Op 23 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Kosice in Slowakije. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 24 augustus 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1979 in voormalig Tsjechoslowakije, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting op 9 maart 2021. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat meer tijd nodig was om over de overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er sprake was van dubbele strafbaarheid. Het EAB vermeldde een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kosice van 18 september 2014, waarin illegale handel in verdovende middelen werd behandeld. De raadsman voerde aan dat de stof pervitine in Nederland niet op de Opiumwetlijsten staat, maar de rechtbank oordeelde dat pervitine een andere naam is voor methamfetamine, dat wel op de lijst staat. De rechtbank concludeerde dat er geen evidente tegenstrijdigheid was in de beschrijving van het feit en dat de overlevering kon worden toegestaan.
Daarnaast werd er een verweer gevoerd over de schending van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat artikel 6 EVRM niet van toepassing is op de overleveringsprocedure zelf, waardoor het verweer van de raadsman niet succesvol was. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren.