgelegd, hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis niet overschrijdt. Verdachte is niet gebaat bij een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft verder verzocht de verplichte hulpverlening uitsluitend op te leggen in het civiele kader van de zorgmachtiging. Hierbij is de uitdrukkelijke wens van verdachte dat de behandeling plaatsvindt in een ambulante setting.
De raadsman heeft verzocht de in beslag genomen iPhone terug te geven aan verdachte.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft in een periode van drie weken zeven jonge vrouwen op straat lastig gevallen en hen in de borsten of billen geknepen. Een aantal vrouwen heeft hij van achteren vastgepakt, hun mond en/of ogen bedekt en hen geprobeerd mee te trekken. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze vrouwen. Zijn handelen heeft veel impact gehad op het dagelijks leven van zes van de zeven slachtoffers en gevoelens van angst en onveiligheid bij hen veroorzaakt. Dit is gebleken uit de vorderingen van de benadeelde partijen en uit de verklaringen van een aantal slachtoffers. Dergelijke feiten zorgen ook in de maatschappij voor gevoelens van angst en onveiligheid.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 25 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte in 2016 is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden voor het plegen van een vernieling en twee bedreigingen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van
23 september 2020 en de stukken die betrekking hebben op de zorgmachtiging. Bij verdachte was in de periode waarin de bewezenverklaarde feiten werden begaan sprake van seksuele ontremming. Daarvan is ook in het verleden sprake geweest en verdachte is sinds 2016 enkele malen gedwongen opgenomen geweest en behandeld in verband met psychoses en de bij hem aanwezige psychiatrische problematiek.
Toerekeningsvatbaarheid
In het rapport wordt geadviseerd de feiten aan verdachte minimaal in verminderde mate toe te rekenen. De onderzoekers concluderen dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Hiervan was sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De seksuele ontremming die naar voren komt in de ten laste gelegde feiten hangt waarschijnlijk samen met een aanwezige psychische ontregeling in psychotische zin. Het is dan ook aannemelijk dat de pathologie van verdachte in zekere mate van invloed was op zijn gedrag. Het is waarschijnlijk dat zijn oordeel- en kritiekvermogen sterk was afgenomen.
De rechtbank neemt deze conclusies over, maakt die tot de hare en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank houdt hiermee rekening bij het bepalen van de straf.
Aanbevelingen met betrekking tot behandeling en het beperken van het risico op recidive
De onderzoekers concluderen dat het recidiverisico op seksueel geweld hoog is en vooral samenhangt met de mate van ontregeling die sneller naar voren zal komen bij inconsequent gebruik van anti-psychotische medicatie. Verdachte heeft een psychotische kwetsbaarheid waarbij zich, in perioden van spanning, psychotische ontregelingen kunnen voordoen. Ten tijde van zo’n episode kan hij waandenkbeelden ontwikkelen en achterdochtig en seksueel ontremd zijn. Op het moment dat hij adequaat wordt ingesteld op medicatie verdwijnen deze klachten nagenoeg naar de achtergrond, maar er is sprake van een beperkt ziekte-inzicht en blijvend probleembesef, waardoor toezicht op medicatie van belang is voor het kunnen beperken van het recidiverisico.
De onderzoekers stellen dat verdachte een forensisch psychiatrische behandeling nodig heeft met adequate behandeling van zijn psychotische problematiek. Verdachte wordt sinds zijn preventieve hechtenis medicamenteus behandeld met anti-psychotische medicatie met redelijk goed resultaat. De instelling hierop kan in een behandeltraject nog geoptimaliseerd worden. In deze behandeling dient ook aandacht te zijn voor psycho-educatie aangaande de impact van de stoornis op zijn leven en toekomstverwachtingen, zodat hij komt tot reële doelstellingen voor de toekomst. Daarnaast is het van belang dat er aandacht komt voor zijn relatievorming en zijn neiging tot idealiseren en zich verliezen in verliefdheidsrelaties. Op dit vlak dient extra aandacht te zijn voor eventuele cognitieve vertekeningen die middels cognitieve gedragstherapie mogelijk gereduceerd kunnen worden.
