ECLI:NL:RBAMS:2021:1422

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2256
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij naheffingsaanslag parkeerbelasting en de beoordeling van de parkeerstatus

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser ontving op 25 februari 2020 een naheffingsaanslag omdat hij geparkeerd stond op een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was, zonder dat hij parkeergeld had betaald. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een vervangende uitspraak, heeft de eiser beroep ingesteld tegen de eerste uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is gehoord, ondanks zijn herhaalde verzoeken om een hoorzitting. Dit leidde tot de conclusie dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de eerste uitspraak niet-ontvankelijk, maar oordeelde dat het beroep tegen de tweede uitspraak gegrond was, waardoor deze werd vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de tweede uitspraak in stand gelaten, omdat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De eiser kreeg gelijk op formele gronden, wat leidde tot een vergoeding van proceskosten en griffierecht, maar niet in de inhoudelijke beoordeling van de naheffingsaanslag zelf. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde [naam 2] ).

Procesverloop

Op 25 februari 2020 (het primaire besluit) is door de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 maart 2020 (uitspraak 1) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. Bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2020 (uitspraak 2) heeft de heffingsambtenaar bestreden uitspraak 1 vervangen.
[eiser] heeft tegen uitspraak 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 maart 2021. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn vriendin [naam 1] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1. [eiser] heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen, omdat hij geparkeerd stond op een plaats waar voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd was en [eiser] geen parkeergeld heeft betaald. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft [eiser] nog in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaargronden aan te vullen, maar heeft voordat de termijn verliep uitspraak 1 genomen. Vervolgens heeft de rechtbank een beroepschrift van [eiser] tegen uitspraak 1 ontvangen. Ondertussen heeft [eiser] op 24 april 2020 alsnog zijn bezwaargronden aan verweerder toegezonden. Nadien heeft verweerder uitspraak 1 vervangen door uitspraak 2 en daarin zijn standpunt gehandhaafd.
Het beroep tegen uitspraak 1
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van [eiser] gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede betrekking heeft op uitspraak 2. Nu verweerder uitspraak 1 door uitspraak 2 heeft vervangen, heeft [eiser] geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen uitspraak 1. De rechtbank zal daarom het beroep tegen uitspraak 1 niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat hierna alleen het beroep tegen uitspraak 2 wordt behandeld.
Het beroep tegen uitspraak 2
Schending hoorplicht
3. [eiser] voert aan dat hij, ondanks zijn verzoeken daartoe, niet is gehoord. Hij heeft zijn verzoeken meermaals aan verweerder kenbaar gemaakt, waaronder op 17 april 2020 en 24 april 2020. Ook geeft [eiser] aan op 18 mei 2020 door twee verschillende medewerkers van de gemeente Amsterdam te zijn gebeld voor het inplannen van een hoorzitting. [eiser] zou nog geïnformeerd worden over de datum van de hoorzitting. De volgende dag ontving hij tot zijn verbazing de uitspraak op zijn bezwaar.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de behandeling van het bezwaar de hoorplicht heeft geschonden. [eiser] heeft in bezwaar meermaals verzocht om te worden gehoord. Verweerder had aan dit verzoek moeten voldoen [1] en heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat de hoorzitting toch achterwege is gelaten. Het beroep is reeds hierom gegrond en uitspraak 2 wordt vernietigd. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak 2 in stand kunnen worden gelaten [2] , met name omdat terugwijzing naar de heffingsambtenaar om alsnog een hoorzitting te laten plaatsvinden ondoelmatig is en [eiser] in beroep en ter zitting zijn standpunt terzake de naheffingsaanslag naar voren heeft kunnen brengen. De rechtbank beoordeelt dan alsnog of verweerder terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan [eiser] heeft opgelegd.
Sprake van parkeren?
