ECLI:NL:RBAMS:2021:1407

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
13/751505-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en redelijke termijn

Op 23 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Kosice in Slowakije. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 24 augustus 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1979 in voormalig Tsjechoslowakije, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting op 9 maart 2021. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat meer tijd nodig was om over de overlevering te beslissen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er sprake was van dubbele strafbaarheid. Het EAB vermeldde een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kosice van 18 september 2014, waarin illegale handel in verdovende middelen werd behandeld. De raadsman voerde aan dat de stof pervitine in Nederland niet op de Opiumwetlijsten staat, maar de rechtbank oordeelde dat pervitine een andere naam is voor methamfetamine, dat wel op de lijst staat. De rechtbank concludeerde dat er geen evidente tegenstrijdigheid was in de beschrijving van het feit en dat de overlevering kon worden toegestaan.

Daarnaast werd er een verweer gevoerd over de schending van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat artikel 6 EVRM niet van toepassing is op de overleveringsprocedure zelf, waardoor het verweer van de raadsman niet succesvol was. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751505-18
RK nummer: 20/5789
Datum uitspraak: 23 maart 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 februari 2018 door de
Rechtbank van Eerste Aanleg te Kosice I(Slowakije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] (voormalig Tsjechoslowakije)
verblijvende op het adres:
[verblijfadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 maart 2021. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Slowaakse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen, met terugwerkende kracht met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen met terugwerkende kracht voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel Slowaakse als de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kosice 18 september 2014, referentie 6T 57/2013 d.d. 08-09-2014 in verband met de beschikking van het Gerechtshof te Kosice van 30 september 2015, referentie 4To 89/2014 d.d. 30-09-2015.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen.
De raadsman voert aan dat de stof pervitine in Nederland niet op de Opiumwetlijsten van verboden middelen staat en dat om die reden het lijstfeit ten onrechte is aangekruist.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om – aan de hand van het recht van die lidstaat – te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder het hiervoor genoemde lijstfeit valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is aangezien in de eerste zin van de feitsomschrijving wordt vermeld dat het gaat om de stof methamfetamine. Uit de feitsomschrijving blijkt vervolgens dat pervitine een andere naam is voor methamfetamine. Overigens staat methamfetamine in Nederland wel op de Opiumwetlijst van verboden middelen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Slowakije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Schending redelijke termijn artikel 6 EVRM

De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de opgeëiste persoon ruim 2,5 jaar geleden is aangehouden voor dit EAB en dat bij overleving van de opgeëiste persoon sprake is van een dreigende flagrante schending van artikel 6 EVRM. Op grond van het voorgaande dient de overlevering te worden geweigerd.
Het verweer van de raadsman treft geen doel omdat artikel 6 EVRM niet van toepassing is op de overleveringsprocedure zelf, aangezien in een overleveringsprocedure geen sprake is van het vaststellen van de gegrondheid van een tegen de opgeëiste persoon ingestelde vordering zie Rechtbank Amsterdam 26 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8786 en Rechtbank Amsterdam 25 maart 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2382.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Rechtbank van Eerste Aanleg te Kosice I (Slowakije).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.