In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van eiseres, een bedrijf, vanwege onrechtmatig handelen bij een strafrechtelijke doorzoeking. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder, het College van procureurs-generaal, te veroordelen in de door haar gestelde schade. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij zich onbevoegd verklaart om van het beroep kennis te nemen. Dit is gebaseerd op artikel 1:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waaruit volgt dat er geen bezwaar en beroep mogelijk is in gevallen van opsporing en vervolging van strafbare feiten.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op een datum in 2009 heeft de politie de loods en het kantoor van eiseres doorzocht in het kader van een onderzoek naar internationale drugshandel. Na de doorzoeking is de bestuurder van eiseres, [de persoon], strafrechtelijk veroordeeld. Eiseres heeft vervolgens verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die zij stelt te hebben geleden door deze doorzoeking. Verweerder heeft dit verzoek in 2013 afgewezen, met de stelling dat het overheidsoptreden rechtmatig was.
Eiseres heeft meerdere keren geprobeerd om schadevergoeding te verkrijgen, maar deze verzoeken zijn door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij geen oordeel kan geven over de gestelde schade of de afwijzingen van verweerder, omdat deze onder de reikwijdte van artikel 1:6 van de Awb vallen. De rechtbank heeft daarom besloten dat eiseres zich met haar verzoek tot schadevergoeding uitsluitend tot de burgerlijke rechter kan wenden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.