ECLI:NL:RBAMS:2020:7590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
RK 20/3074
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake in beslag genomen teakhout en de toepassing van de Europese Houtverordening

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 11 september 2020, wordt het klaagschrift van klaagster, die tevens beslagene is, ongegrond verklaard. Het klaagschrift betreft de teruggave van drie in beslag genomen partijen teakhout afkomstig uit Myanmar. Klaagster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. J.J. Bussink, stelt dat zij als handelaar heeft gehandeld conform de Europese Houtverordening en niet als marktdeelnemer. De rechtbank heeft de procesgang in acht genomen, waarbij het klaagschrift op 26 juni 2020 is ingediend en het Openbaar Ministerie op 7 juli 2020 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 28 augustus 2020 zijn klaagster en haar raadslieden gehoord.

De rechtbank oordeelt dat klaagster niet kan worden aangemerkt als marktdeelnemer, maar als handelaar, en dat de verplichtingen uit de Europese Houtverordening op haar niet rusten. De rechtbank stelt vast dat er geen bewijs is dat de partijen teakhout afkomstig zijn van illegale kap. Het Openbaar Ministerie heeft echter betoogd dat klaagster niet heeft voldaan aan haar verplichtingen en dat de import van teakhout uit Myanmar in strijd is met de Europese Houtverordening. De rechtbank concludeert dat er een redelijk vermoeden bestaat dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Houtverordening.

De rechtbank benadrukt dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat de goederen verbeurd verklaard moeten worden. De rechtbank verklaart het beklag ongegrond, wat betekent dat het beslag op de teakhout partijen blijft voortduren. De beslissing is openbaar uitgesproken en klaagster kan binnen veertien dagen beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/846027-19
RK: 20/3074
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[klaagster]

vertegenwoordigd door de heer [naam 1] en de heer [naam 2] ,
gevestigd te [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van de raadsman,
mr. J.J. Bussink, [adres] ,
klaagster, tevens beslagene.

Procesgang

Het klaagschrift is op 26 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 7 juli 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 28 augustus 2020 klaagster (in de personen van [naam 1] en [naam 2] ), de raadslieden van klaagster, mr. J.J. Bussink en mr. J.S. Ort en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van drie in beslag genomen partijen teakhout afkomstig uit Myanmar.
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
Klaagster heeft ten aanzien van deze specifieke partijen als handelaar conform de Europese Houtverordening gehandeld en niet als marktdeelnemer. Voor de beoordeling of sprake is van een marktdeelnemer of een handelaar is relevant wat daarover in de Leidraad voor de EU Houtverordening (hierna: de Leidraad) is opgenomen. Beslissend daarbij is het moment van eigendomsoverdracht. Vindt die eigendomsoverdracht plaats nadat het hout op de interne markt is gebracht dan is de koper in beginsel een handelaar. Dit geldt ook voor de onderhavige situatie, waar de leveranciers Gold Teak Holding Italia (GTH) en TWB Solutions s.r.l. (TWB) het door klaagster aangekochte hout eerst hebben geïmporteerd. Daarna zijn de partijen hout door klaagster van hen (uit opslag) gekocht en vanuit Italië aan klaagster geleverd. Ook indien het zo zou zijn dat de import door GTH en TWB heeft plaatsgevonden louter om aan de (verwachte) vraag van klaagster te voldoen, betekent dat niet dat klaagster daarmee feitelijk als marktdeelnemer heeft gehandeld. Van een verdere bemoeienis van klaagster met de partijen teakhout blijkt niet. Nu klaagster als handelaar heeft opgetreden rusten op haar niet de
due diligenceverplichtingen uit de Europese Houtverordening. Deze rusten op GTH en TWB als marktdeelnemer. Niet gezegd kan worden dat klaagster zich heeft schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit.
