ECLI:NL:RBAMS:2020:962

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
8183772
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en transitievergoeding bij verwijtbaar handelen werknemer

In deze zaak heeft ISKO International B.V. op 21 november 2019 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster], die sinds 1 februari 2017 in dienst was. De werkgever voerde aan dat de werknemer zich verbaal agressief en intimiderend had gedragen, wat leidde tot een onveilige werksfeer. De kantonrechter heeft de zaak op 13 januari 2020 mondeling behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van verwijtbaar handelen van de werknemer, maar niet van ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2020 ontbonden wordt, en heeft de werknemer recht gegeven op een transitievergoeding van € 7.157,00. De rechter heeft ook geoordeeld dat ISKO geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding, omdat er geen sprake was van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8183772 EA VERZ 19-846
beschikking van: 17 februari 2020
func.: 436

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

ISKO International B.V.

gevestigd te Eindhoven
verzoekster
nader te noemen: ISKO
gemachtigde: mr. J.W. Stam
t e g e n

[verweerster]

wonende te [woonplaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. M.Y. Oranje

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

ISKO heeft op 21 november 2019 een verzoek met producties (genummerd 1 t/m 51) ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[verweerster] heeft een verweerschrift met producties (genummerd 1 t/m 37) ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld ter terechtzitting van 13 januari 2020. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben partijen nadere producties ingediend (ISKO producties genummerd 52 t/m 59 en 60 t/m 62 en [verweerster] producties genummerd 39 t/m 43). ISKO is verschenen bij [betrokkene 1] ( [functie] ), [medewerker verzoekster 1] , [medewerker verzoekster 2] en [betrokkene 2] , vergezeld door de gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Na verder debat is een termijn bepaald waarbinnen [verweerster] mag reageren op producties 60 t/m 62 van ISKO en is tevens een datum bepaald voor beschikking. Bij akte van 23 januari 2020 heeft [verweerster] gereageerd op de genoemde producties van ISKO. De zaak staat thans voor beschikking.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Uitgegaan wordt van het volgende.
1.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1985, is sedert 1 februari 2017 voor onbepaalde tijd in dienst van ISKO. In de arbeidsovereenkomst staat vermeld dat zij in dienst is getreden in de functie van [functie] . Het bruto salaris op basis van een werkweek van 40 uren bedraagt
€ 6.139,68 per maand exclusief vakantietoeslag.
1.2.
ISKO is een grote fabrikant van denim en is onderdeel van SANKO Tekstil, het dochterbedrijf van SANKO Group. De SANKO Group is een door de familie [naam] opgerichte multinational. [functie] en [functie] van het bedrijf is [naam] , hierna [naam] . Het hoofdkantoor is gevestigd in Bursa, Turkije.
1.3.
ISKO International B.V. verleent diensten op het gebied van management, administratie en verkoop.
1.4.
ISKO kent een platte organisatie en [verweerster] had een breed ingevulde functie. In verband daarmee had zij veelvuldig te maken met medewerkers van diverse afdelingen en waren er veel ad hoc samenwerkingsrelaties.
1.5.
De heer [betrokkene 1] is de leidinggevende van [verweerster] . Bij gelegenheid rapporteerde [verweerster] ook direct aan [naam] . In mei 2019 hebben [betrokkene 1] en [verweerster] over het functioneren van [verweerster] gesproken.
1.6.
[verweerster] was in het bezit gesteld van een creditcard, waarbij zij zakelijke betalingen kon verrichten. Ondanks herhaalde herinnering van de afdeling Financiën heeft [verweerster] lange tijd nagelaten de verantwoording van de uitgaven in te dienen via het daarvoor beschikbare digitale systeem. Ook is [verweerster] haar creditcard een aantal malen kwijtgeraakt.
1.7.
Een aantal collega’s en ook een externe partij heeft geklaagd over de wijze waarop zij door [verweerster] zijn bejegend.
1.8.
Op 11 oktober 2019 is heeft [betrokkene 1] , samen met [betrokkene 2] , naar aanleiding van door twee collega’s tegen [verweerster] ingediende klachten, met [verweerster] gesproken waarbij de diverse gesignaleerde samenwerkingsproblemen, inclusief die in de relatie tot haar leidinggevende, aan de orde zijn gekomen. Daarnaast is gesproken over een aantal incidenten zoals het kwijtraken van een laptop. Ook is het niet tijdig indienen van de verantwoording van gedane uitgaven aan de orde gekomen. Het van dit gesprek gemaakte verslag en het commentaar van [verweerster] daarop is in het geding gebracht
1.9.
Er is onderzoek gedaan door Interro Recherchediensten. Het rapport van 28 oktober 2019 is in het geding gebracht. In het rapport zijn verklaringen van collega’s opgenomen.
1.10.
Op 30 oktober 2019 is tussen partijen en hun advocaten gesproken. ISKO heeft daarbij verslag gedaan van de uitkomst van het onderzoek en [verweerster] de verklaringen van collega’s verstrekt.
1.11.
Op 11 november 2019 heeft [verweerster] in een uitgebreide verklaring gereageerd op de verklaringen van collega’s en het gesprek van 30 oktober 2019.
1.12.
ISKO heeft een e-mailbericht van [naam] van in het geding gebracht waarin deze onder meer opmerkt dat “(…)
it is clear to me and my organization that Mrs. [verweerster] doesn’t want to change her attitude and her way of working. Unfortunately, it makes it impossible to continue a constructive and positive working relationship my organization.”(..).
1.13.
[verweerster] heeft enkele keren een bijzondere beloning ontvangen.

