ECLI:NL:RBAMS:2020:818

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
AWB 19/238
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag opgelegd aan ondernemer in de BI-zone Osdorp Centrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ondernemer en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een belastingaanslag van € 600,-. De heffingsambtenaar had de aanslag opgelegd op basis van de Verordening Bedrijveninvesteringszone (BI-zone) Osdorp Centrum, die op 1 januari 2015 in werking is getreden. De ondernemer, die zijn onderneming in de BI-zone heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De ondernemer heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 7 januari 2020 heeft de rechtbank de argumenten van de ondernemer gehoord. De ondernemer stelde dat hij nooit had ingestemd met de BI-zone en dat hij geen profijt had van de opgelegde bijdrage. De rechtbank oordeelde echter dat de BIZ-bijdrage was vastgesteld na een draagvlakmeting en dat de ondernemer verplicht was om bij te dragen, ongeacht zijn persoonlijke goedkeuring. De rechtbank benadrukte dat de bijdrage bedoeld is om de leefbaarheid en veiligheid in het gebied te bevorderen, en dat het niet vereist is dat elke ondernemer individueel profijt heeft van de maatregelen.

De rechtbank verwierp ook het argument van de ondernemer dat de hoogte van de aanslag niet in verhouding stond tot de oppervlakte van zijn winkel. De rechtbank stelde vast dat de aanslag was gebaseerd op de WOZ-waarde van het pand en niet op de grootte van de winkel. Aangezien de WOZ-waarde van het pand binnen de relevante klasse viel, was de aanslag van € 600,- terecht opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de ondernemer ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser (hierna: [eiser] ),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. P.E.H.A. Ingenhou en C.D.H. Helder).

Procesverloop

Met het besluit van 30 september 2018 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar een aanslag Bedrijveninvesteringszone (BI-zone) Osdorp Centrum (hierna: de aanslag) voor het belastingjaar 2018 aan [eiser] opgelegd.
Met de uitspraak op bezwaar van 18 december 2018 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020.
[eiser] was aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] is ondernemer in de BI-zone Osdorp Centrum. Zijn onderneming is gevestigd op [adres] . De aan [eiser] opgelegde aanslag bedraagt € 600,-.
2. Met de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd. Na een draagvlakmeting is ‘de Verordening BI-zone Osdorp Centrum gebruikers 2015’ (hierna: de Verordening) op 1 januari 2015 in werking getreden. Volgens de heffingsambtenaar wordt de aanslag op grond van de Verordening opgelegd aan degene die op 1 januari van het betreffende kalenderjaar gebruiker is van een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient en binnen de BI-zone ligt. Omdat [adres] is gelegen in de BI-zone Osdorp Centrum en [eiser] op 1 januari 2018 gebruiker was van het pand, is de aanslag volgens de heffingsambtenaar terecht aan [eiser] opgelegd.
De relevante regelgeving
3. Op grond van artikel 4 van de Verordening wordt de BIZ-bijdrage gedurende een periode van 5 jaren jaarlijks geheven ter zake van binnen de BI-zone gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en die als bestemming hebben, dan wel in gebruik zijn als: (detail)handel/winkel, horeca, kantoor, bedrijf of
cultuur-/gemeenschapsgebouw.
4. Op grond van artikel 7 van de Verordening bedraagt de BIZ-bijdrage € 600,- bij een WOZ-waardeklasse tot en met € 150.000,-.
Het oordeel van de rechtbank
5.1
[eiser] stelt dat hij nooit heeft ingestemd met het instellen van de BI-zone. De heffingsambtenaar kan hem bovendien niet dwingen om een bijdrage af te dragen.
5.2
Deze beroepsgrond van [eiser] slaagt niet. De BIZ-bijdrage is tot stand gekomen na een gehouden draagvlakmeting die voldoende stemmen heeft gekregen. De BIZ-bijdrage wordt gedurende een periode van vijf jaar jaarlijks geheven. Indien in de loop van die tijd de huurder van een winkelpand wisselt, dan is de opvolgend huurder verplicht om bij te dragen. [eiser] valt daarom hoe dan ook in het regime van de Verordening en is daarmee verplicht om bij te dragen. Dat [eiser] geen goedkeuring heeft gegeven maakt dus niet uit.
6.1
[eiser] vindt daarnaast dat hij geen profijt heeft gehad van de BI-zone. Hij klaagt bijvoorbeeld al geruime tijd over de kwaliteit van zijn gevel, maar daar is tot op heden nog niets aan gedaan. [eiser] is bovendien nooit geïnformeerd over de activiteiten van de
BI-zone.
6.2.
Ook deze beroepsgrond van [eiser] slaagt niet. De BIZ-bijdrage moet worden gebruikt om de leefbaarheid en de veiligheid, de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van het BIZ-gebied te bevorderen. Het is hierbij niet vereist dat een individuele tegenprestatie wordt geleverd aan iedereen die aan de BI-zone meebetaalt. Dat [eiser] hiervan zelf wellicht minder profijt heeft gehad, betekent daarom nog niet dat hij geen bijdrage hoefde te betalen. Daarnaast is er een BIZ-vereniging en worden er onder andere jaarlijks algemene ledenvergaderingen georganiseerd. Dat [eiser] niet op de hoogte is van de activiteiten van de BI-zone komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn risico.
7.1.
[eiser] voert ook aan dat hij slechts een ruimte van circa 23 m² huurt. De aanslag van € 600,- is daarom veel te hoog.
7.2.
De rechtbank geeft [eiser] ook hierin geen gelijk. Zoals de heffingsambtenaar ter zitting heeft uitgelegd betreft de winkel van [eiser] een afzonderlijk afsluitbaar object. Dit is door [eiser] niet betwist. Het pand heeft daarom ook een afzonderlijke WOZ-waarde. Dit heeft weer als gevolg dat er sprake is van een afzonderlijk BIZ-object. Dat de oppervlakte van de winkel slechts 23 m² bedraagt, is voor het vaststellen van de BIZ-bijdrage niet relevant. De BIZ-bijdrage wordt namelijk gekoppeld aan de WOZ-waarde en niet aan de grootte van het pand. Met een waarde van € 112.000,- valt het object [adres] in de WOZ-waardeklasse tot en met € 150.000,- met een bijbehorende BIZ-bijdrage van € 600,-.
Conclusie
8. De aanslag is terecht aan [eiser] opgelegd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.