ECLI:NL:RBAMS:2021:1066

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
20/2944
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring van een beroep tegen de wijziging van een IVA-uitkering naar een WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], woonachtig te Hoofddorp, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 2 december 2019 besloten om de IVA-uitkering van [eiseres] per 1 januari 2020 om te zetten in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Dit besluit werd door [eiseres] bestreden, waarna het Uwv het bezwaar ongegrond verklaarde. [eiseres] heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 februari 2021 was [eiseres] aanwezig, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de gemachtigde van het Uwv afwezig was. De rechtbank moest beoordelen of het Uwv terecht had geconcludeerd dat [eiseres] op de datum in geding wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank overwoog dat het Uwv in beginsel mag afgaan op de bevindingen van de verzekeringsarts, maar dat dit anders is als het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van [eiseres] op de datum in geding niet meer duurzaam was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en stelde vast dat [eiseres] per 1 januari 2020 recht had op een IVA-uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan [eiseres]. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2944

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Hoofddorp, eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: mr. J. Kouvarnta),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder (hierna: Uwv)
(gemachtigde: mr. J. Lam).

Procesverloop

Met het besluit van 2 december 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv de IVA [] -uitkering van [eiseres] per 1 januari 2020 gewijzigd in een WGA [2] -loonaanvullingsuitkering.
Met het besluit van 20 april 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021. [eiseres] is verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De gemachtigde van het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiseres] was laatstelijk werkzaam als medewerker financiële administratie.
Op 22 maart 2005 heeft [eiseres] zich arbeidsongeschikt gemeld. [eiseres] ontvangt sinds 20 maart 2007 een WGA-uitkering. Deze uitkering is met een besluit van 15 januari 2019 per 22 augustus 2018 omgezet in een IVA-uitkering. Aan dit besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig rapport van 3 december 2018 ten grondslag.
1.2.
Het Uwv heeft in een brief van 11 juni 2019 aangegeven dat er een herbeoordeling van de IVA-uitkering zal plaatsvinden, omdat uit onderzoek is gebleken dat een aantal beoordelingen niet juist is uitgevoerd. Dit geldt volgens het Uwv ook voor de beoordeling die ten grondslag heeft gelegen aan de IVA-uitkering van [eiseres] .
1.3.
Met het primaire besluit is [eiseres] haar IVA-uitkering per 1 januari 2020 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. [eiseres] haar arbeidsongeschiktheid blijft 80-100%, maar zij is volgens het Uwv niet langer duurzaam arbeidsongeschikt. Aan dit besluit ligt een rapportage van de verzekeringsarts van 18 oktober 2019, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 oktober 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 28 november 2019 ten grondslag.
1.4.
Aan het bestreden besluit heeft het Uwv het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 maart 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 april 2020 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen reden om af te wijken van het primair medisch oordeel. Hij is van oordeel dat [eiseres] nog niet is uitbehandeld en dat herstel van de beperkingen nog mogelijk is. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet geen reden om af te wijken van het primair arbeidskundige oordeel.
Standpunt [eiseres]
2. [eiseres] voert aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Het Uwv beschikte volgens [eiseres] over onvoldoende gegevens om de ernst en de duurzaamheid van haar beperkingen vast te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft enkel de brief van de verpleegkundig specialist [naam 1] van 13 januari 2020 en de brief van huisarts [naam 2] van 18 december 2019 als relevante stukken voor de beoordeling. De overige ingewonnen informatie ziet op de periode 2011 tot en met 2017. Om deze reden had de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens [eiseres] informatie moeten opvragen bij de behandelend sector. [eiseres] stelt dat zij wel duurzaam arbeidsongeschikt is. Uit de brief van de huisarts van 2 oktober 2019 volgt namelijk dat de prognose ongunstig is. Uit de brief van de verpleegkundig specialist blijkt weliswaar dat de lijdensdruk na intensiveren van de behandeling mogelijk vermindert, maar dit wil volgens [eiseres] niet per definitie zeggen dat haar belastbaarheid ook zal toenemen. Verder stelt [eiseres] dat ten onrechte is vastgesteld dat zij twintig uur per week kan werken en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar agorafobie, de toename van het medicatiegebruik en de situatie rondom Corona. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [eiseres] meerdere medische stukken overgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
