In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], woonachtig te Hoofddorp, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 2 december 2019 besloten om de IVA-uitkering van [eiseres] per 1 januari 2020 om te zetten in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Dit besluit werd door [eiseres] bestreden, waarna het Uwv het bezwaar ongegrond verklaarde. [eiseres] heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 2 februari 2021 was [eiseres] aanwezig, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de gemachtigde van het Uwv afwezig was. De rechtbank moest beoordelen of het Uwv terecht had geconcludeerd dat [eiseres] op de datum in geding wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank overwoog dat het Uwv in beginsel mag afgaan op de bevindingen van de verzekeringsarts, maar dat dit anders is als het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.
De rechtbank concludeerde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van [eiseres] op de datum in geding niet meer duurzaam was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en stelde vast dat [eiseres] per 1 januari 2020 recht had op een IVA-uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan [eiseres]. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.