1.27.De echtgenote van [gedaagde 1] is eind 2018 overleden.
Vordering en verweer in het incident ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv)
2. [eisers] c.s. vorderen samengevat dat [gedaagden] c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk worden veroordeeld mee te werken aan de inspectie van het gehuurde (met name de zolderberging en de daarin aangebrachte wijzigingen door [gedaagden] c.s.) door een deskundige. Voorts vorderen [eisers] c.s. dat [gedaagden] c.s. worden veroordeeld om de door hen veroorzaakte schade aan het gehuurde te herstellen en de zolderberging slechts te gebruiken als berging (en niet als woonruimte), met veroordeling van [gedaagden] c.s. in de proceskosten.
3. [gedaagden] c.s. hebben de vordering gemotiveerd betwist.
Vordering en verweer in de hoofdzaak
4. [eisers] c.s. vorderen dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
a. primair de huurovereenkomst ontbindt;
b. subsidiair de huurovereenkomst beëindigt;
c. primair en subsidiair [gedaagden] c.s. hoofdelijk veroordeelt
- om het gehuurde te ontruimen – met machtiging van [eiser 1] om de ontruiming zelf te bewerkstelligen zo nodig met behulp van de sterke arm – en het gehuurde in onbeschadigde staat op te leveren aan [eiser 1] , beide op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- tot betaling van de verschuldigde huur tot (naar de kantonrechter begrijpt) de datum van ontbinding van de huurovereenkomst en een vergoeding voor het gebruik van het gehuurde gelijk aan de hoogte van de huur vanaf de ontbindingsdatum tot en met de dag van de daadwerkelijke ontruiming;
- tot betaling van de proceskosten.
5. Aan de primaire vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst hebben [eisers] c.s. kort gezegd ten grondslag gelegd dat [gedaagden] c.s. stelselmatig zorgen voor ernstige overlast voor de omwonenden, waaronder andere huurders van het pand. De overlast is zo structureel dat sprake is van een niet langer houdbare situatie en ontbinding van de huurovereenkomst op zijn plaats is. Bovendien is de zolderberging zonder toestemming van [eisers] c.s. verbouwd tot slaapkamer en is daar – door aanpassingen in de elektra – een (brand)gevaarlijke situatie ontstaan.
6. Aan de subsidiaire vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst leggen [eisers] c.s. ten grondslag dat zij het gehuurde dringend nodig hebben voor eigen gebruik. [eisers] c.s. stellen in dat verband dat [eiser 1] voor zijn oudedagsvoorziening afhankelijk is van de opbrengst van het pand en dat zij daarom gebaat zijn bij een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst. Om die te realiseren dient het pand te worden gesplitst in appartementsrechten. Dat kan pas als de fundering van het pand is verbeterd. De kosten daarvoor begroten [eisers] c.s. op circa € 60.000,00 exclusief btw. [eisers] c.s. kunnen deze kosten niet dragen op basis van de huidige huurstroom, aangezien [gedaagde 1] slechts een huur van € 199,58 per maand betaalt. Als het gehuurde vrijkomt, kan het gehuurde in de vrije sector worden verhuurd voor een maandelijkse huurprijs van circa € 1.225,00. De conclusie van het voorgaande is dat sprake is van een structurele wanverhouding tussen de huuropbrengsten en de (te maken) exploitatiekosten (in de nabije toekomst), aldus [eisers] c.s. [eisers] c.s. hebben de huurovereenkomst daarom tegen 1 april 2018 opgezegd.
7. [gedaagden] c.s. hebben de vorderingen betwist. [gedaagden] c.s. betwisten dat sprake is geweest van een tekortkoming in de nakoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Volgens [gedaagden] komen de klachten en overlast van twee kanten en komen deze voort uit de gebrekkige isolatie van de woningen. De klachten zijn bovendien oud. Het is juist [eisers] c.s. die de huurovereenkomst niet nakomt door niet voldoende huurgenot te bieden.
8. [gedaagden] c.s. vorderen kort gezegd dat de zoon van [gedaagde 1] op het huurcontract van het gehuurde wordt gezet, met veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten. Aan deze vordering leggen [gedaagden] c.s. ten grondslag dat de zoon van [gedaagde 1] zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde en een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voert met [gedaagde 1] .
9. [eisers] c.s. hebben de vordering gemotiveerd betwist.
Beoordeling in de hoofdzaak
10. Tussen partijen is niet in geschil dat slechts [gedaagde 1] de contractspartij is van [eisers] c.s. en dus de contractuele huurder van het gehuurde is. De kantonrechter neemt dat dan ook bij de verdere beoordeling als uitgangspunt.