Verzoek

2. ISKO verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 3,
primaironderdeel e, en/of
subsidiaironderdeel g,
meer subsidiaironderdeel h, van het Burgerlijk Wetboek (BW), zonder toekenning aan [verweerster] van een transitievergoeding en (billijke) vergoeding.
3. Ter onderbouwing daarvan heeft ISKO het volgende naar voren gebracht. [verweerster] kwam bij ISKO binnen als een enthousiaste ‘high potential’, maar gaandeweg ontpopte zij zich jegens collega’s, belangrijke relaties en [betrokkene 1] tot een verbaal agressief communicerende en intimiderende medewerker, die ook nog eens geheel niet aanspreekbaar was op haar gedrag. Dat gedrag leverde zowel tegenover collega’s als tegenover derden problemen op. Zij ging nonchalant met spullen van ISKO om. Ook heeft [verweerster] aanhoudend en hardnekkig geweigerd te voldoen aan redelijke verzoeken van ISKO om gedeclareerde onkosten te onderbouwen.
4. Naar aanleiding van klachten van twee medewerkers in combinatie met het feit dat steeds meer medewerkers negatieve ervaringen over haar uitten heeft er op 11 oktober 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] enerzijds en [verweerster] anderzijds. Van dit gesprek is een verslag gemaakt en daaruit blijkt dat [verweerster] op geen enkele wijze in staat is tot zelfreflectie. Naar aanleiding van dit gesprek is besloten extern bureau Interro Recherchediensten een onderzoek te laten doen naar de klachten van medewerkers en hangende dit onderzoek is [verweerster] op non-actief gesteld. Het onderzoeksrapport bevestigt dat er geen sprake is van een enkel incident maar van structureel wangedrag en intimidatie door [verweerster] hetgeen heeft geleid tot een onveilige werkplek voor meerdere medewerkers van ISKO. Verscheidene sleutelpersonen waarmee [verweerster] samenwerkt zijn niet meer bereid met haar samen te werken vanwege haar houding. ISKO heeft gelet op de ernst van hetgeen inmiddels boven water is gekomen, ook geen enkel vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking tussen ISKO, haar medewerkers en werknemer. Ook het hoofdkantoor van SANKO Tekstil heeft ISKO laten weten dat er geen draagvlak meer is voor haar inzet.
5. Gelet op de aard van de problemen in de samenwerking ligt herplaatsing niet in de rede. Er zijn binnen ISKO geen functies waar de communicatieproblemen en het gebrek aan zelfreflectie bij [verweerster] geen rol spelen.

