ECLI:NL:RBAMS:2020:924

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
7886044 CV EXPL 19-14644
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst wegens ernstige overlast door huurders

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eisers] c.s. en [gedaagden] c.s. over de ontbinding van een huurovereenkomst. [eisers] c.s., bestaande uit [eiser 1] en [eiser 2], hebben de huurovereenkomst opgezegd op grond van ernstige overlast die door [gedaagden] c.s., bestaande uit [gedaagde 1] en zijn zoon, werd veroorzaakt. De overlast bestond uit scheldpartijen, intimidatie en andere ongepaste gedragingen die de huurders van het pand ernstig in hun woongenot hebben aangetast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlast structureel en langdurig was, en dat eerdere bemiddelingspogingen niet tot verbetering hebben geleid. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkomingen van [gedaagde 1] en zijn zoon in de nakoming van de huurovereenkomst zodanig ernstig waren dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft [gedaagden] c.s. veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen en heeft hen ook veroordeeld tot betaling van de verschuldigde huur en proceskosten. De vorderingen van [gedaagden] c.s. zijn afgewezen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlast niet gerechtvaardigd kon worden door de gebrekkige isolatie van het pand. De uitspraak benadrukt het belang van een goede huurovereenkomst en de verplichtingen van huurders om zich als goede huurders te gedragen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7886044 CV EXPL 19-14644
vonnis van: 4 februari 2020
fno.: 42146
vonnis in het incident en in de hoofdzaak van de kantonrechter
I n z a k e

1.[eiser 1]

nader te noemen: [eiser 1]
2 .
[eiser 2]
nader te noemen: [eiser 2]
beiden woonplaats kiezend in [woonplaats]
eisers in het incident en in de hoofdzaak in conventie, verweersters in de hoofdzaak in reconventie
samen nader te noemen: [eisers] c.s.
gemachtigde: mr. S. Pentinga
t e g e n

1.[gedaagde 1]

nader te noemen: [gedaagde 1]
2.
[gedaagde 2]
nader te noemen: de zoon van [gedaagde 1]
beiden wonend in Amsterdam
gedaagden in het incident en in de hoofdzaak in conventie, eisers in de hoofdzaak reconventie
samen nader ook te noemen: [gedaagden] c.s.
gemachtigde: mr. W. Albers
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- de dagvaarding van 13 juni 2019, tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie met producties;
- het instructievonnis;
- de dagbepaling comparitie;
- de conclusie van antwoord in reconventie met een productie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 13 december 2019. [eisers] c.s. zijn verschenen met de gemachtigde. [gedaagden] c.s. zijn verschenen met de gemachtigde. Partijen hebben op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht met spreekaantekeningen. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[eiser 2] is de moeder van [eiser 1] .
1.2.
[eisers] c.s. zijn sinds 1998 eigenaar van het pand aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het pand). Het pand bestaat uit vier woonlagen. Het appartement op de eerste verdieping van het pand en de bijbehorende zolderkamer is sinds 1967 verhuurd aan [gedaagde 1] en wijlen zijn echtgenote (hierna: het gehuurde).
1.3.
Er is geen schriftelijke huurovereenkomst tussen [eisers] c.s. en [gedaagde 1] .
1.4.
De zoon van [gedaagde 1] heeft nooit ergens anders gewoond dan in het gehuurde.
1.5.
[eiser 1] heeft sinds 1998 gewoond in de woning op de begane grond van het pand.
1.6.
Medio 2007 heeft [eiser 1] met zijn gezin de woning op de derde etage van het pand betrokken. Op dat moment was een deel van de zolderetage op de vierde verdieping met de woning op de derde verdieping samengevoegd.
1.7.
In 2010 heeft [eiser 1] de woningen op de tweede en de derde/vierde verdieping van het pand samengevoegd tot één woning (hierna ook: de woning op de tweede verdieping).
1.8.
[eisers] c.s. hebben deze woning sindsdien aan vier (wisselende) studentes (hierna ook: de huursters) verhuurd.
1.9.