Door het Openbaar Ministerie kan niet worden volstaan met het maken van het algemene verwijt dat klaagster, toen zij door van overheidswege geëntameerde administratiefrechtelijke handhavingsacties zag aankomen dat zij bezwaarlijk als marktdeelnemer kon blijven functioneren, zogenaamd is gaan optreden als handelaar maar zich ondertussen materieel bleef gedragen als marktdeelnemer. Daarvan is terzake de onderhavige partijen hout evident geen sprake. Klaagster heeft na de last onder dwangsom (waarover overigens nog geprocedeerd wordt bij de Raad van State) de bedrijfsvoering aangepast en is als handelaar onder de EUTR gaan opereren. Niet om de regels te omzeilen, maar omdat de eisen die de NVWA stelde een te zware – en in de ogen van klaagster ook een onredelijke – administratieve last vormden voor het bedrijf.
Ook kan niet worden volstaan met het algemene verwijt dat “alle teak afkomstig uit Myanmar illegaal is omdat iedereen daar corrupt is”. Een dergelijke opvatting vindt geen steun in het dossier noch in het systeem van de Europede Houtverordening. Als het Openbaar Ministerie van oordeel is dat klaagster niet als handelaar maar als marktdeelnemer kan worden gezien, dient zij dit nader te onderbouwen aan de hand van de concrete omstandigheden van dit geval.
De voortduring van het beslag moet worden beoordeeld op de voorhanden zijnde stukken over de specifieke partijen teak hout waarvan teruggave wordt gevraagd.
Daarnaast blijkt niet dat de partijen teak afkomstig zijn van illegale kap en om die reden onttrokken zouden moeten worden aan het verkeer. Zowel GTH als TWB verklaren aan de
due diligenceverplichtingen van marktdeelnemer te hebben voldaan. Er is geen reden te twijfelen aan de juistheid van die verklaringen. Voor zover bekend stellen de bevoegde autoriteiten in Italië zich evenmin op dat standpunt, en handhavend optreden is dan ook uitgebleven. Klaagster kan en mag er dus redelijkerwijs vanuit gaan dat de partijen teakhout een legale herkomst hebben en door de importeurs conform de geldende regelgeving in Italië zijn geïmporteerd. Een andere opvatting zou klaagster onredelijk zwaar belasten omdat wanneer zij zelfstandig de naleving van de verplichtingen zou moeten controleren, dit haar feitelijk in de zelfde positie als een marktdeelnemer zou plaatsen.
Het OM baseert zich op de mening van de Expert Group. Wat de Expert Group zegt en vindt is echter niet juridisch bindend. Toch worden door het OM vergaande conclusies verbonden aan die niet onderbouwde mening van de Expert Group. En ook uw rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de verslagen van de Expert Group op zichzelf voldoende zijn om daaraan bij al het teak uit Myanmar een redelijk vermoeden van invoer in strijd met de EUTR op te baseren.
Het beslag op vrijwel de hele handelsvoorraad teak heeft grote gevolgen voor het bedrijf. Het voortbestaan van [klaagster] is op dit moment uiterst onzeker. Gelet op de grote belangen die spelen verzoekt klaagster af te wijken van het geldende marginale toetsingscriterium en extra kritisch naar het standpunt van het OM en de voortduring van het beslag te kijken. Minder aan de oppervlakte, meer op de inhoud.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de in beslag genomen partijen teakhout aan klaagster.
Klaagster heeft in haar hoedanigheid als eerste marktdeelnemer niet voldaan aan de op haar rustende verplichtingen. Het is sinds september 2017 niet mogelijk om hout uit Myanmar te verkrijgen op een wijze die voldoet aan de verplichtingen van de Europese Houtverordening.
De papieren onderbouwing van klaagster dat het in beslag genomen hout is geïmporteerd door GTH en TWB en daarna door klaagster van hen uit opslag is gekocht doet geen recht aan de werkelijke gang van zaken. In 2016 en 2017 heeft klaagster rechtstreeks teakhout geïmporteerd uit Myanmar. Op 18 april 2016 is klaagster gewaarschuwd. Dit heeft geresulteerd in een last onder dwangsom die afliep op 23 december 2018. Hierna geschiedde de invoer middels een papieren constructie en het gebruik van stromannen met als doel onder het door de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) gestelde toezicht uit te komen.
