ECLI:NL:RBAMS:2020:7498

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
C/13/683116 / HA ZA 20-443
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardeloosverklaring van oud beslag en proceskostenveroordeling

In de zaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Inhuizen B.V. en een gedaagde, heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2021 uitspraak gedaan. De procedure betreft een vordering van Inhuizen om de beslagen die door de gedaagde op 20 juli en 4 augustus 1992 zijn gelegd op een pand in Amsterdam, waardeloos te verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslagen zijn vervallen omdat de gedaagde niet binnen de wettelijk vereiste termijn een dagvaarding heeft uitgebracht na het leggen van het beslag. De rechtbank oordeelt dat er geen hoofdzaak is ingesteld die betrekking heeft op de beslagen en dat de gedaagde niet kan terugvallen op een eerder verstekvonnis dat betrekking heeft op een ander beslag. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.428,38, te vermeerderen met wettelijke rente. De gedaagde heeft ook de kosten van de nakosten te dragen, afhankelijk van de verdere verloop van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie na het leggen van een conservatoir beslag en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/683116 / HA ZA 20-443
Vonnis van 7 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INHUIZEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H.C. Bijleveld te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Inhuizen en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 september 2020,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 september 2020,
  • de beslissing van de wrakingskamer waarbij het wrakingsverzoek van [gedaagde] is afgewezen,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 december 2020,
  • de akte van [gedaagde] ,
  • de akte van Inhuizen,
  • de akte van [gedaagde] ,
  • de rolbeschikking van 31 maart 2021,
  • de akte van [gedaagde] ,
  • de antwoordakte van Inhuizen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft ten laste van Rolan Vastgoed B.V. (hierna: Rolan) op 20 juli 1992 en op 4 augustus 1992 beslagen gelegd voor elk NLG 125.000 op de winkel/het woonhuis [adres] , kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie [sectie] nummer [nummer] (hierna: het pand).
2.2.
Bij vonnis van 17 februari 1993 is Rolan bij verstek veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen NLG 227.610,- met wettelijke rente en proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het beslag. Als datum van de dagvaarding vermeldt dit vonnis 16 november 1992.
In het exploot van de dagvaarding van 16 november 1992 wordt vermeld dat het beslagverlof van 10 november 1992 en het uit kracht van dat verlof op 12 november 1992 gelegde beslag aan gedaagde zijn betekend.
Dit verstekvonnis en de daarbij behorende dagvaarding zijn aan dit vonnis gehecht.
2.3.
Rolan is blijkens een uittreksel uit het handelsregister op 5 oktober 1995 ontbonden doordat zij in staat van insolventie geraakte.
2.4.
Inhuis heeft het pand op 14 oktober 2003 gekocht; de notariële leveringsakte dateert van 14 november 2003.
2.5.
Inhuis heeft vastgesteld dat inzake het pand de onder 2.1 genoemde beslagen nog altijd ingeschreven staan.

3.Het geschil

3.1.
Inhuizen vordert de onder 2.1 genoemde beslagen waardeloos te verklaren, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
Inhuizen legt hieraan het volgende ten grondslag:
  • de beslagen zijn vervallen op grond van artikel 700 lid 3 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.), omdat niet binnen twee weken na het leggen van het beslag een dagvaarding is uitgebracht; de dagvaarding die heeft geleid tot het onder 2.2 genoemde verstekvonnis dateert van 16 november 1992;
  • in de door [gedaagde] aan de rechtbank gestuurde passage waarin het verstekvonnis wordt genoemd staat ook dat de curator daartegen in verzet is gekomen en wordt een vonnis genoemd van 23 november 1994;
  • de beslagen zijn vervallen omdat Rolan failliet is gegaan en dit faillissement is opgeheven;
  • met [gedaagde] is overeengekomen dat hij de beslagen zou opheffen tegen betaling van NLG 36.000, welk bedrag ook aan zijn advocaat is betaald;
  • indien al een veroordelend vonnis ten laste van Rolan zou zijn verkregen, kan daar geen beroep meer op worden gedaan, omdat de vordering is verjaard en van stuiting niet is gebleken.
3.3.
[gedaagde] voert het volgende verweer.
  • Blijkens het onder 2.2 genoemde verstekvonnis is de vordering van [gedaagde] op Rolan toegewezen en daarom zijn de conservatoire beslagen overgegaan in executoriale beslagen;
  • de beslagen zijn niet vervallen door het faillissement van Rolan, omdat het pand reeds daarvoor was verkocht;
  • de gestelde overeenkomst om voor NLG 36.000 de beslagen op te heffen wordt betwist en [gedaagde] heeft dat bedrag ook niet ontvangen;
  • [gedaagde] wil door het horen getuigen bewijzen dat de verjaring tijdig is gestuit.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 700 lid 3 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.) luidde ten tijde van de onder 2.1. bedoelde beslaglegging als volgt:
“Tenzij op het tijdstip van het verlof reeds een eis in de hoofdzaak is ingesteld, wordt het verlof verleend onder voorwaarde dat het instellen daarvan geschiedt binnen een door de president daartoe te bepalen termijn van ten minste acht dagen na het beslag. De president kan de termijn verlengen, indien de beslaglegger dit voor het verstrijken van de termijn verzoekt. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten. Overschrijding van de termijn doet het beslag vervallen.”
4.2.
De achtergrond van deze regeling is dat een conservatoir beslag dient tot bewaring van recht, maar dat vervolgens binnen een redelijke termijn in een procedure moet worden vastgesteld of dat recht daadwerkelijk bestaat.
4.3.
Dat na de onder 2.1 vermelde beslagleggingen op 20 juli 1992 en op 4 augustus 1992 een hoofdzaak is ingesteld is niet gebleken.
[gedaagde] heeft zich op het onder 2.2. genoemde en aan dit vonnis gehechte verstekvonnis beroepen. De dagvaarding die tot dat vonnis heeft geleid en aan het vonnis is gehecht is uitgebracht op 16 november 1992. Dat vonnis verwijst echter naar een ander beslag, namelijk een op 12 november 1992 gelegd conservatoir beslag, terwijl het in deze zaak gaat om beslagen die gelegd zijn op 20 juli 1992 en op 4 augustus 1992. De zaak die tot het verstekvonnis van 17 februari 1993 heeft geleid kan dus niet als hoofdzaak gelden met betrekking tot de op 20 juli 1992 en op 4 augustus 1992 gelegde beslagen. Overigens kan nergens uit worden afgeleid dat met betrekking tot die beslagen een hoofdzaak is ingesteld, laat staan dat dit tijdig (dat wil zeggen binnen de door de president bepaalde termijn) is gebeurd.
4.4.
Dit betekent dat op grond van artikel 700 lid 3 Rv genoemde beslagen zijn vervallen. Hetgeen partijen over en weer verder hebben aangevoerd, behoeft daarom niet te worden besproken.
De gevorderde verklaring van waardeloosheid dient op grond van het bepaalde in artikel 3:29 BW lid 1 Burgerlijk Wetboek te worden toegewezen. Nu het gaat om een verklaring voor recht, zal deze niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Inhuizen worden begroot op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
1.689,00(3 punten × tarief € 563)
Totaal € 2.428,38
4.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart de door [gedaagde] ten laste van Rolan Vastgoed B.V. op 20 juli 1992 en op 4 augustus 1992 gelegde beslagen op de winkel/het woonhuis [adres] , kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie [sectie] nummer [nummer] waardeloos,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Inhuizen tot op heden begroot op € 2.428,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: RHCJ