ECLI:NL:RBAMS:2021:1410

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
13/752170-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Bulgaarse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

Op 23 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Bulgaarse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 28 januari 2021 en betreft een vrijheidsstraf van 4 jaar en 6 maanden, opgelegd door de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, met name op basis van de detentieomstandigheden in Bulgarije.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zittingen die leidden tot het Bulgaarse vonnis en dat hij een advocaat had die hem verdedigde. De officier van justitie heeft betoogd dat er voldoende informatie is verstrekt over de detentieomstandigheden in de Bulgaarse gevangenis, en dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft de informatie van de Bulgaarse autoriteiten in overweging genomen en geconcludeerd dat de detentieomstandigheden voldoen aan de vereisten van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Bulgaarse autoriteiten is toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752170-20
RK nummer: 21/526
Datum uitspraak: 23 maart 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 januari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 oktober 2020 door
the District Prosecutor's Office-Haskovo(Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1972
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in het Justitieel Complex [naam J.C.]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden via een videoverbinding in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. Cantarella, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Bulgaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Judgment No. 15 / 01.02.2018 ruled under a criminal case of a general nature No. 1065/2017 of the District Court- Haskovo, in force since 11.06.2018, confirmed by Decision No. 62 / 11.06.2018 under an appellate criminal case of general nature No. 115/2018 based on the inventory of the District-Court-Haskovo.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de behandeling die tot het vonnis heeft geleid. Na vragen van het IRC hierover heeft de Bulgaarse autoriteit een zogenaamd d) formulier ingevuld waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon wel op de zitting aanwezig is geweest.
In de e-mail van 2 maart 2021 van Eurojust staat hierover het volgende vermeld:
"Please, find attached the Annex filled in and signed by the prosecutor in charge.
You might notice that the prosecutor in charge (Mr. Ivanov) this time ticked the box “Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision.”
Mr. Ivanov told me over the phone that there had been five court hearings in total.
Mr. [opgeëiste persoon] participated in person in the first (on 02/10/2017) and in the second (on 23/10/2017) court hearings. He participated together with his council - Ms. B. Dimitorva.
She was appointed by him personally in a pre-trial stage.
He did not participate in the rest of the hearings. However, his council continued representing him. She even appealed the first instance decision."
In de e-mail van 3 maart 2021 van Eurojust staat het volgende vermeld:
"Prosecutor Ivanov confirms the following:

1. Indeed, the second instance court examined the case on the merits;

2. Indeed, the mandated lawyer defended Mr. [opgeëiste persoon] during the appellate proceedings.

The second instance court upheld the lower court’s decision."

In de e-mail van 4 maart 2021 van Eurojust via de Bulgaarse officier van justitie Ivanov staat het volgende vermeld:
"Please find attached the requested transcripts of the court hearings before the 1st and 2nd instance courts.
Please find also attached:
  • The proxy proving that Mr. [opgeëiste persoon] personally appointed his lawyer in a pre-trail stage. The very same lawyer represented him during the court hearings.
  • The final conviction + the court reasons for this – there is a stamp pointing out that the 1st instance judgement (dated 01/02/2018) became final on 11/06/2018."
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd. In de e-mail van 2 maart 2021 staat vermeld dat de opgeëiste persoon is bijgestaan in hoger beroep door een advocaat die in de pretrial fase is gemachtigd. Onduidelijk is of dit is gebeurd in eerste aanleg of in hoger beroep. Ook is het onduidelijk of de informatie in de e-mailwisseling afkomstig is van de Bulgaarse autoriteit aangezien de e-mails met vragen van het IRC door EuroJust zijn beantwoord. Primair verzoek ik de rechtbank om de overlevering te weigeren en subsidiair indien de rechtbank niet tot weigering van de overlevering overgaat om de behandeling van de zaak aan te houden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen bij de Bulgaarse autoriteit waaronder een verzet garantie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit de e-mail wisseling tussen EuroJust en het IRC valt af te leiden dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig is geweest bij een aantal zittingen en dat hij een advocaat heeft gemachtigd die hem heeft verdedigd op de zittingen dat hij niet aanwezig was. Dezelfde advocaat heeft hem zowel in eerste aanleg als in hoger beroep daadwerkelijk verdedigd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW vindt dan ook geen toepassing en de overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Uit de voorgaande e-mailwisseling kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was tijdens de procedure in hoger beroep en dat
de merits of the casein deze procedure aan de orde zijn geweest. Op grond hiervan dient de rechtbank te onderzoeken of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich voordoet en of één van de in dat artikel genoemde uitzonderingen van toepassing is.
Op grond van bovenstaande informatie kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon voor aanvang van de behandeling van de zaak in eerste aanleg een advocaat heeft gemachtigd, welke daadwerkelijk de verdediging op alle zittingen in eerste aanleg heeft gevoerd en welke vervolgens hoger beroep namens de opgeëiste persoon heeft ingesteld en ook daadwerkelijk de verdediging in hoger beroep heeft gevoerd. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank de uitzondering van artikel 12 onder b OLW van toepassing en doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voor.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde nadere informatie hierover te vragen, omdat de e-mails voldoende informatie bevatten om tot een oordeel te kunnen komen. Daar doet niet aan af dat de vragen van het IRC door EuroJust zijn beantwoord. EuroJust heeft immers de Bulgaarse zaaksofficier van justitie geraadpleegd over het verloop van de zittingen alvorens te antwoorden op de vragen van het IRC.

4.Strafbaarheid

De feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 27, te weten:
Verkrachting.