De rechtbank moet beoordelen of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiseres] op 1 januari 2020 (de datum in geding) wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Als [eiseres] volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn, zou zij recht hebben op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
3.2.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat het Uwv in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat aan [eiseres] per 22 augustus 2018 een IVA-uitkering is toegekend, waaraan het rapport van verzekeringsarts Erkamp van 3 december 2018 ten grondslag ligt. Dit besluit en rapport neemt de rechtbank als uitgangspunt. Uit het rapport van 3 december 2018 komt naar voren dat de prognose volgens de verzekeringsarts is dat enige medische verbetering niet is uitgesloten, maar dat verbetering van de arbeidsmogelijkheden niet of nauwelijks te verwachten is. Op basis hiervan is aan [eiseres] – die al sinds 2005 arbeidsongeschikt was – een IVA-uitkering toegekend. Vervolgens is binnen een jaar, namelijk op 11 juni 2019, door het Uwv een herbeoordeling van [eiseres] haar IVA-uitkering aangekondigd omdat de eerdere beoordeling door het Uwv-kantoor in Groningen niet juist zou zijn uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 maart 2020 aangegeven dat aan de IVA-toekenning geen waarde kan worden gehecht omdat dit is gedaan zonder zelfstandig onderzoek. Ook was er volgens hem geen informatie aanwezig die het oordeel kon ondersteunen.
3.4.
Dat het Uwv een herbeoordeling heeft verricht omdat de beoordeling volgens het Uwv niet juist zou zijn gedaan, neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat na een verzekeringsgeneeskundig rapport aan [eiseres] een IVA-uitkering is toegekend omdat haar arbeidsongeschiktheid duurzaam zou zijn. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat indien duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen in het eerste ter beoordeling voorliggende jaar, de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt is om in het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. [3] De rechtbank is van oordeel dat dit met zich brengt dat het Uwv na het toekennen van de IVA-uitkering aan [eiseres] op 15 januari 2019 beperkte ruimte heeft om op een later moment aan te nemen dat [eiseres] haar volledige arbeidsongeschiktheid niet meer duurzaam is. Dit betekent dat op het Uwv een verzwaarde motiveringsplicht rust om de IVA-uitkering van [eiseres] binnen een jaar te wijzigen naar een WGA-loonaanvullingsuitkering omdat er (toch) geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
3.5.
Voor het oordeel over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] op de datum in geding zijn volgens de rechtbank twee brieven van de behandelend sector van belang, namelijk de brief van huisarts [naam 2] van 2 oktober 2019 en de brief van verpleegkundig specialist GGZ [naam 1] van 15 juli 2019. De huisarts geeft in zijn brief aan dat de prognose van [eiseres] ’s psychiatrische problematiek ongunstig is, gelet op de duur en de veelheid aan klachten. Uit de brief van de verpleegkundig specialist blijkt dat [eiseres] intensievere traumabehandeling gaat krijgen in het najaar van 2019 en dat dit mogelijk zou kunnen leiden tot verbetering en minder lijdensdruk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van deze brief van de verpleegkundig specialist aangenomen dat er nog kans is op verbetering. Volgens hem kunnen de beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren verbeteren waardoor de inzetbaarheid groter kan worden.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee echter onvoldoende gemotiveerd dat met de geplande behandeling een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van [eiseres] te verwachten valt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [eiseres] al lange tijd arbeidsongeschikt is op basis van meerdere psychiatrische stoornissen en zij in al die jaren al meerdere behandelingen heeft ondergaan. Gelet daarop acht de rechtbank enkel de opmerking van de verpleegkundig specialist dat een nieuwe traumabehandeling “mogelijk zou kunnen leiden tot verbetering en minder lijdensdruk” onvoldoende om te kunnen onderbouwen dat er daadwerkelijk verbetering van de arbeidsmogelijkheden te verwachten is. De rechtbank overweegt verder nog dat het Uwv, zonder daarbij een reden op te geven, niet ter zitting is verschenen om de herbeoordeling toe te lichten. Hierdoor zijn de vraagtekens die de rechtbank had over de gang van zaken tijdens en na de volgens het Uwv foutieve IVA-beoordeling niet weggenomen.
Conclusie
4.1.
Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van [eiseres] op de datum in geding niet meer duurzaam is. Dit betekent dat het Uwv de IVA-uitkering van [eiseres] ten onrechte per 1 januari 2020 heeft gewijzigd naar een WGA-loonaanvullingsuitkering.
4.2.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat [eiseres] per 1 januari 2020 een IVA-uitkering toekomt.
4.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
4.4.
De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat [eiseres] per 1 januari 2020 een IVA-uitkering toekomt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van
€ 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.