11. Ingevolge artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding niet rechtvaardigt. Kern van het geschil is derhalve of sprake is van een tekortkoming aan de zijde [gedaagde 1] , en als van een tekortkoming sprake is of deze de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het verweer van [gedaagde 1] komt er op neer dat dat niet het geval is. De kantonrechter volgt [gedaagde 1] niet in dat verweer. Ter toelichting dient het volgende.
12. Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde 1] en zijn zoon al jaren lang overlast veroorzaken, hebben [eisers] c.s. eigen verklaringen en verklaringen van gezinsleden overgelegd over de periode dat zij de woning op de begane grond en de derde verdieping zelf bewoonden. Daaruit rijst een beeld dat [eiser 1] en zijn gezinsleden veelvuldig door [gedaagde 1] , wijlen zijn echtgenote en hun inwonende zoon werden uitgescholden in zeer onaangename bewoordingen, vergelijkbaar met de bewoordingen zoals die door huursters zijn genoemd en bij de feiten zijn weergegeven. Daarnaast hebben [eisers] c.s. een veelheid van e-mailberichten in het geding gebracht met verklaringen van verschillende huursters die de woning op de tweede verdieping sinds 2010 bewoonden. Een deel van die verklaringen is bij de feiten weergegeven. Uit die verklaringen komt als rode draad naar voren dat ook zij (en hun familie en vrienden) sinds (in ieder geval) 2015 geconfronteerd worden met gedrag van [gedaagde 1] , wijlen zijn echtgenote en hun zoon dat vooral bestaat uit onbeschofte en onaangename scheldkanonnades (zelfs door het plafond/de vloer van de woningen heen), naschreeuwen en het blokkeren van de doorgang in het trappenhuis. Ook komt daaruit naar voren dat een aantal huursters de huur met [eisers] c.s. heeft beëindigd vanwege dit gedrag van [gedaagden] c.s. Uit deze verklaringen blijkt verder dat [gedaagde 1] en zijn zoon de huursters met dat gedrag angst aanjagen en een prettige woonomgeving ontnemen. Beide partijen refereren in dit verband aan het feit dat de politie vanwege deze situatie regelmatig ter plaatse is geweest om te interveniëren. Daarbij komt nog dat de zoon van [gedaagde 1] eind 2018 vanaf de zolderkamer een kan met urine naar omstanders heeft gegooid, welk incident ook de huursters niet ongemerkt voorbij is gegaan.
13. [gedaagden] c.s. hebben deze gang van zaken onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij hebben zelfs erkend dat zij de huurders regelmatig met krachttermen hebben benaderd en spreken van een vete jegens [eisers] In het licht daarvan acht de kantonrechter de stelling van [gedaagde 1] dat hij steeds op een normale manier heeft gevraagd of rustig aan gedaan kan worden in verband met de gehorigheid van het pand niet geloofwaardig. Daarmee staat naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam vast dat [gedaagde 1] en zijn zoon – voor wiens gedragingen [gedaagde 1] op grond van artikel 7:213 BW verantwoordelijk kan worden gehouden – structureel ernstige overlast voor de huursters hebben veroorzaakt. Dat niet alle klachten even recent zijn, doet aan de ernst en de stelselmatigheid daarvan niet af. Het is juist de voortduring van de gedragingen van [gedaagden] c.s. over een langere periode die de overlast ernstig maakt. Het gooien van urine naar omstanders getuigt bovendien van bijzonder onsmakelijk gedrag en moet ook als een ernstige vorm van overlast worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en de wet. De tekortkomingen hebben plaatsgevonden in het verleden en zijn daardoor niet meer ongedaan te maken.
14. De kantonrechter is verder van oordeel dat deze tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst, met alle gevolgen van dien, rechtvaardigen. Hoewel [gedaagden] c.s. evident belang hebben bij het behoud van hun woning, staat daar tegenover het belang van [eisers] c.s. om andere huurders het ongestoord genot van het door hen gehuurde te bieden. De hiervoor vastgestelde door [gedaagden] c.s. veroorzaakte overlast met alle bijbehorende gevoelens van onveiligheid voor de huursters verstoort dat belang en er is geen zicht op verbetering. Eerdere bemiddelingspogingen, die vanuit het steunpunt zijn geïnitieerd, hebben geen succes gehad en gelet op de inmiddels ernstig verstoorde verhouding tussen partijen (en huursters) valt niet te verwachten dat een hernieuwde bemiddelingspoging tot succes zal leiden. Bij die stand van zaken dient het hiervoor genoemde belang van [eisers] c.s. en de huursters te prevaleren boven het woonbelang van [gedaagden] c.s.
