ECLI:NL:RBAMS:2020:987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
13/273852-19 en 13/259003-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld door een 40-jarige man in Amsterdam

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man, die werd beschuldigd van diefstal met geweld. De man had op 16 november 2019 in Amsterdam damestassen gestolen uit een winkel, waarbij hij geweld gebruikte tegen een beveiliger. De rechtbank oordeelde dat de man de tassen had weggenomen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen, en dat hij daarbij de beveiliger had verwond met een scherp voorwerp. De verdachte bekende de diefstal van de tassen, maar ontkende het gebruik van geweld. De rechtbank achtte het geweld echter bewezen op basis van getuigenverklaringen en de medische rapportage van de verwondingen van de beveiliger. Daarnaast was de man ook verantwoordelijk voor een eerdere diefstal van scheerapparaten op 10 november 2019. De rechtbank veroordeelde de man tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de reclassering en behandeling voor zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/273852-19 en 13/259003-17 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 18 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.A.Th. Lemmers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer damestassen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Trekpleister (vestiging: [adres] ), heeft weggenomen van een winkelrek gepositioneerd op de openbare weg ( [adres] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen met een schaar en/of een waterpomptang, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de hand, in elk geval in het lichaam, te steken en/of te prikken;
2.
hij op of omstreeks 10 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer scheerapparaten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Trekpleister (vestiging [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat de diefstal is gevolgd van geweld tegen [slachtoffer] door in zijn hand te steken. Verdachte heeft de tassen van het rek gehaald met een waterpomptang en heeft die tang de hele tijd in zijn hand vastgehad. Niet kan worden bewezen dat verdachte de beveiliger opzettelijk heeft geraakt met die waterpomptang, terwijl een waterpomptang niet een voorwerp is waar je iemand mee kunt steken.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij een stekende beweging heeft gemaakt met een schaar, waterpomptang of ander scherp of puntig voorwerp.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangever [slachtoffer] was op 16 november 2019 bij de Trekpleister, vestiging [adres] te Amsterdam, werkzaam als beveiliger. Hij werd er op enig moment door een collega op geattendeerd dat er werd gerommeld bij de tassenmolen die voor de winkel stond. Toen [slachtoffer] naar de tassenmolen liep, zag hij een man op zijn knieën bij de tassenmolen bezig met zijn handen tussen de tassen. Dit bleek verdachte te zijn. Hij zag dat verdachte twee damestassen van het rek afhaalde en deze om zijn schouder hing. Toen verdachte aangever naast zich zag staan, rende hij met de tassen weg in de richting van [bedrijf] .
Tot zover zijn de feiten door verdachte niet betwist en verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij voornoemde dag bij de Trekpleister was en twee damestassen heeft weggenomen.
Verder stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat het volgende heeft plaatsgevonden, hetgeen door verdachte is betwist.
Aangever heeft verklaard dat hij, toen hij de hoek om was, verdachte op zich af zag komen waarbij verdachte een stekende beweging maakte in zijn richting. Aangever voelde direct iets scherps zijn linkerhand binnendringen. Hij zag dat er bloed uit een wond druppelde. Verdachte is verderop door een collega van aangever aangehouden. Aangever is diezelfde dag naar het ziekenhuis gegaan en van het letsel is door een arts een letselverklaring opgemaakt. De arts heeft bij aangever een scheur/snijwond van drie centimeter in zijn linkerhand tussen duim en wijsvinger geconstateerd en heeft de wond gehecht. Aangever heeft verklaard dat de arts tegen hem heeft gezegd dat het letsel gezien de randen kan zijn veroorzaakt door een scherp voorwerp en niet door een voorwerp met kartels.
Getuige [Getuige 1] was op voornoemde dag werkzaam bij [bedrijf] . Uit zijn verklaring volgt dat hij aangever achter verdachte zag aanrennen. Hij zag dat verdachte een beweging maakte met zijn rechterhand, die leek op een beweging alsof hij iemand wilde steken. Na die stekende beweging zag hij aangever met zijn hand schudden alsof hij pijn had.
Nu de aangifte op dit punt ondersteund wordt door wat getuige [Getuige 1] heeft waargenomen,
vindt de rechtbank bewezen dat verdachte aangever opzettelijk de verwonding aan zijn hand heeft toegebracht, maar zij kan niet vaststellen of verdachte daarbij een schaar of een waterpomptang heeft gebruikt. Gezien de aard van verwonding kan wel worden vastgesteld dat verdachte aangever met een scherp voorwerp heeft gestoken. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. Op basis van het voorgaande vindt de rechtbank de diefstal gevolgd van geweld tegen beveiliger [slachtoffer] bewezen.
