In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Het betreft een bezwaar tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak, die door de heffingsambtenaar op 28 februari 2019 was vastgesteld op € 526.000 voor het kalenderjaar 2019. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van [eiser] op 16 april 2020 niet-ontvankelijk. Hiertegen heeft [eiser] beroep ingesteld.
De behandeling van de zaak vond plaats via een Skype-zitting op 3 maart 2021, waarbij [eiser] werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, W. Nispen. De heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2], taxateur. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak.
Daarnaast heeft de rechtbank de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiser] te vergoeden en de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.068,- te vergoeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend en dat de heffingsambtenaar inmiddels ook van mening was dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de kosten voor de bezwaarprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het bezwaar opnieuw beoordeeld zal worden.