ECLI:NL:RBAMS:2021:1414

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AMS 20/1601
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afzien van uitbetaling ziekengeld op basis van de Ziektewet en de verwijtbaarheid van de benadelingshandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.C.F. Kramer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een maatregel opgelegd gekregen op grond van de Ziektewet (ZW) omdat zij onvoldoende had meegewerkt aan haar re-integratie. De werkgever had haar arbeidsovereenkomst ontbonden, waarna het UWV besloot om geen ziekengeld uit te betalen. Eiseres stelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom de weigering van de gehele uitkering proportioneel was en dat haar persoonlijke omstandigheden niet waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende had onderbouwd waarom de zwaarste maatregel was opgelegd, gezien de persoonlijke omstandigheden van eiseres die steun vonden in het dossier. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het rekening moet houden met de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1601

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een maatregel op grond van de Ziektewet (ZW) opgelegd.
Bij besluit van 21 februari 202 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiseres was als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud voor 12,5
uur per week in dienst van ‘Asito Medical Noord West B.V.’ (hierna: de werkgever). Vanaf augustus 2017 heeft zij op haar eigen verzoek onbetaald verlof gekregen wegens persoonlijke problemen. Op 6 december 2017 heeft eiseres zich ziek gemeld bij haar leidinggevende. De werkgever heeft eiseres per 16 januari 2018 bij verweerder ziekgemeld. Op 10 juli 2018 is eiseres gezien op het spreekuur van de bedrijfsarts van haar werkgever, die haar belastbaarheid aan de werkgever heeft teruggekoppeld. Daarbij is onder meer als advies opgenomen om in het kader van arbeidstherapie te starten met werken, twee keer per week één uur.
1.2.
De werkgever heeft eiseres in juli 2018 twee maal uitgenodigd om te verschijnen om een werkhervattingsplan op te stellen, maar zij is niet verschenen. Eiseres vond namelijk dat zij vanwege haar situatie niet kon re-integreren. Bij brief van 15 augustus 2018 heeft de werkgever eiseres meegedeeld dat de loonbetaling stop werd gezet per 14 augustus 2018, omdat zij niet heeft meewerkt aan re-integratie.
1.3.
Daarop hebben zowel eiseres als de werkgever een deskundigenoordeel aangevraagd bij verweerder. In zijn rapport van 12 november 2018 heeft de verzekeringsarts van verweerder geconcludeerd dat de bedrijfsarts de beperkingen van eiseres plausibel heeft vastgesteld. De arbeidskundige heeft in zijn rapport van 13 november 2019 vastgesteld dat hoewel de mogelijkheden van eiseres zeer beperkt zijn, van haar inspanningen ten behoeve van de re-integratie mogen worden verwacht en dat de door haar verrichtte inspanningen niet voldoende zijn geweest.
1.4.
De werkgever heeft op 20 december 2018 bij de kantonrechter een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met eiseres ingediend. Bij beschikking van
25 februari 2019 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens een redelijke grond. Op 23 april 2019 heeft eiseres zich vervolgens opnieuw ziek gemeld bij verweerder. De werkgever heeft verweerder daarna verzocht om een beschikking op grond van de ZW te nemen.
2. Verweerder heeft eiseres met het primaire besluit een maatregel op grond van de ZW opgelegd, omdat zij onnodig een beroep doet op de ZW. Haar arbeidsovereenkomst is namelijk ontbonden vanwege haar gedragingen. In het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres voert in beroep aan dat haar gedragingen niet dusdanig zijn dat sprake kan zijn van algehele uitsluiting van de ZW. Zij stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van het ontbreken van elke verwijtbaarheid, waardoor haar geen maatregel kan worden opgelegd. Subsidiair meent eiseres dat de benadelingshandeling haar niet in overwegende mate kan worden verweten en daarom niet tot algehele uitsluiting van de ZW kan worden overgegaan. Hierbij is volgens eiseres van belang dat de werkgever haar in juni 2018 heeft voorgesteld om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Daarbij komt dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat het niet opvolgen van het re-integratieadvies door eiseres niet ernstig verwijtbaar is gelet op haar complexe persoonlijke situatie. De kantonrechter heeft haar een transitievergoeding toegekend. Van belang is volgens eiseres ook dat er sprake was van marginale belastbaarheid en het therapeutische werkzaamheden betrof waar zij zelf baat bij zou hebben. Daarbij heeft de verzekeringsarts van verweerder opgemerkt dat het voorstelbaar is dat eiseres het vanwege haar situatie niet zag zitten om deze werkzaamheden te verrichten. Zij voelde zich dusdanig onveilig op haar werk dat het haar blokkeerde om te re-integreren.