Aanvankelijk werd gekozen voor een stromanconstructie met het bedrijf Gold Teak Holdings Pte Ltd. Na bestuurlijk handhaven werd deze constructie verlaten en werd een alternatieve werkwijze opgesteld. Dit leidde tot het ontstaan van Gold Teak Holding Italia s.r.l. in april 2018, aan wie vanaf dat moment vanuit klaagster de betalingen plaatsvinden.
Ten aanzien van de houtaankopen met betrokkenheid van TWB is uit onderzoek gebleken dat klaagster het hout rechtstreeks uit Myanmar aankoopt, onderhandelt over de prijs, de manier van verscheping en de transportverzekering regelt.
Verder is uit onderzoek naar voren gekomen dat directeur [naam 1] zelf zagerijen bezoekt en contacten onderhoudt met handelspartners in Myanmar. In werkelijkheid wordt het hout door klaagster rechtstreeks ingekocht in Myanmar, verscheept en geïmporteerd in Nederland.
Onderzocht wordt nog in hoeverre alle door klaagster aangekochte partijen volgens deze methodiek zijn aangekocht en verscheept, en in hoeverre de door klaagster aangekochte partijen tijdelijk in opslag zijn genomen door GTH en/of TWB.
Op dit moment kan niet worden uitgesloten dat kleinere partijen, zoals de onderhavige partijen teakhout, uit Myanmar feitelijk en werkelijk zijn aangeschaft en getransporteerd door GTH en TWB ten behoeve van de eigen handel, en dat GTH en TWB daarmee ook naar de normen van de EUTR als eerste marktdeelnemer hebben opgetreden. Uit onderzoek is echter gebleken dat dit een ondergeschikte rol speelt in de reguliere handel van klaagster. Dit doet bovendien niets af aan de rechtmatigheid van het beslag of de noodzaak van voortduring van het beslag. Een dergelijke vaststelling laat de mogelijkheid van onttrekking ook van dergelijke partijen hout onverlet, omdat in die gevallen nog altijd sprake zal zijn van witwassen. Klaagster is zich er immer van bewust dat legale import van teak hout uit Myanmar feitelijk onmogelijk is.
Uit gedurende het onderzoek verkregen bewijs blijkt dat klaagster en haar personeelsleden zich terdege bewust zijn van geweest van de onrechtmatigheid van de invoer.
Klaagster spiegelt slechts een papieren werkelijkheid voor. Met de feitelijke uitvoering heeft zij echter zowel de geest als de letter van de EUTR en de daarop gebaseerde Nederlandse regelgeving overtreden.
Klaagster dient te worden aangemerkt als marktdeelnemer in de zin van artikel 4 van de Europese Houtverordening. Het standpunt van klaagster dat ten aanzien van de herkomst van het hout uitgebreide
due diligenceis gedaan en dat deze beschikbaar is, en dat het hout uiteindelijk wordt afgenomen van bij overheidswege aangewezen verkooplocaties, is in strijd met de bevindingen van de bevindingen van de European Union Timer Regulation Expert Group (hierna: de Expert Group) van 20 september 2017.
De Expert Group concludeert dat het niet mogelijk is om te voldoen aan de
due diligenceverplichtingen zoals neergelegd in de Houtverordening. Duidelijk is dat deze verplichtingen voor de marktdeelnemer die het hout op de Europese markt brengt, bijzonder ver gaan. Het door klaagster aangeleverde
due diligencerapport biedt onvoldoende inzicht om te stellen dat wel aan die verplichtingen voldaan zou zijn. Tot op heden zijn geen zaken bekend waar bedrijven in staat zijn gebleken om de benodigde documenten te overleggen waaruit blijkt dat is voldaan aan deze verplichtingen.
Het oordeel van de NVWA dat het op dit moment niet mogelijk is te voldoen aan de in de Houtverordening neergelegde zorgvuldigheidsverplichting ten aanzien van uit Myanmar ingevoerd teakhout is laatstelijk nog rechtmatig geoordeeld door de meervoudige bestuursrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2020.
Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van het hout zal bevelen.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 12 maart 2020 zijn op de voet van artikel 94 Sv voornoemde partijen teakhout in beslag genomen.
Klaagster wordt – kort gezegd – verdacht van het invoeren van teakhout in strijd met artikel 4 van de Europese Houtverordening, en/of witwassen en/of deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt.
Dat geldt ook in dit geval. Anders dan klaagster heeft betoogd geven de door haar gestelde grote belangen geen aanleiding om in dit geval een ruimere toets aan te leggen.
Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot die voorwerpen de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
In het onderhavig geval is sprake van voorwerpen die volgens het Openbaar Ministerie vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de voorwerpen zal uitspreken of de onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen zal opleggen.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de in beslag genomen teakhout zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.
Uit het dossier blijkt dat klaagster in 2016 en 2017 geruime tijd zelf rechtstreeks teakhout uit Myanmar importeerde. Nadat door de Expert Group van de competente autoriteiten van de Europese Unie van teakhout uit Myanmar werd vastgesteld dat import van dit hout niet kan voldoen aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen (
due diligenceverplichtingen) zoals deze in de Europese Houtverordening zijn opgenomen, heeft de Nederlandse overheid daartegen opgetreden. Ondanks waarschuwingen van de NVWA in april en juni 2016 ging klaagster aanvankelijk toch door met het importeren van het teakhout uit Myanmar, totdat in oktober 2017 een last onder dwangsom werd opgelegd.
Klaagster is daarop begonnen teakhout van Italiaanse en Tsjechische partijen te betrekken. Klaagster deed dit volgens de toelichting in raadkamer niet om de boel te omzeilen, maar omdat de eisen die de NVWA stelde een te zware administratieve last vormden voor het bedrijf.
De rechtbank stel echter vast dat er in het dossier aanwijzingen zijn dat klaagster bij het werken met deze buitenlandse partijen feitelijk nog steeds zelf als importeur van het teakhout optrad en dus niet als handelaar, maar als marktdeelnemer. Zo is geconstateerd dat klaagster onderhandelde over de prijs, de manier van verscheping en ook de transportverzekeringen regelde. Ook heeft de directeur [naam 1] zelf zagerijen bezocht en heeft hij contacten onderhouden met handelspartners in Myanmar.
Of ook voor de drie partijen teakhout waarop het klaagschrift zich richt geldt dat klaagster feitelijk zelf als importeur is opgetreden wordt thans nog nader onderzocht.
Klaagster betwist dat, zoals de Expert Group van de Europese Unie heeft vastgesteld, legale import van teakhout vanuit Myanmar niet mogelijk zou zijn, maar onderbouwt haar stelling uitsluitend door er op te wijzen dat het in derde landen, zoals Italië, niet wordt belet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er in dit stadium een redelijk vermoeden bestaat dat klaagster zich schuldig zou hebben gemaakt aan overtreding van artikel 4 van de Houtverordening, door teakhout vanuit Myanmar in Nederland in te voeren. Omdat het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar de rol van klaagster bij de import van de onderhavige drie partijen teakhout nog niet is afgerond, kan nu nog niet worden uitgesloten dat deze partijen teakhout door de strafrechter later oordelend zullen worden verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
Daarbij bestaat de mogelijkheid dat zelfs als klaagster als handelaar moet worden aangemerkt, dit niet uitsluit dat de partijen teakhout alsnog kunnen worden onttrokken aan het verkeer. Het feit dat een derde land de import niet heeft belet zou weliswaar in beginsel tot het uitgangspunt moeten leiden dat de herkomst legaal is, maar dit kan anders zijn als de betrokken handelaar wetenschap heeft van het feit dat legale import volgens de huidige regels niet mogelijk is. Dat laatste lijkt hier niet onaannemelijk nu klaagster niet denkt te kunnen voldoen aan de regelgeving in Nederland in dit verband.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Overbosch, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.G.C. Groenendaal en M.A.E. Somsen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.