In 2010 heeft [eiser 1] het meldpunt zorg en overlast stadsdeel west (hierna: het meldpunt) benaderd vanwege overlast die hij ondervond van [gedaagde 1] en zijn gezin.
1.10.
[eisers] c.s. hebben sinds 2011 zeer regelmatig klachten ontvangen van de huursters over overlast die werd veroorzaakt door [gedaagden] , wijlen zijn echtgenote en hun zoon. De klachten strekken er kort gezegd toe dat de huursters en hun bezoek worden uitgescholden in bewoordingen als kankerhoer en tyfuslijer, worden geïntimideerd, worden nageroepen op straat en de toegang wordt geblokkeerd in het trappenhuis.
1.11.
In 2015 hebben de huursters aan [eiser 1] gemeld dat zij regelmatig te maken hebben met het verdwijnen van aan hen gerichte brieven die maanden later ineens weer komen bovendrijven. Ook hebben zij melding gemaakt van het feit dat zij soms reeds geopende en naderhand weer dichtgeplakte post aantreffen. De in dat verband door [eiser 1] op hun verzoek aan de buitenkant van de voordeur geplaatste afgesloten brievenbus heeft [gedaagde 1] direct verwijderd.
1.12.
In oktober 2015 heeft [eiser 1] een huuropzegging van een van de huursters ontvangen. Deze huurster geeft als één van de redenen daarvoor dat zij last heeft van [gedaagden] c.s. die haar in haar woongenot hinderen.
1.13.
In oktober 2015 heeft de vader van een van de huursters aan [eiser 1] het volgende gemeld:
“(…) Het onderbuur echtpaar draait consequent de gloeilamp uit het trappenhuis (…). Het onderbuur echtpaar schreeuwt onze dochter en ook haar huisgenootjes met zeer hoge regelmaat toe in bewoordingen (…) zoals, hoer, teringleider, typhus wijf etc. (…) In december vorig jaar was ik op bezoek bij mijn dochter, trok na het naar buiten gaan de voordeur achter mij dicht en ook toen begon het onderbuur echtpaar mijn daar toen nog aanwezige 2 dochters op een verschrikkelijke manier uit te schelden. (…) Nadat mijn dochter de voordeur openden en ik zag dat zij beiden stonden te beven als rietjes ben ik naar boven gesneld om het onderbuur echtpaar terecht te wijzen. Dat is eigenlijk niet gelukt omdat (…) het onderbuur echtpaar mijzelf ook begon uit te schelden voor lul, stomme eikel etc. en mevrouw probeerde mij zelfs in mijn gezicht te spugen. (…).”
1.14.
Ook in 2016 en 2017 hebben de huursters herhaaldelijk aan [eiser 1] gemeld dat zij overlast ondervinden van de familie [gedaagden] . In februari 2016 wordt het volgende gemeld:
“(…) Na een lange tijd dat het enigszins goed is gegaan met de ruzie met onze buren, wil ik toch graag weer een aantal meldingen doen. Op 30 januari, ben ik weer volledig uitgescholden door mevrouw [vrouw van gedaagde 1] . Zij begon met de woorden; kankerhoer, kankertrut, kankerlijer etc. (…). Op 12 februari werd er wederom ontzettend gescholden door de vloer/plafond heen. Gister sliep mijn moeder bij mij en begon het schelden helaas weer, ook tegen mijn moeder. Dit was wederom door de vloer/plafond heen. (…).”
1.15.
In juni 2016 heeft [gedaagde 1] de watertoevoer van de woning op de tweede verdieping afgesloten, omdat hij last had van het geluid van stromend water. Een van de huursters heeft daarover het volgende aan het meldpunt bericht:
“(…) Ik heb bij onze onderburen aangeklopt om te vragen of zij hier ook last van hadden. In eerste instantie zeiden zij dat zij gewoon water hadden, na een paar keer vragen verklaarden zij boos dat zij expres de waterleiding hebben uitgedraaid om ons ‘terug te pakken’. Ze horen ons namelijk lopen in ons eigen huis wat duidelijk tot hoge frustraties leidt. (…) Omdat zij weigerden de kraan weer aan te sluiten heb ik de politie gebeld, deze was er binnen 10 min. De politie heeft de leiding weer aangesloten (…). Nogmaals wil ik benadrukken dat onze levensomstandigheden worden beperkt door het gedrag en de acties van de buren. (…).”