Verweer

6. [verweerster] verweert zich tegen het verzoek en verzoekt
primairhet verzoek van ISKO tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en daarbij te bepalen dat zij binnen twee dagen na het geven van de beschikking weer wordt toegelaten tot haar werk, en
subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, dit te doen met inachtneming van de volledige opzegtermijn zonder aftrek van de periode gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en datum van de ontbinding, en onder toekenning van een transitievergoeding van € 7.157,00 bruto en een billijke vergoeding van € 515.397,63 bruto, dan wel een in goede justitie te bepalen vergoeding, en te bepalen dat het concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:653 lid 4 BW komt te vervallen, en ten slotte
primair en subsidiair, ISKO te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijk kosten ad € 871,20 en in de proceskosten van de procedure.
7. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. De op non-actiefstelling kwam volstrekt uit de lucht vallen. In de verwijten die ISKO haar heeft gemaakt, zoals het intimideren van medewerkers en ondermijning van het gezag, herkent [verweerster] zich totaal niet en deze waren een complete verrassing. Ze heeft nooit enige wanklank gehoord over haar functioneren en het onderzoeksrapport waarop een en ander gebaseerd zou zijn is allesbehalve objectief. Wat opvalt aan het rapport is dat slechts een selectief groepje van 10 medewerkers een verklaring heeft afgelegd. Met deze medewerkers werkt [verweerster] overigens niet direct samen. [verweerster] weet dat zij kritisch is geweest op het functioneren van sommige collega’s en zij diende dat te rapporteren aan [functie] [naam] . Dat sommige collega’s dat mogelijk niet als prettig hebben ervaren mag zo zijn maar [verweerster] was niet meer dan een boodschapper. [verweerster] benadrukt dat zij juist door haar temperament en krachtig voorkomen bij ISKO is binnengehaald en ISKO heeft daar veelvuldig gebruik van gemaakt en haar hierom meerdere malen geprezen. Verder was er bij ISKO een informele werksfeer en op die wijze werd er ook met elkaar gecommuniceerd. Binnen ISKO was er waardering voor [verweerster] , hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij enkele keren een bijzondere beloning heeft ontvangen.
8. Nu het ISKO kennelijk zo uitkomt, heeft een selecte groep binnen ISKO doelbewust een heksenjacht op [verweerster] geopend door haar plotseling op non-actief te stellen en door aan te sturen op en orkestreren van negatieve verklaringen van een kleine groep medewerkers. Ze heeft ook geen gelegenheid gekregen om haar vermeend ongewenste werkstijl en functioneren te verbeteren en ISKO heeft niets gedaan om te de-escaleren. Het aanbod van [verweerster] tot mediation werd afgewezen en ISKO wilde alleen praten over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Door deze gang van zaken lijdt [verweerster] emotionele en (forse) imagoschade. De non-actiefstelling, die wel degelijk ten doel had om een onwerkbare situatie te creëren, was volstrekt onnodig en voor zover de arbeidsrelatie is verstoord, hetgeen [verweerster] betwist, is deze louter verstoord door toedoen van ISKO, waarmee ISKO ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en schadeplichtig is geworden jegens werkenemer. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] om toekenning van een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 BW en een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671 b lid 8 BW.