4.1.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder eiseres terecht de maatregel op grond van de ZW heeft opgelegd dat haar geen ZW-uitkering wordt uitbetaald. De rechtbank stelt, naar aanleiding van hetgeen op zitting is besproken, vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat verweerder (mogelijk) financieel is benadeeld doordat eiseres niet volledig heeft meegewerkt aan de re-integratie. [1] Van belang is met name de vraag in hoeverre deze benadelingshandeling aan eiseres te verwijten is. Als de benadelingshandeling niet of in mindere mate verwijtbaar is, moet verweerder een minder strenge maatregel opleggen, of zelfs (bij gebrek aan verwijtbaarheid) afzien van een maatregel [2] .
4.2.
Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van het juridisch kader zoals opgenomen in de achter deze uitspraak gehechte bijlage.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van het ontbreken van elke verwijtbaarheid. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de dossierstukken niet is gebleken van onheuse bejegening of ongeoorloofde druk door de werkgever of andere omstandigheden, waardoor eiseres in het geheel geen verwijt valt te maken dat zij niet geprobeerd heeft aan het advies van de bedrijfsarts te voldoen.
5.2.
De rechtbank is wel van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom weigering van de gehele uitkering proportioneel is. In het bestreden besluit is slechts opgenomen dat het standpunt van eiseres niet wordt gevolgd, dat er evenwel begrip is voor haar situatie, maar dat zij plichten heeft waaraan zij zich moet houden. Verweerder is daarbij niet kenbaar ingegaan op de door eiseres in bezwaar aangedragen persoonlijke omstandigheden, zoals herhaald in beroep, die volgens haar afdoen aan de verwijtbaarheid. Dat gebrek heeft verweerder in het verweerschrift of op de zitting niet hersteld. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de wetgever uitdrukkelijk heeft voorgeschreven dat verweerder de zwaarte van de maatregel afstemt op de mate van verwijtbaarheid. [3] In artikel 2 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten heeft verweerder daartoe een breed arsenaal aan afstemmingsmogelijkheden toebedeeld gekregen. Bij een benadelingshandeling als hier aan de orde wordt, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, minimaal vier maanden 25% op de uitkering gekort en maximaal (zoals hier) wordt de uitkering helemaal geweigerd. Alles wat daartussen ligt kan ook als maatregel worden opgelegd. De door eiseres aangevoerde omstandigheden (haar psyche en haar complexe privé situatie ten tijde van belang) vinden steun in het dossier en worden door verweerder onderkend. Gegeven deze problematiek en het brede arsenaal aan maatregelen dat verweerder ter beschikking staat, ziet de rechtbank niet in dat moet worden aangenomen dat eiseres ‘in overwegende mate’ verwijtbaar is, in die zin dat het proportioneel is aan haar de meest zware maatregel op te leggen.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien. Het is aan verweerder om te motiveren of en hoe gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die het wettelijk kader biedt om de maatregel af te stemmen op het individuele geval. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Melehi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage bij de uitspraak in zaak AMS 20/1601 inzake [eiseres]

Artikel 45 van de ZW:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
(…)
j. indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49;
(…)
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
(…)
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
(…)
Artikel 2 Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten
1. De hoogte en duur van een, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met n, genoemde wetten, op te leggen maatregel wordt, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25 bedraagt, vastgesteld op: (…)
c. 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden bij verplichtingen uit de derde categorie, bedoeld in de artikelen 5 en 6;
d. een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is (…).
Artikel 7 Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten
De verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met h, genoemde wetten, worden ingedeeld in de vierde categorie voor zover zij betrekking hebben op:
a. het zich zodanig gedragen dat de belanghebbende door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas, de eigenrisicodrager of het Toeslagenfonds niet benadeelt of zou kunnen benadelen, bedoeld in de artikelen 24, vijfde lid, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW en 13, eerste lid, van de IOW.

Voetnoten

1.Er is daarmee sprake van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW (zie de bijlage).
2.Zie artikel 45, tweede lid, van de ZW.
3.Zie het artikellid genoemd in noot 2, in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit socialezekereheidswetten.