ECLI:NL:RBAMS:2020:938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 526 en AWB 19_516
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen waterschapsbelasting en tariefbepaling voor natuurterreinen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2020, hebben eisers beroep ingesteld tegen de aanslagen waterschapsbelasting die hen zijn opgelegd voor het jaar 2018. De aanslagen zijn gebaseerd op het tarief voor de categorie 'ongebouwd', vastgesteld op € 91,25 per hectare. Eisers, die eigenaar zijn van percelen op de grens van Zuid-Holland en Utrecht, stellen dat hun percelen als natuurgrond moeten worden aangemerkt, waarvoor een lager tarief van € 1,96 per hectare geldt. Dit standpunt is gebaseerd op subsidies die zijn verleend voor het omzetten van landbouwgrond naar natuurterreinen, en de bijbehorende kwalitatieve verplichtingen die zijn vastgelegd in notariële akten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inrichting en het beheer van de percelen nagenoeg geheel zijn afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur, en dat het extensieve agrarische gebruik van de percelen niet in de weg staat aan de kwalificatie als natuurterrein. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraken vernietigd en bepaald dat de aanslagen moeten worden verminderd overeenkomstig het tarief voor natuurterreinen. Tevens is verweerder verplicht om het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/516 en 19/526

uitspraak van de enkelvoudig kamer van 14 februari 2020 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres,

[eiser], eiser,
beiden wonende in [woonplaats] ,
(hierna gezamenlijk ook aan te duiden als eisers)
en

de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder,

(gemachtigden: mr. A.J. van Griethuijsen en C. Wittekoek).

Procesverloop

in de zaak met nummer AMS 19/516(de aanslag op naam van eiseres)
In een besluit van 31 oktober 2018 (aanslag 1) heeft verweerder voor het jaar 2018 een aanslag waterschapsbelasting opgelegd aan eiseres van in totaal € 1.501,39.
In een besluit van 21 december 2018 (de bestreden uitspraak 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
in de zaak met nummer AMS 19/516(de aanslag op naam van eiser)
In een besluit van 31 oktober 2018 (aanslag 2) heeft verweerder voor het jaar 2018 een aanslag waterschapsbelasting opgelegd aan eiser van in totaal € 2.083,88.
Bij besluit van 21 december 2018 (de bestreden uitspraak 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak 2 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
in beide zaken
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 13 januari 2020. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen in beide zaken

