ECLI:NL:RBAMS:2021:1129

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
8941046 EA VERZ 20-976
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet van medewerker in buurtsupermarkt wegens seksuele intimidatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een medewerker van een buurtsupermarkt en zijn werkgever. De medewerker, [verzoeker], was op 30 november 2020 op staande voet ontslagen door [verweerster] vanwege beschuldigingen van seksuele intimidatie. De medewerker heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en betaling van achterstallig loon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende redenen die aan het ontslag ten grondslag lagen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag een ultimum remedium is en dat de werkgever had moeten onderbouwen dat er sprake was van een dringende reden. Aangezien de werkgever dit niet had gedaan, werd het ontslag als onrechtmatig aangemerkt. De kantonrechter heeft [verzoeker] in het gelijk gesteld en [verweerster] veroordeeld tot betaling van het loon over de periode van december 2020 tot en met februari 2021, een transitievergoeding van € 198,00, en het loon over de periode van 20 november 2020 tot en met 30 november 2020, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50%. Daarnaast werd [verweerster] veroordeeld tot het verstrekken van een correcte eindafrekening en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8941046 EA VERZ 20-976
beschikking van: 15 maart 2021 (bij vervroeging)
func.: 34906

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. H. Temel
t e g e n

[verweerster] .

gevestigd te [plaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. H. Yildirim

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft op 24 december 2020 een verzoek ingediend dat primair strekt tot onder meer betaling van een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding vanwege onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en loon vanaf 20 november 2020, met nevenverzoeken. Namens [verweerster] is een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 8 maart 2021. [verzoeker] is verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Namens [verweerster] is haar gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, [verweerster] aan de hand van een pleitnota. Ook zijn vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Na verder debat is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[verweerster] exploiteert een buurtsupermarkt in een woonwijk met vooral bewoners met een migratieachtergrond. De klanten van [verweerster] zijn voornamelijk maar niet uitsluitend van Turkse komaf.
1.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1994 en dus thans 26 jaar oud, is sinds 1 september 2020 in dienst van [verweerster] als allround medewerker voor 25 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, te weten tot en met 28 februari 2021. Het salaris bedraagt € 1.100,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. De cao voor het Levensmiddelenbedrijf is van toepassing.
1.3.
[verzoeker] is op 30 november 2020 op staande voet ontslagen, welk ontslag is bevestigd bij brief van 1 december 2020. In de ontslagbrief staat onder meer het volgende vermeld:
“Hierbij bevestigen wij dat wij u op 30 november 2020 op staande voet hebben ontslagen.
De redenen voor dit ontslag zijn, zoals wij u ook op 30 november 2020 hebben meegedeeld, is het herhaaldelijk seksueel intimideren, lastigvallen, ongewenste opmerkingen maken jegens vrouwen en opdringerig avances maken. U vertoont afwijkend gedrag jegens vrouwen in uw omgeving.
Wij hebben u, na ontvangen signalen en klachten, te kennen gegeven dat dit gedrag onacceptabel is en tot problemen en gevoel van onveiligheid kan leiden op de werkvloer. Wederom hebben wij een klacht ontvangen. U volhardt in uw gedragingen en gaat opnieuw de fout in. Inmiddels hebben wij klachten gekregen van vrouwelijke collega’s, vrouwelijke klanten en personeelsleden werkzaam bij de naastgelegen bakkerij. De partner van een van de medewerkers bij de bakkerij is zelfs langs
geweest en zijn beklag gedaan over uw gedrag.
In een periode waarin vrouwen veelvuldig klagen over onaanvaardbaar gedrag op de werkvloer door mannelijke collega’s is een ontslag op staande voet ons inziens gepast. U heeft gelegenheid gehad uw kant van het verhaal te vertellen, dit heeft niet tot een ander oordeel geleid. Deze redenen vormen elk afzonderlijk maar ook in samenhang een dringende reden voor dit ontslag op staande voet.” (…)
1.4.
Namens [verzoeker] is de nietigheid van deze opzegging ingeroepen en heeft vermeld dat hij zich beschikbaar houdt voor werkhervatting.
1.5.
Blijkens de overgelegde loonstrook is over de maand november 2020 aan salaris
€ 761,54 betaald. Ter zitting heeft de gemachtigde van [verweerster] bevestigd dat slechts tot 20 november 2020 loon is betaald.