5.Detentieomstandigheden, artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese

Unie (Handvest)

Inleiding
De rechtbank heeft op grond van het
Public statementvan het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [1] Bij uitspraak van 11 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1097) heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt.
De officier van justitie heeft gelet op het door de rechtbank aangenomen algemene reële gevaar dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in deze zaak aan de uitvaardigende autoriteit gevraagd in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na zijn overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst en wat de omstandigheden daar zijn.
Bij brief van 23 februari 2021 van
the Chief Commissionervan
the General Directorate of Enforcement of Penalties, Ministry of Justiceheeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in
the [detentie-instelling]en wordt informatie gegeven over deze detentie-instelling.
Voornoemde brief van 23 februari 2021 over de detentie-instelling [detentie-instelling] bevat onder meer de volgende informatie:
"According to your letter, the person’s permanent address is within the territory of Haskovo, therefore he should be accommodated in the prison of [detentie-instelling] or in one of its divisions, with regard to which we provide you the following information:
As of 21st February 2021, a total of 557 persons were accommodated in the prison in the town of [plaats 1] , together with the divisions attached to the prison, with a total capacity of 679 on the basis of 4 sq.m. Of these, 339 people in the building with a capacity of 406 on the basis of 4 sq.m.; “Cherna Gora” closed prison hostel - 65 people with a capacity of 131 on the basis of 4 sq.m.; " [detentie-instelling] and "Vereya" open prison hostels - 153 persons with a capacity of 175 on the basis of 4 sq.m.
The premises in the prison of [detentie-instelling] were renovated and equipped with a private bathroom with a sink, toilet and shower with constantly running water, direct access to daylight and the possibility of natural ventilation.
The bedrooms are furnished with standard beds, lockers, hangers, a table and chairs. The heating is provided by local heating and cast-iron radiators located in the premises. In each group there are washbasins, bathrooms, laundry room and drying of personal clothes, the access to which is free within the period from 6.00 am to 08.00 pm.
All persons are provided with the possibility to spend time outdoors every day in specially designated places. The prison has a renovated and modernly equipped kitchen and dining rooms, libraries, a gym and a shop for prisoners. Sports facilities - street fitness equipment, a football field, basketball and volleyball - have been built on the outdoor places.
A register of traumatic injuries has been established since 2015 in all penitentiary establishments and the control over incidents related to the use of physical force has been increased. All cases of traumatic injuries of prisoners and detainees, as well as those in which physical force or auxiliary means were used, are registered. A medical examination is performed for each particular case of injury and the relevant prosecutor's office is notified, in accordance with the legal provisions.
All persons deprived of their liberty can meet with lawyers in private and correspond with one another without restriction. They have the right to visits at least twice a month and to a telephone call during the day while observing the order determined by the Director of the prison. They have access to inpatient and outpatient care. The medical care of the inmates is carried out in medical centers and specialized hospitals for active treatment, opened at the places of imprisonment by the order of art. 5, para. 1 of the Medical Establishments Act. If necessary, they are also sent to external medical establishments, when in the medical establishments at the places of deprivation of liberty there are no conditions for carrying out the necessary treatment.
The Execution of Penalties and Detention in Custody Act provides a mechanism through which anyone deprived of their liberty may seek protection of their violated rights."
5.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd aangezien in de brief van de Bulgaarse autoriteit van 19 februari 2021 geen antwoord wordt gegeven op vraag 5 van de brief van het IRC van 18 februari 2021, te weten
What actions have been taken since the rapport of the CPT to register and investigate cases of physical ill-treatment and inter-prisoner violence?Indien de rechtbank niet overgaat tot weigering van de overlevering dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden om nadere informatie op te vragen over vraag 5 van voornoemde brief van het IRC.
5.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan omdat er wel degelijk voldoende informatie is verstrekt over de detentieomstandigheden in de detentie-instelling in [plaats 1] . De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat geen sprake is van een reëel gevaar in de detentie instelling [detentie-instelling] .
5.4.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juli 2018 in de zaak
ML(ECLI:EU:C:2018:589) is de uitvoerende autoriteit verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in de detentie instellingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt,
naar alle waarschijnlijkheidzal worden gedetineerd. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft informatie verstrekt waaruit volgt dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in de detentie instelling [detentie-instelling] zal worden geplaatst.
Anders dan de raadsman is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat de hiervoor in punt 5.1 weergegeven informatie met betrekking tot de detentie-instelling in [plaats 1] tot de conclusie leidt dat voor de opgeëiste persoon geen sprake is van een reëel gevaar dat hij in detentie in Bulgarije onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
De rechtbank verwijst eveneens naar de uitspraken ECLI:NL:RBAMS:2021:1022 en ECLI:NL:RBAMS:2019:430 en met name op het feit dat de rechtbank op dit moment – naast de onder 5.1 weergegeven informatie – niet beschikt over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die wél kunnen leiden tot de conclusie dat een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest in de genoemde instelling. De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden om de beantwoording van vraag 5. van genoemde brief van het IRC af te wachten aangezien bij brief van de Bulgaarse autoriteit van 23 februari 2021 hier al afdoende antwoord op is gegeven. Het verzoek om aanhouding wijst de rechtbank daarom af.
Artikel 4 van het Handvest staat gelet op het voorgaande niet in de weg aan de overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 242 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Prosecutor's Office-Haskovo(Bulgarije).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie het arrest Aranyosi en Căldăraru, HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90, en o.a. Rechtbank Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.