1.16.
In augustus 2016 volgen meldingen van verschillende huursters bij [eiser 1] en/of het meldpunt dat zij door de buren werden uitgescholden in bewoordingen als ‘kuthoeren’ en ‘kankermongolen’.
1.17.
Naar aanleiding van deze voorvallen heeft op 27 september 2016 een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser 1] , de huursters en het meldpunt. Daar is afgesproken dat vanaf dat moment alle incidenten zouden worden gemeld bij het meldpunt.
1.18.
Op 28 oktober 2016 heeft een van de huursters aan het meldpunt het volgende bericht:
“(…) Wij hebben op dit moment een vriendinnetje uit Madrid (…) logeren (…). Zij is volledig uitgescholden door de buren. De buren hebben tegen haar meerdere ma(…)len (…) illegale geschreeuwd. (…).”
1.19.
Eind november 2016 heeft [eiser 1] aan de toenmalige raadsman van [gedaagde 1] het volgende bericht:
“(…) Fijn dat wij gisteren konden spreken over de overlast die de familie [gedaagden] al jaren veroorzaakt. Dit kan zo echt niet langer. Ik hoop van harte dat met uw hulp de overlast stopt. U gaf aan dat het een optie is om een bemiddelingstraject op te starten. Dat is iets dat bij de familie [gedaagden] meerdere keren hebben voorgesteld en evenzovele keren is geweigerd door de familie [gedaagden] . (…) Mocht de familie [gedaagden] mee willen werken, wat ik van harte hoop, dan is het wel van belang dat de zoon van de familie mee doet. Hij zorgt namelijk voor veel overlast/angst bij de andere bewoners die wonen op de [adres] Kunt u mij laten weten indien de familie open staat voor bemiddeling? Dan kunnen wij dat traject wellicht samen in gang gaan zetten. (…)”.
1.20.
Op 3 december 2016 heeft een van de huursters aan het meldpunt en [eiser 1] het volgende bericht:
“(…) Het is weer ruzie met de buren. Ik ben momenteel een paar dingen aan het ophangen en een extra slot op mijn deur aan het zetten. Het is zaterdag avond, nog voor 7 uur, maar het brengt mogelijk de overlast met zich mee. Echter angstaanjagend hoe de buren over de reling van hun balkon aan het schelden zijn. (…).”.
1.21.
Eind 2016 is een bemiddelingstraject via Beter Buren gestart tussen de huursters en de familie [gedaagden] . Er heeft een gesprek tussen hen plaatsgevonden waarin afspraken zijn gemaakt. Dat traject is verder niet van de grond gekomen.
1.22.
Een van de huursters heeft in een ongedateerde schriftelijke verklaring onder meer het volgende meegedeeld: “(…) Zoals aangegeven heb ik mijn huur per 8 september 2017 opgezegd. Dit met de reden dat ik na een periode van 11 maanden op de [adres] te hebben gewoond, de situatie niet meer trok. Dit heeft (…) te maken met (…) de onderburen (…), de familie [gedaagden] . (…) Mijn eerste kennismaking met de familie [gedaagden] was toen ik op 6 november 2016 ging verhuizen naar de [adres] (…). Tijdens de verhuizing werden (…) ik en mijn vader uitgescholden vanwege geluidsoverlast in het trappengat. (…). Toen wij vriendelijk aanklopten werden wij belaagd met een vlaag aan scheldwoorden en agressief gedrag. De toon was gezet, en het is sindsdien niet minder erg geworden. Vanaf dat moment werd ik elke ochtend bij het weggaan na werk uitgescholden in het trappengat, dit deden zij vanuit binnen. Geliefde woorden waren ‘kankerhoer’ en ‘tyfuswijf’. (…) Ik heb in alle mogelijke manieren proberen rekening te houden met het vertrekken naar werk toe, maar de scheldpartijen bleven. (…) Of ik mijn bezoek om 20.00 s ‘avonds de trap af liet lopen of om 23.00 ‘avonds, altijd stond de [gedaagden] in het trappengat om het bezoek aan te houden en uit te schelden. (…)”.
