ECLI:NL:RBAMS:2020:985

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
AMS 18/5102
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering en de zorgvuldigheid van het UWV bij medische beoordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA)-uitkering aan [de persoon]. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de uitkering ten onrechte had geweigerd, omdat de onderbouwing van de te verwachten verbetering na de wachttijd niet voldoende was onderbouwd met medische gegevens. De rechtbank vond dat de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te algemeen waren en niet specifiek genoeg waren toegespitst op de situatie van [de persoon]. Hierdoor was het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

Het proces begon met een besluit van het Uwv op 12 december 2017, waarin de uitkering van [de persoon] werd gewijzigd. Na een bezwaarprocedure, waarin het Uwv het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde, heeft [bedrijf] beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 februari 2019, waarbij [bedrijf] werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een medisch adviseur. Na het indienen van aanvullende rapportages door het Uwv, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv niet in staat was om het bestreden besluit van een toereikende motivering te voorzien. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat [de persoon] recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 6 september 2017. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan [bedrijf]. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2020 in de zaak tussen

[bedrijf] , te Diemen, eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).
Partijen worden hierna [bedrijf] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 12 december 2017 (het primaire besluit) heeft het Uwv de uitkering van [de persoon] [1] gewijzigd vastgesteld.
Met een besluit van 3 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [bedrijf] gedeeltelijk gegrond verklaard.
[bedrijf] heeft hiertegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 21 februari 2019. [bedrijf] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door J.M.W.N. Derks (medisch adviseur). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek op 27 mei 2019 heropend en het Uwv in de gelegenheid gesteld om nadere inlichtingen te verschaffen. Dit heeft het Uwv op 15 oktober 2019 gedaan onder bijvoeging van een aanvullende rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep M. Peerden van 4 september 2019.
Op 10 november 2019 heeft [bedrijf] hierop gereageerd. [bedrijf] heeft daarbij een reactie van de arts-gemachtigde van [bedrijf] , J.M.W.N. Derks van 8 oktober 2019 meegestuurd.
Na toestemming van partijen om geen nadere zitting te houden heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Medische gegevens

1. [de persoon] heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om haar medische informatie te delen met [bedrijf] . De rechtbank zal in deze uitspraak daarom geen medische informatie vermelden en zich beperken tot het vermelden van klacht X en ziekte Y.

Achtergrond van de procedure

2.1.
[de persoon] werkte in het verleden als filiaalmanager voor 32 uur per week. Op 12 juni 2013 is zij uitgevallen voor dat werk met klachten.
2.2.
Op 30 juni 2015 heeft [de persoon] een WIA [2] -uitkering aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen omdat [de persoon] minder dan 35% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Op 31 oktober 2016 heeft [de persoon] zich vervolgens toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv heeft [de persoon] vanaf die datum een loongerelateerde WGA [3] -uitkering toegekend.
2.3.
[bedrijf] draagt het financiële risico voor de uitkering en heeft daarom op 5 september 2017 om een herbeoordeling verzocht. Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv medisch en arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren. De conclusie van dit onderzoek is dat [de persoon] per 6 september 2017 voor 56,96% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
2.4.
[bedrijf] heeft bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan is opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is dat [de persoon] per 6 september 2017 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Het Uwv heeft deze bevindingen vervolgens overgenomen en beslist dat [de persoon] per 6 september 2017 nog steeds recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.

Formele beroepsgrond

3.1.
Voordat de rechtbank inhoudelijk ingaat op de zaak, zal zij eerst oordelen over de formele beroepsgrond van [bedrijf] .
3.2.
[bedrijf] voert aan dat het Uwv haar bezwaar ten onrechte gedeeltelijk gegrond heeft verklaard. Het primaire besluit had gelet op artikel 7:11, tweede lid, van de Awb herroepen moeten worden. De rechtbank vindt dat het voor [bedrijf] duidelijk had moeten zijn dat het besluit van 12 december 2017 inhoudelijk gezien in zijn geheel is herroepen met het bestreden besluit, nu het arbeidsongeschiktheidspercentage daarmee is gewijzigd van 56,96% naar meer dan 80%. Bovendien zijn ook de kosten van het bezwaar door het Uwv aan [bedrijf] vergoed. Gelet hierop valt niet in te zien welk belang [bedrijf] nog heeft bij deze beroepsgrond, zodat de rechtbank deze verder onbesproken zal laten.