Beoordeling

9. Van opzegverboden zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW is ten aanzien van het verzoek van ISKO niet gebleken.
10. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
11. Bij de beoordeling van het ontbindingsverzoek stelt de kantonrechter voorop dat het aan ISKO is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zich een van de door haar aangevoerde gronden voor opzegging voordoet. Gelet op hetgeen ISKO aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, zal het er in dit geding om gaan of uit de feiten en omstandigheden die tussen partijen niet in geschil zijn of die over en weer onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken, redelijkerwijs kan worden afgeleid dat, primair, sprake is van verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW.
11. De door ISKO aan haar verzoek ten grondslag gelegde gronden worden door de kantonrechter als volgt beoordeeld.
11. Allereerst verwijt ISKO [verweerster] op een aantal punten een verregaande nonchalance met het omgaan van aan haar ter beschikking gestelde spullen en voldoen aan redelijke verzoeken ten aanzien van het nakomen van bedrijfsvoorschriften. Wat het eerste betreft is ISKO van mening dat in de betrekkelijke korte tijd dat [verweerster] in dienst is geweest een bovenmatig aantal incidenten zich hebben voorgedaan (o.a. incident met British Airways, gestolen laptop, enkele keren verlies van creditcard.). De kantonrechter overweegt dat sommige van deze incidenten al dateren van geruime tijd terug en daarom bij de weging van de argumenten om eventueel verwijtbaar handelen vast te stellen niet veel gewicht in de schaal leggen. Het verlies van de laptop en creditcards is deels van recentere datum, maar spelen in de beoordeling van de kantonrechter ook maar een zeer beperkte rol, nu daarvoor te weinig bijzonderheden naar voren zijn gekomen over de vraag waarin de precieze verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerster] is gelegen.
11. Dat is anders voor wat betreft het niet voldoen aan het voorschrift om binnen redelijke termijn een verantwoording te geven voor gedane uitgaven die met de creditcard zijn gedaan. In een organisatie als ISKO, waar veel wordt gereisd is het juist en tijdig verantwoorden van deze uitgaven een factor van belang. Er bestaan ook interne voorschriften hierover en die waren [verweerster] bekend. Het indienen van de verantwoording van uitgaven kon digitaal plaatsvinden. Uit de stukken is op te maken dat [verweerster] aan (vele malen) herhaalde verzoeken van de afdeling Financiën de gevraagde verantwoording niet heeft gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij daar geen enkele overtuigende verklaring voor gegeven, terwijl het, onbetwist, om substantiële bedragen ging. Het argument van te weinig tijd kan voor een zekere periode opgaan, maar is geen rechtvaardiging om deze verantwoording achterwege te laten. Daarnaast is naar voren gekomen dat [verweerster] ook na haar op non actief stelling, toen zij toch ruim gelegenheid hier voor moet hebben gehad, niet aan haar verplichtingen op dit punt heeft voldaan en die situatie bestond ook nog ten tijde van de zitting in deze zaak. In dit verband is verder van belang dat ISKO onbetwist naar voren heeft gebracht dat het indienen van stukken ter verantwoording op digitale wijze is gefaciliteerd, waardoor de uitvoering daarvan betrekkelijk simpel kan plaatsvinden.
11. ISKO verwijt [verweerster] verder dat zij zich heeft gedragen op een wijze waardoor er problemen zijn ontstaan in de samenwerking met collega’s en externe zakenrelaties en mede daardoor aan het ontstaan van een onveilige werksfeer heeft bijgedragen. ISKO verwijst daarbij naar de overgelegde verklaringen van collega’s,
11. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] door haar haar handelen de verhouding met externe relaties heeft geschaad. Zij heeft zich ongevraagd in een e-mail van 31 juli 2019 voorgedaan als vertegenwoordiger van een zakenrelatie (Juramy/BALR/433/Wannahaves). Deze partij was zeer ontstemd over deze actie van [verweerster] en heeft haar ongenoegen hierover geuit, daarbij aangevend dat een grote deal waar zij mee doende waren hiermee in gevaar kwam. Uit het e-mail verkeer dat naar aanleiding van dit incident is overgelegd is op te maken dat [verweerster] nauwelijks blijk geeft van het inzicht dat zij niet juist heeft gehandeld en opvallend weinig gevoel voor verhoudingen heeft, gelet op de toonzetting van haar reacties.
11. De verstoring van de relatie met haar collega’s is genoegzaam komen vast te staan met de overgelegde verklaringen welke door het onderzoeksbureau zijn vervaardigd. Het algemene beeld dat daaruit naar voren komt is dat [verweerster] zich niet collegiaal opstelt, uit de hoogte reageert en daardoor wrevel opwekt, geen zelfinzicht toont en haar eigen weg gaat. De collega’s hebben daarom aangegeven niet meer met haar te willen werken. Ook hierbij valt op dat [verweerster] in de toonzetting van haar reacties arrogant overkomt en kennelijk over weinig mogelijkheden beschikt om te de-escaleren, gelet ook op een tekst als : “and for future reference, please don’t underestimate my position and decision-making capabilities.”. Dat een dergelijke toonzetting de samenwerking bemoeilijkt en uiteindelijk onmogelijk maakt, acht de kantonrechter zeer voorstelbaar. Dat sprake is geweest van een heksenjacht of een georkestreerde operatie om [verweerster] eruit te werken, zoals zij stelt, is de kantonrechter niet gebleken. [verweerster] heeft aangevoerd dat [naam] wel tevreden was over haar wijze van werken, maar dit wordt niet onderbouwd en de overgelegde verklaring van [naam] wijst in een tegenovergestelde richting.
18. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door ISKO naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, zeker opgeteld, een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Gelet op deze grond voor beëindiging ligt herplaatsing niet in de rede (artikel 7:669 lid 1 laatste volzin BW). Daarnaast staat ook de aard van de problemen in de samenwerking tussen [verweerster] en haar collega’s hieraan in de weg.
18. Bij deze uitkomst behoeven de andere, subsidiaire, gronden die ISKO voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft aangevoerd geen bespreking.
20. [verweerster] heeft aangevoerd dat ISKO haar niet (voldoende) in de gelegenheid heeft gesteld haar handelen/nalaten te veranderen. Zij merkt verder op dat ISKO tegenstrijdige signalen heeft uitgezonden door haar wel af en toe extra te belonen. Deze verwijten wordt door de kantonrechter verworpen. Vaststaat dat [betrokkene 1] [verweerster] in mei 2019 expliciet op haar gedrag heeft aangesproken. Ook uit e-mailverkeer dat tussen hen nadien is gewisseld blijkt dat hij hiermee is doorgegaan. Deze bejegening door [betrokkene 1] , wiens leidinggevende positie eveneens door [verweerster] bij herhaling in twijfel is getrokken, heeft echter niet geleid tot verandering in de opstelling van [verweerster] . Daarnaast is het de kantonrechter ter zitting gebleken dat [verweerster] weinig inzicht toonde in de bijdrage die zij zelf mogelijk heeft geleverd aan het escaleren van de verhoudingen. Dat enkele keren een bijzondere beloning is verstrekt, doet aan het voorgaande niet af. Dat ISKO op (inhoudelijke) onderdelen ook tevreden was over het werk van [verweerster] staat wel vast. Het is vooral mis gegaan op het gebied van gedrag, samenwerking en collegiale verhoudingen.
21. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van ISKO zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 april 2020. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, met een minimum van een maand.
Van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van ISKO is niet gebleken, zoals ook hierna nog aan de orde zal komen.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Ter onderbouwing wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen. Het feit dat [verweerster] op non-aftief is gesteld maakt dit niet anders. Het is juist dat een op non-actiefstelling van de werknemer een vergaande maatregel is. In dit geval was deze maatregel gerechtvaardigd, nu in het gesprek op 11 oktober 2019 bleek dat op korte termijn geen verandering in de opstelling van [verweerster] was te verwachten. Daarnaast was duidelijk dat de grens bij diverse collega’s was bereikt en verdere samenwerking feitelijk onmogelijk was.
22. [verweerster] heeft om toekenning van de transitievergoeding gevraagd. ISKO heeft bestreden dat zij daar recht op heeft, nu volgens haar sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerster] . De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] wel verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, maar dat geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid. Om ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer aan te nemen ligt de lat hoog (zie Kamerstukken II 2013/2014, 33818, 7 p.77). Over het handelen van [verweerster] is hiervoor al het een en ander overwogen. Duidelijk is dat ISKO in de loop van 2019 steeds meer bemerkingen had over het gedrag van [verweerster] . Het had op haar weg gelegen, zeker gelet op de signalen die door collega’s van [verweerster] werden afgegeven, om hiertegen eerder en in ieder geval duidelijker (met bevestiging van de gemaakte afspraken, in het vooruitzicht stellen van eventuele verdergaande maatregelen etc.) tegen op te treden. Dat heeft ISKO niet (voldoende) gedaan. In dit licht bezien kan het handelen/nalaten van [verweerster] wel als verwijtbaar maar niet als ernstig verwijtbaar worden aangemerkt.
22. [verweerster] heeft onbetwist aangevoerd dat de transitievergoeding in haar geval € 7.157,00 bedraagt (zij rekent met 1 maart 2020 als datum einde arbeidsovereenkomst, maar 1 april 2020 maakt voor de uitkomst geen verschil) en dat bedrag zal als hierna te melden worden toegewezen.
22. [verweerster] heeft verder verzocht om, in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, te bepalen dat ISKO geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding uit artikel 8 van de arbeidsovereenkomst en verwijst daarvoor naar artikel 7:653 lid 4 BW. Nu geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van ISKO kan dit verzoek niet slagen. Voor de goede orde overweegt de kantonrechter dat ISKO desgevraagd ter zitting heeft meegedeeld [verweerster] niet te zullen houden aan nakoming van artikel 8 lid 1 en 2 van de arbeidsovereenkomst, maar dat zij wel haar plicht tot geheimhouding onverkort dient na te komen.
25. Nu aan de ontbinding geen vergoeding anders dan de transitievergoeding wordt verbonden, hoeft ISKO geen gelegenheid krijgen het verzoek in te trekken.
25. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt. Bij deze stand van zaken worden de door [verweerster] gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen.

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2020;
kent aan [verweerster] een transitievergoeding toe ten laste van ISKO ter hoogte van
€ 7.157,00 bruto;
veroordeelt ISKO tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.