Beoordeling
4. De kernvraag is of sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5. Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende reden en in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. De bewijslast van de dwingende reden ligt bij [verweerster] als werkgever.
6. Aan het ontslag is ten grondslag gelegd dat [verzoeker] herhaaldelijk vrouwen in zijn werkomgeving bij [verweerster] seksueel heeft geïntimideerd, lastig heeft gevallen, ongewenste opmerkingen heeft gemaakt en opdringerig avances heeft gemaakt. [verzoeker] zou afwijkend gedrag jegens vrouwen in zijn omgeving hebben vertoond.
7. [verzoeker] heeft de beschuldigingen gemotiveerd betwist, zowel in het verzoekschrift als ter zitting. Ook stelt hij dat [verweerster] ten onrechte geen (zorgvuldig) onderzoek heeft ingesteld. Daartoe is in een geval als het onderhavige zeker aanleiding, nu het zeer ernstig te nemen verwijten betreft. Hij is nooit op zijn gedrag aangesproken en evenmin gewaarschuwd.
8. Namens [verweerster] is ter zitting aangevoerd dat [verzoeker] herhaaldelijk ongepast en grensoverschrijdend gedrag jegens vrouwen, zowel collega’s als klanten van de supermarkt, in zijn werkomgeving heeft vertoond. Desgevraagd is namens [verweerster] bevestigd dat de beschuldigingen niet kunnen worden onderbouwd. De waarschuwingen zijn niet op schrift gesteld, van het onderzoek is geen verslag of nader bewijs voorhanden, er zijn geen verklaringen van vermeende slachtoffers of collega’s. Desgevraagd heeft de gemachtigde van [verweerster] ter zitting uitgelegd dat een en ander moet worden gezien tegen de achtergrond van de cultureel bepaalde schaamtecultuur waardoor het voor slachtoffers moeilijk is met beschuldigingen naar buiten te treden. Daarnaast wenst [verweerster] dat aan de incidenten zo min mogelijk aandacht wordt besteed, vanwege verwachte negatieve effecten voor haar bedrijfsvoering.
9. De kantonrechter overweegt dat tegenover de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] van de door [verweerster] aangevoerde dringende redenen voor het ontslag op staande voet, [verweerster] haar stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen, nu de bewijslast van de dringende reden op haar rust. Nog los van het feit dat [verweerster] geen bewijs heeft aangeboden, ziet de kantonrechter ook geen reden haar daartoe gelegenheid te geven, gelet op het feit dat [verweerster] haar stellingen in het geheel niet heeft onderbouwd, waarbij verder is opgevallen dat namens [verweerster] zelf ter zitting niemand aanwezig was om nadere bijzonderheden te verstrekken. Voor een onderbouwing is des te meer aanleiding nu het zeer ernstige beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag van een werknemer betreft. Een zorgvuldig onderzoek en adequate verantwoording daarvan is in zo’n situatie op zijn plaats, ook al omdat de werknemer zich tegen deze beschuldigingen moet kunnen verweren.
10. Bij deze stand van zaken komt de kantonrechter aan een inhoudelijke beoordeling van de dringende redenen van het ontslag op staande voet niet toe. De aangevoerde, maar gemotiveerd betwiste, dringende redenen moeten als ontoereikend voor een geldig ontslag op staande voet worden aangemerkt.
11. [verzoeker] heeft zich bij de opzegging als zodanig neergelegd, hetgeen tot gevolg heeft dat de arbeidsovereenkomst per datum ontslag op staande voet is geëindigd. [verzoeker] kan aanspraak maken op de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Hij was voor bepaalde tijd in dienst en de arbeidsovereenkomst bevat geen tussentijds opzegbeding. Dat betekent, gelet op artikel 7:677 lid 3 onder b BW, dat [verweerster] het bedrag is verschuldigd gelijk aan het loon over de periode vanaf 1 december 2020 tot en met februari 2021.
12. [verzoeker] maakt tevens aanspraak op toekenning van een billijke vergoeding van
€ 5000,00 bruto. Gelet op het feit dat de opzegging gezien hetgeen hiervoor is overwogen als onrechtmatig moet worden aangemerkt, bestaat in beginsel aanspraak op een billijke vergoeding. Ten aanzien van de hoogte van de vergoeding heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij tot dit bedrag is gekomen vanwege moeilijke financiële omstandigheden waarin hij is komen te verkeren als gevolg van het ontslag op staande voet. De kantonrechter ziet echter aanleiding deze vergoeding te bepalen op nihil, nu sprake is geweest van een zeer kort dienstverband, de arbeidsovereenkomst nog maximaal drie maanden zou duren nu duidelijk is geworden dat [verweerster] deze niet zou hebben verlengd en het feit dat [verzoeker] voormelde vergoeding wegens onregelmatige opzegging ontvangt. De gevorderde billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen.
13. Nu het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [verweerster] is uitgegaan kan [verzoeker] aanspraak maken op toekenning van een transitievergoeding. De berekening daarvan door [verzoeker] is door [verweerster] niet bestreden en komt de kantonrechter niet onjuist of ongegrond voor. Daarom zal een bedrag van € 198,00 bruto worden toegewezen.
14. De vordering van loon vanaf 20 november 2020 zal eveneens worden toegewezen over de periode tot en met 30 november 2020, nu de arbeidsovereenkomst per die datum is geëindigd door het ontslag op staande voet. Nu er sprake is van een te late loonbetaling, is de wettelijke verhoging eveneens verschuldigd. Er zijn geen redenen de wettelijke verhoging te matigen. Ook afgezien van het ontslag op staande voet is [verweerster] te laat met betaling van loon over deze periode. Daarom zal de kantonrechter aan wettelijke verhoging een bedrag dat overeenkomt met 50% van het verschuldigde loon toewijzen.
15. Ook zal de vordering van een correcte eindafrekening worden toegewezen, waarbij de kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] hier het oog heeft op een eindafrekening per datum ontslag op staande voet (30 november 2020) en dat het onder meer de afrekening van eventueel nog openstaande vakantierechten en een deugdelijke bruto-netto specificatie betreft.
16. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de dag van opeisbaarheid van de respectievelijke bedragen en zal worden toegewezen als gevorderd.
17. De eveneens verzochte voorlopige voorziening behoeft verder geen bespreking, nu in de hoofdzaak wordt beslist.
17. De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij.
De proceskosten worden als volgt begroot:
- salaris gemachtigde € 498,00
In totaal derhalve € 581,00 voor zover van toepassing, inclusief btw.