In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ondernemer en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een belastingaanslag van € 600,-. De heffingsambtenaar had de aanslag opgelegd op basis van de Verordening Bedrijveninvesteringszone (BI-zone) Osdorp Centrum, die op 1 januari 2015 in werking is getreden. De ondernemer, die zijn onderneming in de BI-zone heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De ondernemer heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 7 januari 2020 heeft de rechtbank de argumenten van de ondernemer gehoord. De ondernemer stelde dat hij nooit had ingestemd met de BI-zone en dat hij geen profijt had van de opgelegde bijdrage. De rechtbank oordeelde echter dat de BIZ-bijdrage was vastgesteld na een draagvlakmeting en dat de ondernemer verplicht was om bij te dragen, ongeacht zijn persoonlijke goedkeuring. De rechtbank benadrukte dat de bijdrage bedoeld is om de leefbaarheid en veiligheid in het gebied te bevorderen, en dat het niet vereist is dat elke ondernemer individueel profijt heeft van de maatregelen.
De rechtbank verwierp ook het argument van de ondernemer dat de hoogte van de aanslag niet in verhouding stond tot de oppervlakte van zijn winkel. De rechtbank stelde vast dat de aanslag was gebaseerd op de WOZ-waarde van het pand en niet op de grootte van de winkel. Aangezien de WOZ-waarde van het pand binnen de relevante klasse viel, was de aanslag van € 600,- terecht opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de ondernemer ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.