1.23.
Bij deurwaardersexploot van 29 september 2017 hebben [eisers] c.s. de huurovereenkomst opgezegd op de grond dat [gedaagden] zich niet heeft gedragen als een goed huurder betaamt en dat [eisers] c.s. het gehuurde nodig hebben voor dringend eigen gebruik.
1.24.
Ook in 2018 hebben [eisers] c.s. klachten van de huursters over het gedrag van [gedaagden] c.s. ontvangen. Op 13 juni 2018 heeft een van de huursters aan [eisers] het volgende bericht:
“(…) Afgelopen week was ik zeer verkouden, dus kreeg ’s nachts een hoestaanval en nog geen seconde later kreeg in van ‘de zoon’ te horen (ik slaap in de kamer naast de woonkamer, dus onder ‘de zoon’) dat ik een kanker hoer was en begon die te stampen. (…)”.
1.25.
Op 20 juni 2018 heeft een van de huursters aan [eiser 1] het volgende bericht gestuurd: “(…) Ik was in mijn kamer en liet per ongeluk mijn parfumfles vallen, dit veroorzaakte een dreun. Gelijk werd er geschreeuwd door meneer [gedaagde 1] “Hou eens op met het gooien van spullen”. Toen ik 2 minuten later naar beneden liep om naar buiten te gaan, stond hij uit zijn raam aan de voorkant op mij te wachten. Toen ik op kijk, schreeuwde hij “Kijk maar om ja, met al je kabaal”. Ik reageerde dat ik per ongeluk iets liet vallen en dat dat iedereen wel eens kan overkomen. Hij bleef naar mij (…) schelden en schreeuwen dat hij hier al heel lang woont en altijd last heeft van ons. (…).”
1.26.
Op 16 augustus 2018 heeft de zoon van [gedaagde 1] vanaf de zolderkamer van het pand een kan met urine gegooid naar vier dames die bij bewoners van een buurtpand op bezoek gingen en ter hoogte van het pand op straat stonden te praten. [eiser 1] heeft een schriftelijke verklaring van een van hen in het geding gebracht waaruit blijkt dat een van hen onder de urine zit. De politie is als gevolg van het incident ter plaatse geweest.
1.27.
De echtgenote van [gedaagde 1] is eind 2018 overleden.
Vordering en verweer in het incident ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv)
2. [eisers] c.s. vorderen samengevat dat [gedaagden] c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk worden veroordeeld mee te werken aan de inspectie van het gehuurde (met name de zolderberging en de daarin aangebrachte wijzigingen door [gedaagden] c.s.) door een deskundige. Voorts vorderen [eisers] c.s. dat [gedaagden] c.s. worden veroordeeld om de door hen veroorzaakte schade aan het gehuurde te herstellen en de zolderberging slechts te gebruiken als berging (en niet als woonruimte), met veroordeling van [gedaagden] c.s. in de proceskosten.
3. [gedaagden] c.s. hebben de vordering gemotiveerd betwist.
Vordering en verweer in de hoofdzaak
in conventie
4. [eisers] c.s. vorderen dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
a. primair de huurovereenkomst ontbindt;
b. subsidiair de huurovereenkomst beëindigt;
c. primair en subsidiair [gedaagden] c.s. hoofdelijk veroordeelt
- om het gehuurde te ontruimen – met machtiging van [eiser 1] om de ontruiming zelf te bewerkstelligen zo nodig met behulp van de sterke arm – en het gehuurde in onbeschadigde staat op te leveren aan [eiser 1] , beide op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- tot betaling van de verschuldigde huur tot (naar de kantonrechter begrijpt) de datum van ontbinding van de huurovereenkomst en een vergoeding voor het gebruik van het gehuurde gelijk aan de hoogte van de huur vanaf de ontbindingsdatum tot en met de dag van de daadwerkelijke ontruiming;
- tot betaling van de proceskosten.