Het medisch onderzoek

Het standpunt van partijen
4.1.
[bedrijf] voert aan dat [de persoon] volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom aanspraak heeft op een IVA-uitkering. [4] Zij kan zich, kort samengevat, niet verenigen met de conclusie van de verzekeringsartsen dat verbetering van de belastbaarheid is te verwachten. Een concrete en deugdelijke motivering daartoe ontbreekt volgens [bedrijf] .
4.2.
Volgens het Uwv heeft het nader onderzoek uitgewezen dat geen aanleiding bestaat om het bestreden besluit te herzien. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt verwezen naar een besluit van 15 oktober 2019 dat ziet op het beoordelingsmoment 31 oktober 2016. In dat besluit heeft het Uwv per die datum geen duurzame beperkingen aangenomen. Dit besluit is genomen naar aanleiding van de uitspraak van 21 februari 2019 van deze rechtbank. [5] Het Uwv neemt het standpunt in dat ook per 6 september 2017 geen reden bestaat duurzame beperkingen aan te nemen ten aanzien van [de persoon] en verzoekt de rechtbank om het beroep ongegrond te verklaren.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [de persoon] per datum in geding, 6 september 2017, volledig arbeidsongeschikt is. Zij zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of [de persoon] , gezien haar beperkingen, voor het verrichten van arbeid duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat zij per 6 september 2017, recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
5.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. [6] De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn conclusie dat de arbeidsbeperkingen van [de persoon] niet duurzaam zijn omdat een kans op verbetering aanwezig is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep Peerden in zijn rapporten van 28 maart 2018, 14 februari 2019 en 4 september 2019 in de kern overwogen dat verbetering na einde wachttijd nog verwacht mocht worden door de behandeling van klacht X, alsmede het wegnemen van prikkels die klacht X opwekken. Klacht X zal daarmee verdwijnen en daarmee ook de toename van ziekte Y. De rechtbank vindt voor die onderbouwing echter geen steun in de aanwezige medische gegevens. Uit deze gegevens blijkt dat op de datum in geding, 6 september 2017, geen sprake meer was van klacht X, zodat klacht X ook niet meer behandeld kon worden en ook geen positief effect verwacht kon worden in relatie tot ziekte Y. De rechtbank verwijst naar de rapportage van Derks van 8 oktober 2019 waar deze terecht opmerkt dat de primaire verzekeringsarts van het Uwv, S.S. Smeding, al tijdens zijn onderzoek op 21 december 2016 vaststelde dat alleen nog sprake was van klachten passend bij toegenomen ernst van de ziekte Y. Van klachten die niet gerelateerd zijn aan de ziekte Y en die na een behandeling zouden kunnen afnemen waardoor de belastbaarheid van [de persoon] zou kunnen toenemen was geen sprake.
5.5.
Verder acht de rechtbank van belang, zoals ook verzekeringsarts bezwaar en beroep Peerden heeft vastgesteld, dat [de persoon] ruim acht jaar bekend is met ziekte Y. Voor ziekte Y bestaan geen behandelmogelijkheden. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Peerden heeft voor zijn conclusie dat geen sprake is van duurzame beperkingen van belang geacht dat de ziekte Y een wisselend, vaak lastig voorspelbaar beloop kent waardoor de kans op verbetering in het komende jaar bij voorbaat niet kan worden uitgesloten. Peerden heeft hierbij betrokken dat er tussen het beoordelingsmoment in de eerdere procedure, 31 oktober 2016, en de datum in geding in de onderhavige procedure, 6 september 2017, slechts tien maanden zijn gelegen. Een te korte periode om aan te nemen dat [de persoon] een eindstation heeft bereikt wat betreft haar arbeidsbeperkingen, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van Peerden. De rechtbank vindt dit standpunt van Peerden niet begrijpelijk gezien het lange tijdsverloop gedurende welke [de persoon] aan de ziekte lijdt. De rechtbank mist een onderbouwing van de zijde van het Uwv van het standpunt dat op basis van een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden een kans op verbetering aanwezig is.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. [bedrijf] heeft dus gelijk.

Conclusie

6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat [de persoon] vanaf 6 september 2017 recht heeft op een IVA-uitkering.
7. De rechtbank ziet voorts aanleiding te bepalen dat het Uwv aan [bedrijf] het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank zal het Uwv ook veroordelen in de door [bedrijf] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting van de arts-gemachtigde Derks en 0,5 punt voor de nadere reactie van [bedrijf] van 10 november 2019, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1). De kosten van de medisch deskundigen S.R. Hofman en Derks die respectievelijk op 18 september 2018 en 8 oktober 2019 verslag hebben uitgebracht stelt de rechtbank vast op (6 uur x € 129,63) € 777,78. Het totale aan proceskosten te vergoeden bedrag bedraagt dus € 2.352,78.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat [de persoon] vanaf 6 september 2017 recht heeft op een IVA-uitkering en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 338,- aan [bedrijf] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [bedrijf] tot een bedrag van € 2.352,78.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Gayir, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.T. [de persoon] is de ex-werknemer van [bedrijf] .
2.Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.WGA: Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
4.IVA: Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten.
5.AMS 17/4306.
6.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.