ECLI:NL:RBAMS:2020:865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
C/13/678512 / KG ZA 20-44
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van administratie in kort geding tussen Fontana Groep en [gedaagde] B.V.

In deze zaak vordert Fontana Groep, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen, in kort geding de afgifte van haar administratie door [gedaagde] B.V. De vordering is gebaseerd op de overeenkomst van opdracht, waarbij [gedaagde] B.V. trustwerkzaamheden heeft verricht voor Fontana Groep. De partijen zijn in een geschil verwikkeld geraakt over de afgifte van de dossiers na beëindiging van de opdracht. Tijdens de zitting op 30 januari 2020 heeft [gedaagde] B.V. zich beroepen op onbevoegdheid van de voorzieningenrechter, maar dit verweer werd verworpen. De voorzieningenrechter oordeelde dat hij bevoegd was, omdat [gedaagde] B.V. statutair gevestigd is in Amsterdam.

De feiten van de zaak tonen aan dat Fontana Groep en [gedaagde] B.V. een zakelijke relatie hadden, waarbij [gedaagde] B.V. op basis van een offerte werkzaamheden heeft verricht. Na beëindiging van de overeenkomst heeft Fontana Groep verzocht om de overdracht van haar administratie, maar [gedaagde] B.V. heeft hier niet aan voldaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Fontana Groep recht heeft op de administratie en dat [gedaagde] B.V. verplicht is deze af te geven. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Fontana Groep toegewezen, met een termijn van een week voor de afgifte en een dwangsom voor het geval van niet-naleving.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van een opdrachtnemer bij het beëindigen van een overeenkomst van opdracht, zoals vastgelegd in de artikelen 7:401 en 7:412 van het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten aan [gedaagde] B.V. opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/678512 / KG ZA 20-44 HH/MAH
Vonnis in kort geding van 13 februari 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SOFIND INTERNATIONAL HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FFI HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FFA HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACUMENT GLOBAL TECHNOLOGIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen bij dagvaarding van 20 januari 2020,
advocaat mr. J.E.W. Houtman te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook Fontana Groep (eiseressen gezamenlijk) en [gedaagde] B.V. worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 30 januari 2020 waren aanwezig:
- namens Fontana Groep: [medewerker eiseres] (medewerker) met mr. Houtman en zijn kantoorgenoot mr. C.C. Groenhout;
- namens [gedaagde] B.V.: mr. B. Coskun.
Fontana Groep heeft de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] B.V. heeft zich voor alle weren beroepen op de relatieve onbevoegdheid van de voorzieningenrechter. Niet de voorzieningenrechter van deze rechtbank maar die van de rechtbank Noord-Holland zou bevoegd zijn, omdat [gedaagde] B.V. kantoor houdt te Schiphol. De voorzieningenrechter heeft dit verweer verworpen. [gedaagde] B.V. is statutair gevestigd te Amsterdam, zodat de voorzieningenrechter van deze rechtbank op grond van artikel 1:10 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is over het geschil te oordelen.
Vervolgens heeft [gedaagde] B.V. verweer gevoerd tegen de vorderingen, met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Fontana Groep heeft een pleitnota en stukken in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Fontana Groep is onderdeel van een concern met als topholding de Italiaanse vennootschap Fontana Finanziaria S.P.A.
2.2.
[gedaagde] B.V. verricht consultancy werkzaamheden op het gebied van management, financiering, administratie, acquisities en commerciële strategie.
2.3.
Op basis van een document, gedateerd 16 februari 2018, met logo “ [gedaagde] ” en titel “Elaboration on internal process of [gedaagde] and overview of fee schedule for fixed fee arrangement for Fontana Group” (hierna: de offerte), heeft [gedaagde] B.V., althans medewerkers van die vennootschap, voor Fontana Groep vanaf ongeveer oktober 2018 bedrijfsmatige trustwerkzaamheden verricht voor een fixed fee van ca. € 74.000,- per jaar. In het kader van die werkzaamheden zijn bij aanvang van de dienstverlening de dossiers met administratie van de Fontana Groep door de vorige dienstverlener, TMF, overgedragen.
2.4.
Contactpersoon en vertegenwoordiger van Fontana Groep was [vertegenwoordiger eiseres] . Bestuurders van [gedaagde] B.V. waren [betrokkene gedaagde 1] , [betrokkene gedaagde 2] en
[betrokkene gedaagde 3] . [betrokkene gedaagde 1] is op 30 mei 2019 teruggetreden als bestuurder van [gedaagde] B.V.. Omstreeks 1 juni 2019 is [gedaagde] B.V. verhuisd van [adres] te [vestigingsplaats] , naar [adres] te [vestigingsplaats] . [betrokkene gedaagde 1] heeft zijn bestaande activiteiten (als fiscalist in GSP) voortgezet op de [adres] te [vestigingsplaats] .
2.5.
[betrokkene gedaagde 2] heeft bij e-mail van 5 juli 2019 aan [vertegenwoordiger eiseres] bericht:
“(...) we have decided not to continue as your consultant for your Dutch Companies (…)”,omdat het voorstel van Fontana Groep om de fee te verlagen niet akkoord was. In de e-mail is verder onder meer vermeld:
“After you have given discharge to our employees you could collect your files.“
2.6.
Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat de werkzaamheden nog tot en met 30 september 2019 zouden worden voortgezet. De twee werknemers van [gedaagde] B.V. die in het kader van de werkzaamheden waren benoemd tot bestuurders van eiseressen, [medewerker 1] en [medewerker 2] , hebben op 17 september 2019 hun terugtreden als bestuurder met ingang van 30 september 2019 kenbaar gemaakt aan de respectievelijke vennootschappen van de Fontana Groep.
2.7.
Bij e-mail van 30 september 2019 heeft Dolcetti aan [medewerker 1] en Gerding
(cc aan [betrokkene gedaagde 2] en [betrokkene gedaagde 3] ) gevraagd om overleg over de overdracht van de Fontana Groep aan de nieuwe dienstverlener, Trustmoore. Daarop heeft [medewerker 1] dezelfde dag per e-mail geantwoord niet bereid te zijn om mee te werken aan de overdracht van de dossiers aan Trustmoore, omdat zij niet tijdig geïnformeerd waren wie de opvolger was. Hij heeft gemeld dat GSP de dossiers bij [gedaagde] B.V. kan ophalen en de overdracht kan coördineren, ”
Since Mr. [betrokkene gedaagde 1] , founder of GSP, is your trusted advisor and the only reason you are working with us”.
2.8.
Op 28 oktober 2019 heeft Dolcetti aan onder meer [betrokkene gedaagde 1] gemaild:
“As per my previous emails the following was transferred from TMF to [gedaagde] :
5 boxes for Sofind
2 boxes for FFI
1 box for FFA
5 to 6 boxes for AGT”.
2.9.
De advocaat van Fontana Groep heeft [gedaagde] B.V. bij brief van 14 november 2019 gesommeerd om de – in een bijlage gespecificeerde –- dossiers over te dragen, met het verzoek om binnen 2 dagen aan te geven of Fontana Groep de dossiers kan ophalen of dat [gedaagde] B.V. ze brengt.
2.10.
Daarop heeft [betrokkene gedaagde 2] op 20 november 2019 geantwoord:
“(…)
Aan onze voormalige client hebben wij duidelijk per e-mail bevestigd om met de Heer [betrokkene gedaagde 1] (voormalig bestuurder van [gedaagde] BV.) contact op te nemen inzake de files. Dit gezien wij op hardhandige wijze op 1 juni 2019 uit het pand zijn gezet. De klant is hiervan op de hoogte en heeft hiermee ingestemd ter
kennisgeving. Een brief van jullie vinden wij daarom niet gepast.
Wij zijn bereid om de files die wij hebben met onmiddellijke gang naar jullie op te sturen om deze zaak per direct af te handelen. Het betreft hier om totaal een halve doos vol. Graag willen wij wel vernemen hoe we omgaan met de volgende zaken:
- Kosten koerier,
- Kosten tijd van medewerkers.
Inzake overige files verzoeken wij u vriendelijke contact op te nemen met voormalig bestuurder [betrokkene gedaagde 1] (tevens verhuurder van het vorig pand gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] ).(…)”.
2.11.
Na enig overleg en nadat de advocaat van Fontana Groep op 29 november 2019 had gevraagd om een opgave van de tijd benodigd voor het verzendklaar maken, heeft [betrokkene gedaagde 3] op 9 december 2019 als reactie gemaild:
(…)
Gezien wij geen vertrouwen hebben in John en de client willen wij het volgende afspreken, voor dat we enige werkzaamheden gaan verrichten.
(…)
Pre transitie

Analyse per entiteit

Rapportage
Geschatte tijd is tussen 2-4 dagen voor 2 mensen (accountmanagers) onder supervisie van mij (16 uur).
Transitie proces
• Overdracht dossiers en overleg met verschillende partijen
Geschatte tijd is tussen 4-6 dagen voor 2 mensen onder supervisie van mij (24 uur).
After transitie
• Rapportage per entiteit wat overgedragen is
Geschatte tijd is tussen 2-4 dagen voor 2 mensen onder supervisie van mij (16 uur).
Onze uurtarieven zijn als volgt:

Per accountmanager EUR 250 per uur

Bestuurder 1 ( [betrokkene gedaagde 3] ) EUR 325

Bestuurder 2 ( [betrokkene gedaagde 2] ) EUR 375
Dit is exclusief BTW 21% en kantoorkosten 7.5%
Tevens wil ik als laatste aangeven dat wij al verschillende activiteiten verricht hebben (Lexence/ [betrokkene gedaagde 1] , Smit & Partners etc) en dat de kosten hiervan nu op EUR 2,250 ex btw en kantoorkosten bedragen en dat wij hierop ook op
willen worden gecompenseerd.
Na akkoord, kunnen wij de planning doorsturen en zullen wij aan de slag gaan.
(…)”.
2.12.
De advocaat van Fontana Groep heeft op 11 december 2019 geantwoord dat zij dit kostenoverzicht dermate bovenmatig vindt, dat er geen aanknopingspunt is tot gesprek. Hij heeft [gedaagde] B.V. nogmaals gesommeerd tot afgifte van alle documenten. Aan de sommatie is niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Fontana Groep vordert kort gezegd afgifte van haar administratie, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde] B.V. in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] B.V. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verkeerde partij gedagvaard?

4.1.
[gedaagde] B.V. heeft aangevoerd dat de verkeerde partij is gedagvaard, omdat niet zij de contractspartij zou zijn, maar [betrokken bedrijf 1]. Dit zou volgen uit het feit dat in de offerte (zie 2.3) staat:
- onderaan elke pagina: “ [betrokken bedrijf 1]”, en
- op p. 5: dat de genoemde diensten uitgevoerd kunnen worden door [betrokken bedrijf 2].
4.2.
Dit verweer gaat niet op. In de offerte staat niet wie de beoogde contractspartijen zijn. Dat [gedaagde] B.V. de overeenkomst van opdracht is gaan uitvoeren en de contractspartij is, blijkt echter voorshands afdoende uit de facturen en betalingsopdrachten die Fontana Groep ter zitting heeft getoond: het was [gedaagde] B.V. die aan Fontana Groep declareerde en er werd betaald op het rekeningnummer van [gedaagde] B.V. Een en ander is op zichzelf ook niet betwist door [gedaagde] B.V. Een aanwijzing is overigens ook dat de namen van de bestuurders van [gedaagde] B.V. op p. 7 van de offerte worden genoemd als de personen die de werkzaamheden gaan uitvoeren.
Spoedeisend belang
4.3.
Anders dan [gedaagde] B.V. heeft betoogd, heeft Fontana Groep een spoedeisend belang bij haar vordering. De administratie is haar eigendom en het spreekt vanzelf dat zij daarover spoedig moet kunnen beschikken ten behoeve van haar bedrijfsvoering. Zo zal de nieuwe dienstverlener een openingsbalans moeten kunnen maken en in staat moeten zijn de aansluiting te maken tussen de administratie die [gedaagde] B.V. heeft verzorgd met de lopende administratie. Dit om aan de wettelijke verplichtingen te kunnen voldoen, zoals het maken van de Q4 rapportage over 2019, het doen van BTW aangifte en het opstellen van jaarstukken.
Vordering tot afgifte
4.4.
[gedaagde] B.V. heeft op zichzelf niet betwist dat Fontana Groep recht heeft op de administratie en dat zij er belang heeft om daarover te kunnen beschikken. Vaststaat ook dat [gedaagde] B.V. voor haar dienstverlening heeft gefactureerd en dat deze facturen zijn betaald. [gedaagde] B.V. heeft in de correspondentie wisselende redenen aangevoerd om niet aan het verzoek tot afgifte te voldoen. Ter zitting heeft zij echter als inhoudelijk verweer tegen de vordering tot afgifte uitsluitend het volgende aangevoerd. Zij kan niet aan de vordering voldoen omdat niet zij, maar [betrokken bedrijf 1] en/of [betrokkene gedaagde 1] feitelijk beschikken over de gevraagde administratie. De 13 à 14 dozen zouden – met uitzondering wellicht van 1 doos, die [gedaagde] B.V. bereid is af te geven – zich bevinden in het pand [adres] . [gedaagde] B.V. heeft daar sinds juni 2019 geen toegang meer, omdat [betrokkene gedaagde 1] toen de sloten heeft gewijzigd. De elektronische administratie zou zich bevinden op de computers in dat pand, waarvan [betrokkene gedaagde 1] eigenaar is en waar hij nog altijd zijn fiscale werkzaamheden voor Fontana verricht. [gedaagde] B.V. stelt zich op het standpunt dat Fontana Groep haar verzoek tot afgifte daarom moet richten aan [betrokkene gedaagde 1] .
4.5.