Feiten
1. Eisers zijn eigenaar van een aantal percelen op de grens van de provincies Zuid-Holland en Utrecht.
2. Voor drie percelen (met de kadastrale [nummers] ), gelegen in de [gemeente 1] , provincie Zuid-Holland, is aan eiseres een aanslag waterschapsbelasting opgelegd. Voor het perceel (met het kadastrale [nummer] , gelegen in de [gemeente 2] , provincie Utrecht, is aan eiser een aanslag waterschapsbelasting opgelegd. Beide aanslagen waterschapsbelasting bestaan uit een watersysteemheffing naar het tarief voor de categorie ‘ongebouwd’. Dit tarief is € 91,25 per hectare.
3. Voor de percelen waarvoor aan eiseres de aanslag waterschapsbelasting is opgelegd, is bij besluit van 22 december 2015 subsidie verleend (aan de vennootschap onder firma van eisers) op grond van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap
Zuid-Hollandvoor het omzetten van landbouwgrond naar de ontwikkeling van de natuurbeheertypen ‘kruiden- en faunarijk grasland’ en ‘vochtig weidevogel grasland’.
Voor het perceel waarvoor aan eiser de aanslag waterschapsbelasting is opgelegd, is bij besluit van 22 december 2015 subsidie verleend (aan de vennootschap onder firma van eisers) op grond van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap
Utrechtvoor het omzetten van landbouwgrond naar de ontwikkeling van het natuurbeheertype ‘vochtig weidevogel grasland’.
4. Ter uitvoering van een aan beide subsidies verbonden voorwaarde is bij afzonderlijke notariële aktes van 5 januari 2017 ten laste van elk van de percelen een kwalitatieve verplichting gevestigd. Die verplichting houdt volgens artikel 3 van de notariële aktes onder meer in dat de begunstigde van de subsidie:
a. op het terrein voor onbepaalde tijd de ontwikkeling dan wel instandhouding van het natuurbeheertype waarvoor subsidie is verleend, gedoogt;
b. al datgene nalaat dat het gestelde onder a belemmert, bemoeilijkt of verhindert;
c. het terrein niet gebruikt met het oog op de uitoefening van de landbouw, tenzij dit en voorzover dit in overeenstemming is met het gestelde onder a;
d. het terrein niet gebruikt voor andere doeleinden dan voor de ontwikkeling dan wel instandhouding van het natuurbeheertype waarvoor subsidie is verleend.
In de notariële aktes is ook een kettingbeding opgenomen, dat wil zeggen dat de overeengekomen verplichtingen ten aanzien van het terrein zullen overgaan op de rechtsopvolgers onder bijzondere titel.
Het geschil
5. In geschil is of de percelen van eisers terecht zijn belast onder de heffing van de categorie ‘ongebouwd’.
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat de percelen worden beheerd als natuurgrond en dat daarom het lagere tarief voor natuurterreinen van toepassing is. Daartoe hebben zij samengevat, het volgende aangevoerd. Middels de kwalitatieve verplichtingen zijn de gronden onomkeerbaar omgevormd tot natuur en deze gronden worden ook als zodanig beheerd. De grond wordt niet agrarisch beheerd en dat kan en mag ook niet. Uit het Definitief Ontwerp [plaats] blijkt dat de polder, inclusief de gronden van eisers, in 2015 en 2016 is ingericht voor natuur. De natuurgronden in de polder worden voor een groot deel beheerd door Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en een collega-natuurboer.
Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten betalen wel het lagere tarief voor natuurgronden, terwijl die gronden op dezelfde manier worden beheerd als de grond van eisers. De percelen liggen bovendien in het Natuurnetwerk Nederland.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de percelen van eisers, waarvoor de aanslagen zijn opgelegd, niet zijn aan te merken als natuurterrein in de zin van de Waterschapswet. Daartoe heeft verweerder, samengevat, het volgende aangevoerd.
Er is sprake van agrarische grond volgens het bestemmingsplan en de agrarische functie staat voorop in de aanwending van het perceel. De percelen kwalificeren daarnaast als voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond als bedoeld in de Wet WOZ. Die kwalificatie verhoudt zich niet met een natuurterrein als bedoeld in de Waterschapswet.
De enkele verkrijging van subsidie met een (toekomstig) doel natuurbeheer op die gronden te gaan voeren, betekent niet dat de grond natuurterrein in de zin van de Waterschapswet wordt. Er zijn nog steeds agrarische activiteiten. Zo grazen er koeien. Het aandeel agrarisch gebruik is meer dan 10%. Eiseres hebben ook onvoldoende specifieke informatie verstrekt over de subsidievoorwaarden.
Het juridisch kader
8. In de artikelen 116 tot en met 122 van de Waterschapswet zijn bepalingen over de watersysteemheffing opgenomen.
8.1.
Op grond van artikel 116, aanhef en onder c, van de Waterschapswet wordt verstaan onder natuurterrein: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterrein worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare.
8.2.
Op grond van artikel 117, eerste lid, van de Waterschapswet wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem een heffing onder de naam watersysteemheffing geheven van hen die:
a. (…);
b. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;
c. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen;
d. (…).
8.3.
Op grond van artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet geldt als heffingsmaatstaf:
a. (…);
b. ter zake van ongebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 117, onderdeel b: de oppervlakte, waarbij het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per hectare;
c. ter zake van ongebouwde onroerende zaken als bedoeld in artikel 117, onderdeel c: de oppervlakte, waarbij het tarief wordt gesteld op een gelijk bedrag per hectare;
d. (…).
8.4.
Op grond van artikel 6 van de Verordening Watersysteemheffing Amstel, Gooi en Vecht 2018 (hierna: de Verordening) bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken € 91,25 per hectare.
8.5.
Op grond van artikel 8 van de Verordening bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen € 1,96 per hectare.
De beoordeling door de rechtbank
9. Enkele jaren geleden is een proefprocedure gevoerd over de uitleg van het begrip natuurterrein in de zin van artikel 116, onder c, van de Waterschapswet. In die procedure ging het om een perceel dat in ontwikkeling was van regulier agrarisch grasland naar het natuurtype ‘kruiden- en faunarijk grasland’. [1] Die proefprocedure heeft geleid tot een uitspraak van de Hoge Raad van 7 november 2014. De Hoge Raad heeft het oordeel van het gerechtshof, dat sprake was van een natuurterrein, in stand gelaten. [2] Daarbij heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
2.5.1.
Bij de beoordeling van de vraag of een ongebouwde onroerende zaak kan worden aangemerkt als natuurterrein in de zin van artikel 116, letter c, van de Wet - en de gelijkluidende bepaling in de Verordening - geldt als eis dat de inrichting en het beheer van die zaak geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Activiteiten die zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur moeten worden gerekend tot het beheer in de zojuist bedoelde zin. Dit geldt ook indien die activiteiten leiden tot agrarische opbrengsten. De wettekst noch de wetsgeschiedenis van artikel 116 van de Wet biedt steun aan de in het middel vervatte andersluidende opvatting. In dit verband is niet van belang hoeveel opbrengst die activiteiten genereren, en evenmin of zij worden verricht door de eigenaar van het terrein of door een derde, zoals een pachter. Voor zover het middel betoogt dat een resterend agrarisch opbrengstvermogen van meer dan tien percent meebrengt dat geen sprake is van een natuurterrein in voormelde zin, faalt het derhalve.
2.5.2.
Het Hof heeft overwogen dat de begrazing (dan wel het periodiek maaien) van het perceel in het onderhavige geval geschiedt binnen de doelstelling behoud of ontwikkeling van natuur en heeft op die grond geoordeeld dat de inrichting en het beheer van het perceel geheel of nagenoeg geheel zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Hierin ligt besloten het oordeel dat ook de begrazing (dan wel het periodiek maaien) is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. Aldus opgevat geeft deze overweging van het Hof, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5.1 is overwogen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Die overweging is evenmin onbegrijpelijk.
Het Hof behoefde zich van zijn oordeel ook niet te laten afhouden door de omstandigheid dat het perceel nog in ontwikkeling was van regulier agrarisch grasland naar ‘kruiden- en faunarijk grasland’, aangezien artikel 116, letter c, van de Wet blijkens de tekst van die bepaling ook van toepassing is in de fase waarin sprake is van de ontwikkeling van natuur.
10. De rechtbank neemt het door de Hoge Raad gegeven oordeel over de uitleg van het begrip natuurterrein in artikel 116, onder c, van de Waterschapswet tot uitgangspunt voor de beoordeling in de zaken van eisers.
11. Op grond van de aan de subsidies verbonden voorwaarden en de inhoud van de kwalitatieve verplichtingen, is duidelijk dat eisers zich ertoe hebben verplicht om de percelen uitsluitend te gebruiken volgens de geldende natuurbeheertypen ‘kruiden- en faunarijk grasland’ en ‘vochtig weidevogel grasland’. Eisers hebben onweersproken gesteld dat zij in de praktijk de percelen volgens de voorwaarden die gelden voor ‘kruiden- en faunarijk grasland’ en ‘vochtig weidevogel grasland’ als natuurgrond beheren. Dit houdt onder meer in: laat maaien, een kleine hoeveelheid mest, geen bestrijdingsmiddelen, hoger slootpeil in de winter en extensieve beweiding met koeien.
12. Gelet op de inhoud van de door eisers aangegane verplichtingen ter zake van het gebruik van de percelen en hetgeen zij hebben gesteld over het feitelijke gebruik daarvan, is de rechtbank van oordeel dat de inrichting en het beheer van de percelen (nagenoeg) geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud en/of de ontwikkeling van natuur.
13. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel, mede gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad, dat het extensief agrarisch gebruik van de percelen in dit geval niet in de weg staat aan het (nagenoeg) geheel afgestemd zijn van de inrichting en het beheer van de percelen op het behoud en/of de ontwikkeling van natuur. Het extensieve agrarische gebruik vindt immers plaats in het kader van het gebruik van de percelen volgens de geldende natuurbeheertypen. Daarmee is ook dat extensieve agrarische gebruik afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur.
14. Verweerder heeft verder aangevoerd dat de percelen volgens het bestemmingsplan een agrarische functie hebben en dat de percelen volgens de Wet WOZ voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond betreffen. Aan de bestemming volgens het bestemmingsplan en de registratie in het kader van de Wet WOZ komt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval onvoldoende betekenis toe. Het gaat er bij de vraag of sprake is van een natuurterrein in de zin van de Waterschapswet niet om wat de bestemming van een perceel is, maar wat de feitelijke beheers- en inrichtingsmaatregelen zijn. Verweerder heeft zelf geen onderzoek gedaan naar hoe de percelen ten tijde van belang feitelijk werden beheerd en ingericht. Verweerder heeft ook niet gesteld dat sprake is van beheers- of inrichtingsmaatregelen die (uitsluitend) bijdragen aan andere doeleinden dan natuurdoeleinden.
15. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de percelen van eisers als natuurterrein in de zin van artikel 116 van de Waterschapswet zijn aan te merken. Dat betekent dat verweerder voor de watersysteemheffing het tarief voor natuurterreinen in plaats van het tarief voor ongebouwde onroerende zaken had moeten hanteren.
Conclusie
16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraken wegens strijd met artikel 116, aanhef en onder c, van de Waterschapswet en artikel 6 van de Verordening. De rechtbank zal zelf in de zaken voorzien door te bepalen dat ter zake van de in de aanslagen genoemde percelen van eisers over het jaar 2018 watersysteemheffing is verschuldigd volgens het tarief voor natuurterreinen en door te bepalen dat de aanslagen waterschapsbelasting in overeenstemming daarmee moeten worden verminderd.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht in beide zaken (in totaal € 94,-) vergoeden.
18. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in beide zaken gegrond;
  • vernietigt beide bestreden uitspraken op bezwaar van 21 december 2018;
  • bepaalt dat ter zake van de in de aanslagen genoemde percelen van eisers over het jaar 2018 watersysteemheffing is verschuldigd volgens het tarief voor natuurterreinen en bepaalt dat de aanslagen waterschapsbelasting in overeenstemming daarmee moeten worden verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraken op bezwaar;
  • draagt verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 94,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van M.E. Sjouke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.In die zaak was het perceel verpacht aan een agrariër, die het maaide, bemestte en liet begrazen. Dit agrarisch gebruik was essentieel voor de ontwikkeling van het perceel als kruiden- en faunarijk grasland. Het perceel had nog maar 38% van zijn oorspronkelijke agrarische productievermogen.
2.De uitspraak van de Hoge Raad is te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2014:3118. De Hoge Raad volgde in zijn uitspraak de conclusie van de Advocaat-Generaal van 7 juli 2014 (ECLI:NL:PHR:2014:1163).