ECLI:NL:RBAMS:2021:1218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
13/751531-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Europees Aanhoudingsbevel en niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot overlevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 28 maart 2017 door Frankrijk is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1959, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De zaak is behandeld op een openbare zitting op 17 januari 2019, waar de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was, en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.G. Schuur.

De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 31 januari 2019 voor onbepaalde tijd aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende autoriteit, met betrekking tot de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Frankrijk. Op 4 maart 2021 is de behandeling voortgezet, maar de opgeëiste persoon en zijn raadsman waren niet aanwezig. De rechtbank heeft telefonisch contact opgenomen met de raadsman, die had geadviseerd niet te verschijnen, omdat de officier van justitie zich op het standpunt stelde dat zij niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het vonnis van de Correctionele Rechtbank te Bordeaux van 21 oktober 2014, dat de basis vormt voor het EAB, onherroepelijk is geworden op 17 april 2020. De officier van justitie heeft verklaard dat de uitvaardigende autoriteit het EAB zal intrekken, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er een WETS-garantie wordt afgegeven. De rechtbank heeft hieruit geconcludeerd dat de overlevering niet langer gewenst is en heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De overleveringsdetentie is beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751531-18
RK nummer: 18/8540
Datum uitspraak: 4 maart 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 december 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 maart 2017 door
Madame le Procureur de la Republique près le Tribunal de Grande Instance de Bordeaux(Frankrijk) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 17 januari 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 januari 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. O.G. Schuur, advocaat te Rotterdam.
Tussenuitspraak 31 januari 2019
De rechtbank heeft de behandeling bij tussenuitspraak van 31 januari 2019 voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit, gelet op artikel 12 OLW en de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon na zijn overlevering in Frankrijk zal worden geplaatst.
Zitting 4 maart 2021
De behandeling van de vordering is in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 4 maart 2021 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam, is evenmin verschenen. Wel heeft de rechtbank ter zitting telefonisch contact gezocht met de raadsman. De raadsman heeft verklaard dat hij de opgeëiste persoon heeft geadviseerd niet ter zitting te verschijnen. Hij is zelf ook niet verschenen, omdat hij heeft begrepen dat de officier van justitie zich op het standpunt zou stellen dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de Correctionele Rechtbank te Bordeaux van 21 oktober 2014, gewezen bij verstek (parketnummer: 10319000053, onderzoek: E13/00006). Het vonnis is betekend aan het parket op 21 september 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ex artikel 23 OLW. Uit de e-mail van 3 juni 2020 van de Rechtbank Bordeaux blijkt dat het vonnis van 21 oktober 2014 onherroepelijk is geworden op 17 april 2020, omdat geen hoger beroep is ingesteld. Verzet was niet mogelijk. Nu de opgeëiste persoon over de Nederlandse nationaliteit beschikt, wordt door de uitvaardigende autoriteit een zogenoemde WETS-garantie betreffende de opgeëiste persoon opgemaakt. De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat de uitvaardigende autoriteit het EAB daarom zal intrekken.
De rechtbank maakt hieruit op dat de overlevering van de opgeëiste persoon niet langer is gewenst en zal de officier van justitie op grond van het bovenstaande niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie
NIET-ONTVANKELIJKin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 maart 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.