5. Aan de primaire vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst hebben [eisers] c.s. kort gezegd ten grondslag gelegd dat [gedaagden] c.s. stelselmatig zorgen voor ernstige overlast voor de omwonenden, waaronder andere huurders van het pand. De overlast is zo structureel dat sprake is van een niet langer houdbare situatie en ontbinding van de huurovereenkomst op zijn plaats is. Bovendien is de zolderberging zonder toestemming van [eisers] c.s. verbouwd tot slaapkamer en is daar – door aanpassingen in de elektra – een (brand)gevaarlijke situatie ontstaan.
6. Aan de subsidiaire vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst leggen [eisers] c.s. ten grondslag dat zij het gehuurde dringend nodig hebben voor eigen gebruik. [eisers] c.s. stellen in dat verband dat [eiser 1] voor zijn oudedagsvoorziening afhankelijk is van de opbrengst van het pand en dat zij daarom gebaat zijn bij een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst. Om die te realiseren dient het pand te worden gesplitst in appartementsrechten. Dat kan pas als de fundering van het pand is verbeterd. De kosten daarvoor begroten [eisers] c.s. op circa € 60.000,00 exclusief btw. [eisers] c.s. kunnen deze kosten niet dragen op basis van de huidige huurstroom, aangezien [gedaagde 1] slechts een huur van € 199,58 per maand betaalt. Als het gehuurde vrijkomt, kan het gehuurde in de vrije sector worden verhuurd voor een maandelijkse huurprijs van circa € 1.225,00. De conclusie van het voorgaande is dat sprake is van een structurele wanverhouding tussen de huuropbrengsten en de (te maken) exploitatiekosten (in de nabije toekomst), aldus [eisers] c.s. [eisers] c.s. hebben de huurovereenkomst daarom tegen 1 april 2018 opgezegd.
7. [gedaagden] c.s. hebben de vorderingen betwist. [gedaagden] c.s. betwisten dat sprake is geweest van een tekortkoming in de nakoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Volgens [gedaagden] komen de klachten en overlast van twee kanten en komen deze voort uit de gebrekkige isolatie van de woningen. De klachten zijn bovendien oud. Het is juist [eisers] c.s. die de huurovereenkomst niet nakomt door niet voldoende huurgenot te bieden.
in reconventie
8. [gedaagden] c.s. vorderen kort gezegd dat de zoon van [gedaagde 1] op het huurcontract van het gehuurde wordt gezet, met veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten. Aan deze vordering leggen [gedaagden] c.s. ten grondslag dat de zoon van [gedaagde 1] zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde en een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voert met [gedaagde 1] .
9. [eisers] c.s. hebben de vordering gemotiveerd betwist.
Beoordeling in de hoofdzaak
in conventie
10. Tussen partijen is niet in geschil dat slechts [gedaagde 1] de contractspartij is van [eisers] c.s. en dus de contractuele huurder van het gehuurde is. De kantonrechter neemt dat dan ook bij de verdere beoordeling als uitgangspunt.
11. Ingevolge artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding niet rechtvaardigt. Kern van het geschil is derhalve of sprake is van een tekortkoming aan de zijde [gedaagde 1] , en als van een tekortkoming sprake is of deze de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het verweer van [gedaagde 1] komt er op neer dat dat niet het geval is. De kantonrechter volgt [gedaagde 1] niet in dat verweer. Ter toelichting dient het volgende.
12. Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde 1] en zijn zoon al jaren lang overlast veroorzaken, hebben [eisers] c.s. eigen verklaringen en verklaringen van gezinsleden overgelegd over de periode dat zij de woning op de begane grond en de derde verdieping zelf bewoonden. Daaruit rijst een beeld dat [eiser 1] en zijn gezinsleden veelvuldig door [gedaagde 1] , wijlen zijn echtgenote en hun inwonende zoon werden uitgescholden in zeer onaangename bewoordingen, vergelijkbaar met de bewoordingen zoals die door huursters zijn genoemd en bij de feiten zijn weergegeven. Daarnaast hebben [eisers] c.s. een veelheid van e-mailberichten in het geding gebracht met verklaringen van verschillende huursters die de woning op de tweede verdieping sinds 2010 bewoonden. Een deel van die verklaringen is bij de feiten weergegeven. Uit die verklaringen komt als rode draad naar voren dat ook zij (en hun familie en vrienden) sinds (in ieder geval) 2015 geconfronteerd worden met gedrag van [gedaagde 1] , wijlen zijn echtgenote en hun zoon dat vooral bestaat uit onbeschofte en onaangename scheldkanonnades (zelfs door het plafond/de vloer van de woningen heen), naschreeuwen en het blokkeren van de doorgang in het trappenhuis. Ook komt daaruit naar voren dat een aantal huursters de huur met [eisers] c.s. heeft beëindigd vanwege dit gedrag van [gedaagden] c.s. Uit deze verklaringen blijkt verder dat [gedaagde 1] en zijn zoon de huursters met dat gedrag angst aanjagen en een prettige woonomgeving ontnemen. Beide partijen refereren in dit verband aan het feit dat de politie vanwege deze situatie regelmatig ter plaatse is geweest om te interveniëren. Daarbij komt nog dat de zoon van [gedaagde 1] eind 2018 vanaf de zolderkamer een kan met urine naar omstanders heeft gegooid, welk incident ook de huursters niet ongemerkt voorbij is gegaan.
13. [gedaagden] c.s. hebben deze gang van zaken onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij hebben zelfs erkend dat zij de huurders regelmatig met krachttermen hebben benaderd en spreken van een vete jegens [eisers] In het licht daarvan acht de kantonrechter de stelling van [gedaagde 1] dat hij steeds op een normale manier heeft gevraagd of rustig aan gedaan kan worden in verband met de gehorigheid van het pand niet geloofwaardig. Daarmee staat naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam vast dat [gedaagde 1] en zijn zoon – voor wiens gedragingen [gedaagde 1] op grond van artikel 7:213 BW verantwoordelijk kan worden gehouden – structureel ernstige overlast voor de huursters hebben veroorzaakt. Dat niet alle klachten even recent zijn, doet aan de ernst en de stelselmatigheid daarvan niet af. Het is juist de voortduring van de gedragingen van [gedaagden] c.s. over een langere periode die de overlast ernstig maakt. Het gooien van urine naar omstanders getuigt bovendien van bijzonder onsmakelijk gedrag en moet ook als een ernstige vorm van overlast worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en de wet. De tekortkomingen hebben plaatsgevonden in het verleden en zijn daardoor niet meer ongedaan te maken.
14. De kantonrechter is verder van oordeel dat deze tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst, met alle gevolgen van dien, rechtvaardigen. Hoewel [gedaagden] c.s. evident belang hebben bij het behoud van hun woning, staat daar tegenover het belang van [eisers] c.s. om andere huurders het ongestoord genot van het door hen gehuurde te bieden. De hiervoor vastgestelde door [gedaagden] c.s. veroorzaakte overlast met alle bijbehorende gevoelens van onveiligheid voor de huursters verstoort dat belang en er is geen zicht op verbetering. Eerdere bemiddelingspogingen, die vanuit het steunpunt zijn geïnitieerd, hebben geen succes gehad en gelet op de inmiddels ernstig verstoorde verhouding tussen partijen (en huursters) valt niet te verwachten dat een hernieuwde bemiddelingspoging tot succes zal leiden. Bij die stand van zaken dient het hiervoor genoemde belang van [eisers] c.s. en de huursters te prevaleren boven het woonbelang van [gedaagden] c.s.