De onderzoekers adviseren te starten met een klinische behandeling op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) vanwege het nog beperkte ziekte-inzicht en het moeizaam tot een behandelrelatie komen. De verwachting is dat een klinisch behandeltraject niet langer hoeft te duren dan een half jaar met voortzetting van de behandeling in een ambulant kader met toewerken naar begeleid wonen. De onderzoekers vinden het kader van een voorwaardelijk strafdeel met als voorwaarde meewerken aan genoemde behandeling onder toezicht van de reclassering daartoe toereikend. Een lange proeftijd is wenselijk om toezicht te houden op het medicatiegebruik of de depot toediening.
De onderzoekers noemen een zorgmachtiging in het civiele kader als optie om ervoor te zorgen dat als verdachte zich onttrekt aan de behandeling en sprake is van psychotische ontregeling en zorgelijk gedrag, hem voldoende zorg kan worden geboden, zodat het risico van recidive voldoende gemanaged kan worden.
De rechtbank vindt het van groot belang dat verdachte wordt behandeld en dat deze behandeling begint in een forensisch kader en dat deze pas later in ambulante vorm plaatsvindt. Uit de rapportage blijkt namelijk dat verdachte zich in het verleden heeft onttrokken aan behandelingen en als hij zijn medicatie niet trouw neemt, seksueel ontremd gedrag vertoont. Ook is gebleken dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten zijn medicatie niet innam en geen contact onderhield met zijn behandelaar. Daarom volgt de rechtbank het hiervoor aangehaalde advies en zal zij verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met als bijzondere voorwaarden het meewerken aan een opname en klinische behandeling op een FPA voor de duur van maximaal zes maanden en een daarop aansluitende ambulante behandeling, waarbij wordt toegewerkt naar begeleid wonen. Ook acht de rechtbank gedwongen hulpverlening aan de orde, als verdachte weigert mee te werken aan de plaatsing in de FPA of klinische behandeling en als eventuele aansluiting op het forensische deel. Om die reden is ook een zorgmachtiging verleend.
Gelet op de bevindingen in het onderzoek is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de op grond van art. 14c Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Onttrekking aan het verkeer
De onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven iPhone die aan verdachte toebehoort, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang, aangezien er onder andere dierenporno op is aangetroffen.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [aangeefster 6] , [aangeefster 3] en [aangeefster 2] toe te wijzen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Dit betreft telkens een vergoeding aan immateriële schade van € 650,-.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderring van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Indien verdachte wel wordt veroordeeld heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag telkens te matigen tot € 500,-.
De benadeelde partijen [aangeefster 6] , [aangeefster 3] en [aangeefster 2] vorderen ieder € 650,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met daarbij opgelegd de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partijen ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank telkens niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die elke benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partijen wordt telkens, als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14c, 14c, 36b, 36d, 36f, 57, 246, 284 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
een ander door geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
500 (vijfhonderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat 70 (zeventig) dagen van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft.
De algemene voorwaarden zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Opname en klinische behandeling
Veroordeelde werkt mee aan de indicatiestelling, opname en klinische behandeling in een Forensisch Psychiatrische Afdeling, te bepalen door de reclassering. Deze opname duurt maximaal zes maanden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- Ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan een ambulante behandeling die volgt op de klinische opname en die is gericht op het toewerken naar begeleid wonen. De behandeling vindt plaats bij een forensische FACT-team zoals Arkin of bij een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van het beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Een iPhone 8, goednummer: 5805253
Ten aanzien van benadeelde partij [aangeefster 6]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 6] toe tot een bedrag van € 650,- (zeshonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 6] aan de Staat € 650,- (zeshonderdvijftig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 13 (dertien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [aangeefster 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3] toe tot een bedrag van € 650,- (zeshonderdvijftig
euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 3] aan de Staat € 650,- (zeshonderdvijftig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 13 (dertien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [aangeefster 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2] toe tot een bedrag van € 650,- (zeshonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 2] aan de Staat € 650,- (zeshonderdvijftig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 13 (dertien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk , voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2020.