Verzoek

2
.[verzoeker] verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening [verweerster] te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 20 november 2020.
Daarnaast verzoekt hij primair om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.000,00, de gefixeerde schadevergoeding vanwege de onregelmatige opzegging, de transitievergoeding van € 198,00 en een correcte eindafrekening; voorts verzoekt [verzoeker] [verweerster] te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 20 november 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging.
Subsidiair, indien de opzegging wel in stand zou blijven, verzoekt [verzoeker] om een veroordeling tot betaling van de transitievergoeding en een eindafrekening van onder meer openstaande vakantiedagen en pro rata vakantietoeslag.
In alle gevallen verzoekt [verzoeker] om [verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor bedoelde bedragen en tot betaling van de proceskosten.

Verweer

3. [verweerster] voert verweer op gronden die hierna, voor zover van belang voor de te nemen beslissing, aan de orde zullen komen.

Beoordeling

4. De kernvraag is of sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5. Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende reden en in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. De bewijslast van de dwingende reden ligt bij [verweerster] als werkgever.
6. Aan het ontslag is ten grondslag gelegd dat [verzoeker] herhaaldelijk vrouwen in zijn werkomgeving bij [verweerster] seksueel heeft geïntimideerd, lastig heeft gevallen, ongewenste opmerkingen heeft gemaakt en opdringerig avances heeft gemaakt. [verzoeker] zou afwijkend gedrag jegens vrouwen in zijn omgeving hebben vertoond.
7. [verzoeker] heeft de beschuldigingen gemotiveerd betwist, zowel in het verzoekschrift als ter zitting. Ook stelt hij dat [verweerster] ten onrechte geen (zorgvuldig) onderzoek heeft ingesteld. Daartoe is in een geval als het onderhavige zeker aanleiding, nu het zeer ernstig te nemen verwijten betreft. Hij is nooit op zijn gedrag aangesproken en evenmin gewaarschuwd.
8. Namens [verweerster] is ter zitting aangevoerd dat [verzoeker] herhaaldelijk ongepast en grensoverschrijdend gedrag jegens vrouwen, zowel collega’s als klanten van de supermarkt, in zijn werkomgeving heeft vertoond. Desgevraagd is namens [verweerster] bevestigd dat de beschuldigingen niet kunnen worden onderbouwd. De waarschuwingen zijn niet op schrift gesteld, van het onderzoek is geen verslag of nader bewijs voorhanden, er zijn geen verklaringen van vermeende slachtoffers of collega’s. Desgevraagd heeft de gemachtigde van [verweerster] ter zitting uitgelegd dat een en ander moet worden gezien tegen de achtergrond van de cultureel bepaalde schaamtecultuur waardoor het voor slachtoffers moeilijk is met beschuldigingen naar buiten te treden. Daarnaast wenst [verweerster] dat aan de incidenten zo min mogelijk aandacht wordt besteed, vanwege verwachte negatieve effecten voor haar bedrijfsvoering.
9. De kantonrechter overweegt dat tegenover de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] van de door [verweerster] aangevoerde dringende redenen voor het ontslag op staande voet, [verweerster] haar stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen, nu de bewijslast van de dringende reden op haar rust. Nog los van het feit dat [verweerster] geen bewijs heeft aangeboden, ziet de kantonrechter ook geen reden haar daartoe gelegenheid te geven, gelet op het feit dat [verweerster] haar stellingen in het geheel niet heeft onderbouwd, waarbij verder is opgevallen dat namens [verweerster] zelf ter zitting niemand aanwezig was om nadere bijzonderheden te verstrekken. Voor een onderbouwing is des te meer aanleiding nu het zeer ernstige beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag van een werknemer betreft. Een zorgvuldig onderzoek en adequate verantwoording daarvan is in zo’n situatie op zijn plaats, ook al omdat de werknemer zich tegen deze beschuldigingen moet kunnen verweren.
10. Bij deze stand van zaken komt de kantonrechter aan een inhoudelijke beoordeling van de dringende redenen van het ontslag op staande voet niet toe. De aangevoerde, maar gemotiveerd betwiste, dringende redenen moeten als ontoereikend voor een geldig ontslag op staande voet worden aangemerkt.
