BEOORDELING
7. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eisers] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
8. Gelet op de samenhang worden de conventionele en de reconventionele vorderingen tezamen behandeld.
9. Onder woonruimte wordt verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet-zelfstandige woning is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden (artikel 7:233 BW). Vaststaat dat het gehuurde als woning wordt verhuurd, zodat de vraag is of het dakterras en de daarop geplaatste schuur zaken en voorzieningen zijn die deel uitmaken van het huurobject.
10. Er is geen schriftelijke huurovereenkomst waarin het huurobject wordt beschreven. [eisers] stelt dat hij in de jaren ’70 ook de beneden woning (nr. 168-I) erbij is gaan huren en dat de voormalige bewoner van die etage de desbetreffende toegangsdeur naar het terras en het schuurtje al had aangebracht dan wel reeds in gebruik had. [eisers] heeft foto’s overgelegd en verklaringen van derden waaruit blijkt dat hij in de jaren ’80 en daarna het dakterras heeft voorzien van plantenbakken en meubilair en dat zijn kinderen daar speelden en hij daar zijn was droogde. Hij gebruikt de schuur als ‘washok’ waar een wasdroger (machine) staat, compleet met elektrische aansluiting. Om toegang te hebben tot de schuur moet hij de toegangsdeur gebruiken en over het plat lopen. Het dakterras en de schuur zijn aldus fysiek verbonden met de woning.
11. Dat D.I.G. stelt niet bekend te zijn met het gebruik van het dakterras door [eisers] en dat hij ook niet bekend kon zijn met dat gebruik nu het dakterras en de schuur niet zichtbaar zijn vanaf de straat, betekent niet dat het dakterras en de schuur geen aanhorigheden kunnen zijn van het huurobject. Zij had nadat zij in 2011 eigenaar werd, zich op de hoogte kunnen stellen van het gebruik door [eisers] van het dakterras. Bovendien is – onbetwist – een vertegenwoordiger van D.I.G. omstreeks de aankoop van het pand in 2011 bij [eisers] in het gehuurde geweest en heeft op het dakterras gestaan in aanwezigheid van [eisers] . Dat een loodgieter schriftelijk verklaart dat hij in 2010 als loodgieter de daken van [adres] heeft gerenoveerd en ‘geen dakterras heeft geconstateerd bij [adres] ’ zegt in dit verband te weinig, ook al omdat niet in geschil is dat er de facto sprake is van een dakterras en het er vooral om gaat of sprake is van ‘gebruik als zodanig’ van dat dakterras.
12. Nu het dakterras fysiek is verbonden met de woning en middels een bestaande toegangsdeur wordt betreden en blijkens de foto’s en verklaringen als dakterras wordt gebruikt, en de schuur – die onweersproken gebruikt wordt door [eisers] – alleen door betreden van het (plat of) dakterras kan worden bereikt, moet geconcludeerd worden dat het dakterras en de schuur deel uitmaken van het gehuurde als zijnde onroerende aanhorigheden, zodat D.I.G. op grond van de wet niet zonder toestemming [eisers] mag hinderen in zijn gebruik (genot) daarvan (artikel 7:203 BW). Dat betekent dat D.I.G. zonder meer gehouden is de bouwwerkzaamheden aan de aanbouw, voor zover die werkzaamheden zien op verandering, aantasting of sloop van het dakterras, te staken en gestaakt te houden. De primaire vordering wordt dan ook toegewezen.
13. De stelling van [eisers] dat het eventuele recht van D.I.G. om de voorzieningen terug te claimen is verjaard, kan om die reden onbesproken blijven.
14. Eerst nadat burgemeester en wethouders hebben beslist op een verzoek van D.I.G. tot wijziging van de huidige omgevingsvergunning, dan wel op een verzoek van D.I.G. tot – onder intrekking van de huidige vergunning – vergunning van de (terug)plaatsing van het dakterras van [eisers] , zal D.I.G. weer met bouwwerkzaamheden mogen aanvangen.
15. Tegen de gevorderde dwangsom en de hoogte daarvan, zijn geen zelfstandige verweren aangevoerd, zodat de kantonrechter geen reden ziet die vordering niet toe te wijzen. De dwangsom zal wel als na te melden worden gemaximeerd.
16. D.I.G. heeft tegen de vordering die ziet op het treffen van een voorziening tot herstel bij schade aan de draagconstructie, dan wel tot voorkoming van verergering van de schade vooruitlopend op herstel, eveneens geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat ook die vordering met een daaraan verbonden dwangsom, zal worden toegewezen en gemaximeerd.
17. Gelet op het voorgaande moet de reconventionele vordering tot ontruiming van het platte dak en de schuur, worden afgewezen.
18. Nu D.I.G. in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld tot de kosten van dit geding met dien verstande dat aan [eisers] een toevoeging is verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.