4.3.2
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 10 november 2019 bij de Trekpleister vestiging [adres] in Amsterdam drie scheerapparaten heeft meegenomen. De bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Op basis daarvan vindt de rechtbank deze diefstal bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 16 november 2019 te Amsterdam damestassen, toebehorende aan Trekpleister, vestiging [adres] , heeft weggenomen van een winkelrek gepositioneerd op de openbare weg [adres] met het oogmerk om zich die tassen wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [slachtoffer] eenmaal met een scherp voorwerp in de hand, te steken;
2.
op 10 november 2019 te Amsterdam scheerapparaten, toebehorende aan Trekpleister, vestiging [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die scheerapparaten wederrechtelijk toe te eigenen.
Aangezien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten stonden, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de beide door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert hij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie disproportioneel is. Zij bepleit dat bij de strafoplegging aansluiting moet worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting zoals vastgesteld bij het Landelijk Overleg Vakinhoud strafrecht (LOVS) die voor een soortgelijk delict een gevangenisstraf van hooguit 5 maanden noemen. Zij stelt voor om een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is op heterdaad betrapt toen hij zich schuldig maakte aan diefstal van twee damestassen bij Trekpleister. Hij is gevlucht en werd achtervolgd door een beveiliger, die later aangifte van de diefstal heeft gedaan. Verdachte heeft aangever kennelijk van zich af willen houden en hem met een scherp voorwerp letsel toegebracht aan zijn hand. Dat het letsel aanzienlijk was, blijkt uit het feit dat aangever de geconstateerde scheur/snijwond in het ziekenhuis heeft moeten laten hechten. De rechtbank rekent dit verdachte aan en weegt dit feit zwaar mee bij de strafoplegging.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan diefstal van scheerapparaten bij dezelfde vestiging van Trekpleister. Diefstallen zijn ergerlijke feiten en bezorgen de gedupeerden schade en overlast.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 januari 2020 van verdachte, waaruit volgt dat hij in het verleden veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten. Oplegging van de ISD-maatregel heeft hem er ook niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. De rechtbank neemt daarom recidive aan en weegt dit in het nadeel van verdachte mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 28 januari 2020 ten aanzien van verdachte. Daarin valt te lezen dat het delictgedrag van verdachte voortkomt uit ernstige psychiatrische problemen en uit verslavingsproblematiek. De reclassering ziet wel mogelijkheden voor interventie, maar gelet op de hoge kans op recidive en de complexe problematiek, stelt zij wel een stevig en uitgebreid plan van aanpak voor om tot gedragsverandering te kunnen komen. De reclassering adviseert bij oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf daarom de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, begeleid wonen of maatschappelijke opvang bij Stichting Exodus in Alkmaar, bij een terugval in middelengebruik opname binnen een forensische behandelkliniek, ambulante behandeling door de Waag, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank ziet de noodzaak van behandeling en begeleiding van verdachte. Daarom zal zij verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd met een proeftijd van 2 jaren. Het voorwaardelijke strafdeel dient daarbij ook als stok achter de deur, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan.
Alles afwegende, in het bijzonder de ernst van de feiten en de recidive, vindt de rechtbank een gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie – anders dan de raadsvrouw – een passende en geboden straf. Van de door de raadsvrouw gestelde disproportionaliteit is geen sprake nu de rechtbank het eerste feit, een diefstal gevolgd van geweld waarbij letsel is toegebracht, bewezen acht. Dat letsel maakt dat de rechtbank tot een hogere gevangenisstraf komt dan de 5 maanden uit de LOVS oriëntatiepunten, die de raadsvrouw heeft aangehaald.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 9 januari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/259003-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 23 maart 2018 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenuitvoerlegging van voornoemde straf nog niet zal worden bevolen, maar dat de proeftijd wordt verlengd met één jaar.
De raadsvrouw kan zich vinden met verlenging van de proeftijd met één jaar.
Gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de proeftijd met één (1) jaar te verlengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
Ten aanzien van feit 2:
diefstal
Verklaart de bewezenverklaarde feiten strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte [verdachte] (veroordeelde) tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich op afspraken bij Reclassering Inforsa, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
2.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft bij Stichting Exodus te Alkmaar of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zo veel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
3.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich bij een terugval in middelengebruik opnemen binnen een nog vast te stellen forensische behandelkliniek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing (IFZ). De opname duurt maximaal een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
4.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
5.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
6.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk vindt.
Gelast de verlenging van de proeftijd voor de duur van
één (1) jaarvan de bij genoemd vonnis van 23 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2020.