15. De omstandigheid dat het pand slecht geïsoleerd is zodat [gedaagden] c.s. geluidsoverlast ondervinden van de huursters/ [eisers] c.s. en dat dit de aanleiding was voor de confrontaties tussen hen, maakt dat niet anders. Ook als deze stelling juist zou zijn – hetgeen [eisers] c.s. hebben betwist – vormt deze omstandigheid nog geen rechtvaardiging voor het uitschelden en op een onaangename manier benaderen van de huursters. Dat neemt dus niet weg dat [gedaagde 1] een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de door hem en zijn zoon veroorzaakte overlast. Het had in dat geval op de weg van [gedaagde 1] gelegen om daarover op een constructieve manier de dialoog met [eisers] c.s. (of de huursters) aan te gaan en afspraken te maken. Dat [gedaagde 1] dat heeft gedaan is niet gesteld en blijkt ook niet uit het dossier. Uit het dossier blijkt wel dat [gedaagden] c.s. zich bedienen van ontoelaatbare acties om hun ongenoegen te uiten, zoals het afsluiten van de watertoevoer en het eigenmachtig verwijderen van een door [eiser 1] geplaatste brievenbus.
16. De ter zitting op verzoek van [gedaagden] c.s. afgelegde verklaring van buurman [betrokkene] werpt evenmin een ander licht op de zaak. Uit zijn verklaring blijkt immers slechts dat hij geen structurele overlast ondervindt van [gedaagden] c.s. en dat hij zich regelmatig stoort aan gedrag van de huursters op het balkon van hun woning, maar dat zegt nog niets over de situatie tussen [gedaagden] c.s. en huursters of [eisers] c.s.
17. Het voorgaande brengt met zich mee dat de primaire vorderingen van [eisers] c.s. tot ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en oplevering van het gehuurde in onbeschadigde staat zonder gebreken worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot het opleggen van een dwangsom. De vorderingen tot betaling van de verschuldigde huur en de gebruiksvergoeding zijn niet betwist en zullen ook worden toegewezen.
18. De gevorderde machtiging om zelf de ontruiming te bewerkstelligen wordt afgewezen. Dit is onverenigbaar met artikel 556 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat voorschrijft dat de gedwongen ontruiming geschiedt door de deurwaarder. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging voor het inroepen van de hulp van de sterke arm. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
19. Aan de beoordeling van de subsidiaire vordering van [eisers] c.s. wordt gelet op het voorgaande niet toegekomen.
20. Uit hetgeen in conventie is geoordeeld, vloeit voort dat de vordering om de zoon van [gedaagde 1] contractueel medehuurder te maken zal worden afgewezen.
in conventie en reconventie
21. [gedaagden] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten in conventie en reconventie en de nakosten belast, een en ander zoals in het dictum vermeld.
Beoordeling in het incident ex artikel 223 Rv
22. Aan de inhoudelijke behandeling van de provisionele vordering wordt niet toegekomen, aangezien in de hoofdzaak einduitspraak wordt gedaan. Deze vorderingen zullen worden afgewezen. Nu geen van partijen in het gelijk of ongelijk is gesteld, bestaat geen aanleiding om de ene partij in de kosten van de andere partij te veroordelen en zal de kantonrechter de kosten compenseren.
I. ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] ;
II. veroordeelt [gedaagden] c.s. om deze woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met wie en wat zich daarin vanwege hen bevindt, te verlaten en met afgifte der sleutels en achterlating van al wat tot het gehuurde behoort in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van [eisers] c.s. te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
III. veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eisers] c.s. van
- de verschuldigde huur tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst en
- een vergoeding ter hoogte van de laatst geldende huurprijs, vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst tot de dag van de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde;
IV. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] c.s. begroot op:
exploot € 99,01
salaris € 360,00 (2 punten x tarief € 180,00)
griffierecht € 81,00
---------------------
totaal € 540,01
voor zover van toepassing, inclusief btw;
V. wijst het meer of anders gevorderde af;
VI. wijst de vordering af;
VII. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] c.s. begroot op € 180,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 180,00 x 0,5), voor zover van toepassing inclusief btw;
in conventie en reconventie
VIII. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 90,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagden] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
IX. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident ex artikel 223 Rv
X. wijst de gevraagde voorziening af;
XI. compenseert te proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 4 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.