11. [verzoeker] heeft zich bij de opzegging als zodanig neergelegd, hetgeen tot gevolg heeft dat de arbeidsovereenkomst per datum ontslag op staande voet is geëindigd. [verzoeker] kan aanspraak maken op de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Hij was voor bepaalde tijd in dienst en de arbeidsovereenkomst bevat geen tussentijds opzegbeding. Dat betekent, gelet op artikel 7:677 lid 3 onder b BW, dat [verweerster] het bedrag is verschuldigd gelijk aan het loon over de periode vanaf 1 december 2020 tot en met februari 2021.
12. [verzoeker] maakt tevens aanspraak op toekenning van een billijke vergoeding van
€ 5000,00 bruto. Gelet op het feit dat de opzegging gezien hetgeen hiervoor is overwogen als onrechtmatig moet worden aangemerkt, bestaat in beginsel aanspraak op een billijke vergoeding. Ten aanzien van de hoogte van de vergoeding heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij tot dit bedrag is gekomen vanwege moeilijke financiële omstandigheden waarin hij is komen te verkeren als gevolg van het ontslag op staande voet. De kantonrechter ziet echter aanleiding deze vergoeding te bepalen op nihil, nu sprake is geweest van een zeer kort dienstverband, de arbeidsovereenkomst nog maximaal drie maanden zou duren nu duidelijk is geworden dat [verweerster] deze niet zou hebben verlengd en het feit dat [verzoeker] voormelde vergoeding wegens onregelmatige opzegging ontvangt. De gevorderde billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen.
13. Nu het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [verweerster] is uitgegaan kan [verzoeker] aanspraak maken op toekenning van een transitievergoeding. De berekening daarvan door [verzoeker] is door [verweerster] niet bestreden en komt de kantonrechter niet onjuist of ongegrond voor. Daarom zal een bedrag van € 198,00 bruto worden toegewezen.
14. De vordering van loon vanaf 20 november 2020 zal eveneens worden toegewezen over de periode tot en met 30 november 2020, nu de arbeidsovereenkomst per die datum is geëindigd door het ontslag op staande voet. Nu er sprake is van een te late loonbetaling, is de wettelijke verhoging eveneens verschuldigd. Er zijn geen redenen de wettelijke verhoging te matigen. Ook afgezien van het ontslag op staande voet is [verweerster] te laat met betaling van loon over deze periode. Daarom zal de kantonrechter aan wettelijke verhoging een bedrag dat overeenkomt met 50% van het verschuldigde loon toewijzen.
15. Ook zal de vordering van een correcte eindafrekening worden toegewezen, waarbij de kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] hier het oog heeft op een eindafrekening per datum ontslag op staande voet (30 november 2020) en dat het onder meer de afrekening van eventueel nog openstaande vakantierechten en een deugdelijke bruto-netto specificatie betreft.
16. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de dag van opeisbaarheid van de respectievelijke bedragen en zal worden toegewezen als gevorderd.
17. De eveneens verzochte voorlopige voorziening behoeft verder geen bespreking, nu in de hoofdzaak wordt beslist.
17. De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij.
De proceskosten worden als volgt begroot:
- griffierecht € 83,00
- salaris gemachtigde € 498,00
In totaal derhalve € 581,00 voor zover van toepassing, inclusief btw.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van
  • een bedrag gelijk aan het loon over de periode december 2020 tot en met februari 2021 in verband met de onregelmatige opzegging;
  • een bedrag van € 198,00 bruto in verband met de transitievergoeding;
  • het loon over de periode van 20 november 2020 tot en met 30 november 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%;
  • een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat vorenbedoelde bedragen opeisbaar zijn tot de dag van voldoening;
veroordeelt [verweerster] tot afgifte aan [verzoeker] van een correcte eindafrekening als bedoeld in rov. 15;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 581,00 voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [verweerster] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van de beschikking, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [verweerster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter en op 15 maart 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter