Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
980,00
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en ING BANK N.V. [eiseres] vorderde de onvoorwaardelijke voortzetting van haar bankrelatie met ING, nadat ING de bankrelatie had opgezegd vanwege mogelijke betrokkenheid bij handel met Cuba. De rechtbank oordeelde dat toewijzing van de vorderingen van [eiseres] niet mogelijk was, omdat ING op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht is om haar klanten te monitoren en indien nodig de bankrelatie te beëindigen. De rechtbank overwoog dat het UHRC-beleid van ING, dat is gericht op het voorkomen van betrokkenheid bij landen die onderhevig zijn aan sancties, niet in strijd is met de Europese regelgeving. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] niet aannemelijk had gemaakt dat een bodemrechter zou oordelen dat de opzegging van de bankrelatie nietig of vernietigbaar zou zijn. [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten van ING, die op € 1.636,00 werden begroot.