In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA)-uitkering aan [de persoon]. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de uitkering ten onrechte had geweigerd, omdat de onderbouwing van de te verwachten verbetering na de wachttijd niet voldoende was onderbouwd met medische gegevens. De rechtbank vond dat de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te algemeen waren en niet specifiek genoeg waren toegespitst op de situatie van [de persoon]. Hierdoor was het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Het proces begon met een besluit van het Uwv op 12 december 2017, waarin de uitkering van [de persoon] werd gewijzigd. Na een bezwaarprocedure, waarin het Uwv het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde, heeft [bedrijf] beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 februari 2019, waarbij [bedrijf] werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een medisch adviseur. Na het indienen van aanvullende rapportages door het Uwv, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting.
De rechtbank concludeerde dat het Uwv niet in staat was om het bestreden besluit van een toereikende motivering te voorzien. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat [de persoon] recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 6 september 2017. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan [bedrijf]. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.