ECLI:NL:RBAMS:2020:7173

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
13/650752-17(ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit verduistering

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering. De vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde had behaald uit zijn strafbare handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1967, als medewerker crediteuren bij Waternet geld heeft verduisterd door facturen aan te passen, waardoor in totaal € 1.484.156,70 op zijn rekening is gestort. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de veroordeelde dit bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met civiele vorderingen die door de verdediging zijn ingediend, omdat er geen bewijs was dat deze vorderingen waren voldaan. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van het ontnomen bedrag aan de Staat opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal drie jaar. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. S. van Gerven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650752-17 (ontneming) (Promis)
Datum uitspraak: 14 oktober 2020
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/650752-17, tegen:
[veroordeelde]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967, hierna: [veroordeelde] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [adres] ,
[plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de zitting van 30 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.C. Wijburg naar voren hebben gebracht.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 8 september 2020 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 1.484.156,70.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het feit dat in de onderliggende strafzaak aan [veroordeelde] is ten laste gelegd.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van vandaag, 14 oktober 2020, voor het volgende strafbare feit veroordeeld.
verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder de schriftelijke onderbouwing van de officier van justitie van 28 januari 2020, en overweegt op grond hiervan als volgt.
De rechtbank gaat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de bekennende verklaring van [veroordeelde] [1] , de aangifte [2] en het overzicht van de bijschrijvingen van Waternet [3] . Nu [veroordeelde] het ten laste gelegde heeft bekend, volstaat de rechtbank met deze opsomming van de bewijsmiddelen. [4] [veroordeelde] heeft bekend uit hoofde van zijn functie als medewerker crediteuren geld te hebben verduisterd van Waternet. Hij heeft bekend vijfmaal een factuur te hebben aangepast, waardoor van de bankrekening van Waternet vijfmaal een geldbedrag van € 296.831,34 op zijn bankrekening is gestort.
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [veroordeelde] een totaalbedrag van € 1.484.156,70 op zijn bankrekening heeft ontvangen door deze verduistering.
De rechtbank is, net als de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat zij bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening hoeft te houden met het civiele vonnis van 14 november 2018 dat door de raadsman is overgelegd en waarbij [veroordeelde] is veroordeeld tot betaling van € 1.498.378,07 aan Waternet. Op grond van artikel 36e, negende lid, Sr wordt bij de bepaling van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel onder meer rekening gehouden met in rechte toegekende vorderingen, maar alleen voor zover die zijn voldaan. De verdediging heeft gesteld dat [veroordeelde] een deel van de hoofdsom heeft terugbetaald door de verkoop van zijn boot en conservatoir beslag op zijn bankrekening bij Knab bank. Hiervan zijn echter geen bewijsstukken overgelegd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat een deel van de vordering is voldaan en zal de gestelde bedragen daarom niet in mindering brengen. Overigens heeft het leggen van conservatoir beslag nog niet tot gevolg dat een deel van de hoofdsom is betaald, daarvoor is uitwinning van dat beslag nodig. Ook daarvan is niet gebleken. [veroordeelde] kan, als hij Waternet (deels) heeft betaald, op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering een onderbouwd verzoek doen tot het verminderen of kwijtschelden van het ontnemingsbedrag. Daarom houdt de rechtbank ook geen rekening met de civielrechtelijk gelegde conservatoire beslagen op de boot en de bankrekening bij Knab bank van [veroordeelde] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [veroordeelde] door middel van voornoemd strafbaar feit voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 1.484.156,70.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 1.484.156,70 .

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 1.484.156,70.
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van € 1.484.156,70 (zegge: één miljoen vierhonderdvierentachtigduizend honderdzesenvijftig euro en zeventig cent.) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 3 (drie) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Breugem, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en Ch.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2020.

Voetnoten

1.De bekennende verklaring van [veroordeelde] op de zitting.
2.Een proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina 001 tot en met 003.
3.Een geschrift met proces-verbaal nummer 2017243773, zijnde een overzicht van bijschrijvingen Waternet op bankrekeningnummer [rekeningnummer] .
4.Er is in de hiervoor weergegeven voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Het gaat daarbij om - tenzij anders is vermeld - processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Amsterdam-Amstelland.