15. De omstandigheid dat het pand slecht geïsoleerd is zodat [gedaagden] c.s. geluidsoverlast ondervinden van de huursters/ [eisers] c.s. en dat dit de aanleiding was voor de confrontaties tussen hen, maakt dat niet anders. Ook als deze stelling juist zou zijn – hetgeen [eisers] c.s. hebben betwist – vormt deze omstandigheid nog geen rechtvaardiging voor het uitschelden en op een onaangename manier benaderen van de huursters. Dat neemt dus niet weg dat [gedaagde 1] een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de door hem en zijn zoon veroorzaakte overlast. Het had in dat geval op de weg van [gedaagde 1] gelegen om daarover op een constructieve manier de dialoog met [eisers] c.s. (of de huursters) aan te gaan en afspraken te maken. Dat [gedaagde 1] dat heeft gedaan is niet gesteld en blijkt ook niet uit het dossier. Uit het dossier blijkt wel dat [gedaagden] c.s. zich bedienen van ontoelaatbare acties om hun ongenoegen te uiten, zoals het afsluiten van de watertoevoer en het eigenmachtig verwijderen van een door [eiser 1] geplaatste brievenbus.
16. De ter zitting op verzoek van [gedaagden] c.s. afgelegde verklaring van buurman [betrokkene] werpt evenmin een ander licht op de zaak. Uit zijn verklaring blijkt immers slechts dat hij geen structurele overlast ondervindt van [gedaagden] c.s. en dat hij zich regelmatig stoort aan gedrag van de huursters op het balkon van hun woning, maar dat zegt nog niets over de situatie tussen [gedaagden] c.s. en huursters of [eisers] c.s.
17. Het voorgaande brengt met zich mee dat de primaire vorderingen van [eisers] c.s. tot ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en oplevering van het gehuurde in onbeschadigde staat zonder gebreken worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot het opleggen van een dwangsom. De vorderingen tot betaling van de verschuldigde huur en de gebruiksvergoeding zijn niet betwist en zullen ook worden toegewezen.
18. De gevorderde machtiging om zelf de ontruiming te bewerkstelligen wordt afgewezen. Dit is onverenigbaar met artikel 556 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat voorschrijft dat de gedwongen ontruiming geschiedt door de deurwaarder. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging voor het inroepen van de hulp van de sterke arm. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
19. Aan de beoordeling van de subsidiaire vordering van [eisers] c.s. wordt gelet op het voorgaande niet toegekomen.
in reconventie
20. Uit hetgeen in conventie is geoordeeld, vloeit voort dat de vordering om de zoon van [gedaagde 1] contractueel medehuurder te maken zal worden afgewezen.
in conventie en reconventie
21. [gedaagden] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten in conventie en reconventie en de nakosten belast, een en ander zoals in het dictum vermeld.
Beoordeling in het incident ex artikel 223 Rv
22. Aan de inhoudelijke behandeling van de provisionele vordering wordt niet toegekomen, aangezien in de hoofdzaak einduitspraak wordt gedaan. Deze vorderingen zullen worden afgewezen. Nu geen van partijen in het gelijk of ongelijk is gesteld, bestaat geen aanleiding om de ene partij in de kosten van de andere partij te veroordelen en zal de kantonrechter de kosten compenseren.
BESLISSING
De kantonrechter:
in de hoofdzaak
in conventie
I. ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] ;
II. veroordeelt [gedaagden] c.s. om deze woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met wie en wat zich daarin vanwege hen bevindt, te verlaten en met afgifte der sleutels en achterlating van al wat tot het gehuurde behoort in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van [eisers] c.s. te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
III. veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eisers] c.s. van
- de verschuldigde huur tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst en
- een vergoeding ter hoogte van de laatst geldende huurprijs, vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst tot de dag van de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde;
IV. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] c.s. begroot op:
exploot € 99,01
salaris € 360,00 (2 punten x tarief € 180,00)
griffierecht € 81,00
---------------------
totaal € 540,01
voor zover van toepassing, inclusief btw;
V. wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
VI. wijst de vordering af;
VII. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] c.s. begroot op € 180,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 180,00 x 0,5), voor zover van toepassing inclusief btw;
in conventie en reconventie
VIII. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 90,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagden] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
IX. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident ex artikel 223 Rv
X. wijst de gevraagde voorziening af;
XI. compenseert te proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 4 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.