Dit verweer wordt verworpen. Uitgangspunt is dat [gedaagde] B.V. als opdrachtnemer bij het einde van de overeenkomst van opdracht verplicht is tot afgifte aan de opdrachtgever van de stukken die zij onder zich heeft gekregen in verband met de opdracht. Dit volgt uit de artikelen 7:401 en 7:412 BW. Daarnaast is Fontana Groep eigenaar van die stukken en op grond van artikel 5:2 BW bevoegd tot revindicatie. Als [gedaagde] B.V. feitelijk niet tot afgifte in staat is, moet zij dat aannemelijk maken.
4.6.
Daarin is [gedaagde] B.V. niet geslaagd. Allereerst is dit verweer in strijd met haar verklaringen in de e-mails van 5 juli en 30 september 2019, waaruit volgt dat zij toen beschikte over de dossiers. Pas op 20 november 2019 stelt zij voor het eerst slechts te beschikken over een halve doos vol. Voor het overdragen van die halve doos zou de kostenopgave van 9 december 2019 bovendien helemaal exorbitant zijn. Vast staat verder dat [gedaagde] B.V. ook in de periode van mei tot eind september 2019 de administratie van Fontana Groep heeft gedaan, waarvoor zij over ten minste de elektronische administratie zal hebben moeten beschikken. Ten slotte heeft [betrokkene gedaagde 1] volgens Fontana Groep verklaard dat hij niet beschikt over de dossiers. Het is niet aannemelijk dat [betrokkene gedaagde 1] de dossiers niet zou willen afgeven terwijl hij daarover wel beschikt, zoals [gedaagde] B.V. suggereert. [betrokkene gedaagde 1] is immers nog altijd de fiscalist van Fontana Groep.
4.7.
Op grond van haar mail van 9 december 2019 lijkt het waarschijnlijker dat [gedaagde] B.V. wel degelijk over de stukken beschikt en dus ook feitelijk in staat is tot afgifte, maar dat zij daartoe niet bereid is omdat Fontana Groep haar de kosten niet tot het gevraagde bedrag wil vergoeden. Dit verweer heeft [gedaagde] B.V. echter uiteindelijk in dit kort geding niet gevoerd en het zou haar overigens ook niet baten. Als de kosten voor de overdracht al zouden zijn aan te merken als onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht in de zin van artikel 7:406 BW, dan moet het immers nog wel gaan om passende onkosten en daarvan is geen sprake bij de exorbitant hoge kostenopgave van [gedaagde] B.V.. Bovendien bestaat er volgens deze bepaling geen aanspraak op vergoeding voor zover de onkosten in het loon zijn begrepen. Het is goed denkbaar dat de overdrachtskosten hier geacht moeten worden te zijn begrepen in de fee en dus niet afzonderlijk vergoed behoeven te worden.
Conclusie
4.8.
Hoe dit zij, [gedaagde] B.V. is verplicht tot afgifte van de (papieren en elektronische) dossiers en zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daartoe niet in staat is. De vordering zal daarom worden toegewezen, zij het dat [gedaagde] B.V. een week zal worden gegund voor de afgifte in plaats van de gevraagde 24 uur. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.9.
[gedaagde] B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld zoals gevorderd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] B.V. om binnen een week na betekening van dit vonnis aan Fontana Groep af te geven: de Dossiers zoals omschreven in paragraaf 2.5 van en productie 6 bij de dagvaarding, zowel de hardcopy documenten als de elektronische digitale gegevens en bestanden, op een dusdanige wijze dat de gegevens voor Fontana Groep toegankelijk en bruikbaar zijn;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] B.V. tot betaling aan Fontana Groep van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] B.V. niet voldoet aan de veroordeling onder 5.1, met een maximum van € 100.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] B.V. in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Fontana Groep begroot op:
– € 83,38 aan dagvaardingskosten,
– € 656,00 aan griffierecht en
– € 980,00 aan salaris advocaat,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen indien [gedaagde] B.V. deze niet binnen acht dagen na heden heeft voldaan;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] B.V. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen indien [gedaagde] B.V. deze niet binnen acht dagen na de betekening van dit vonnis heeft voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MAH