5. [eiser] geeft aan dat hij zijn auto tot stilstand bracht, zijn vriendin met boodschappen onmiddellijk liet instappen en daarna weer is vertrokken. Verder blijkt volgens [eiser] uit de door verweerder overgelegde foto’s niet dat hij op [datum] 2020 om 13:14 uur geparkeerd stond. De overgelegde foto’s bevatten namelijk geen datum en tijdstip.
[eiser] heeft nadien wel de scanfoto’s met datum en tijdstip ontvangen. [eiser] betwijfelt toch dat deze foto’s zijn genomen op [datum] 2020 om 13:14 uur. Hij vermoedt dat er door verweerder een fout is gemaakt. Hij komt wekelijks in de [straat] en parkeert daar regelmatig. De door verweerder overgelegde foto’s zijn volgens [eiser] van een ander moment. Ook begrijpt [eiser] niet hoe het mogelijk is dat er foto’s van de voor- en achterkant van zijn auto zijn genomen op hetzelfde tijdstip. De foto’s in het scandossier kunnen aldus [eiser] niet kloppen en tonen niet aan dat zijn auto stond geparkeerd.
6. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de scanfoto’s worden ondersteund door ander bewijs, namelijk het volledige scandossier met de scanregistratie en gps-coördinaten van de locatie van de auto van [eiser] ten tijde van de geconstateerde overtreding. Verweerder ziet niet in waarom aan de datum en het tijdstip op de foto’s wordt getwijfeld. Volgens verweerder heeft eiser zijn standpunt dat de foto’s niet kloppen, ook niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de scanauto’s zijn uitgerust met meerdere camera’s en dat het daardoor mogelijk is om op hetzelfde tijdstip meerdere foto’s vanuit verschillende invalshoeken te maken.
8. De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
De rechtbank ziet allereerst geen reden om aan de juistheid van de foto’s van de constatering van parkeren en de daarbij genoemde tijdstippen in het door verweerder overgelegde scandossier te twijfelen. De door eiser geopperde theorie dat de heffingsambtenaar foto’s van een andere dag en tijd, maar van dezelfde plek en auto, tegen de regels in zou hebben bewaard en vervolgens per ongeluk zou hebben voorzien van een andere timestamp, is niet onderbouwd en te speculatief om aannemelijk te kunnen zijn en wordt dus verworpen.
Op de plek waar de auto van [eiser] stond, moet voor parkeren worden betaald op het tijdstip van constatering. Van parkeren is alleen geen sprake wanneer er onmiddellijk personen in- of uitstappen of wanneer er onmiddellijk zaken geladen en gelost worden. [3] Het is aan degene die zich op een van die uitzonderingen beroept om deze aannemelijk te maken. Daarin is [eiser] niet geslaagd. De foto’s die verweerder heeft overgelegd, laten zien dat de auto van [eiser] geparkeerd stond. Zo is bijvoorbeeld te zien dat de auto binnen het parkeervak staat, met de deuren dicht en zonder inzittenden en dat er geen personen te zien zijn die in- of uitstappen. Van laden of lossen of het in- en uitstappen van personen, zoals [eiser] stelt, is dus niet gebleken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de auto van [eiser] geparkeerd stond. Onbetwist is dat voor dat parkeren parkeerbelasting moest worden betaald en dat [eiser] die niet heeft voldaan. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd.
Conclusie
9. Vanwege de schending van de hoorplicht is het beroep tegen uitspraak 2 gegrond. Daardoor vernietigt de rechtbank uitspraak 2. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van uitspraak 2, te weten de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag, in stand te laten omdat verweerder de naheffingsaanslag terecht aan [eiser] heeft opgelegd. Dit betekent dat [eiser] gelijk krijgt op een formeel punt, waardoor [eiser] zijn proceskosten en griffierecht terugkrijgt, maar dat hij ongelijk krijgt wat betreft de inhoud van de zaak.
10. Aangezien het beroep tegen uitspraak 2 gegrond is, moet de heffingsambtenaar het door [eiser] betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden.
11. Ook heeft de heffingsambtenaar op de zitting aangegeven bereid te zijn de verletkosten van [eiser] van € 85,- te betalen. De rechtbank zal de heffingsambtenaar daartoe veroordelen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen uitspraak 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen uitspraak 2 gegrond en vernietigt uitspraak 2;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van uitspraak 2 in stand blijven;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de door [eiser] gemaakte proceskosten van € 85- ;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het door [eiser] betaalde griffierecht van € 48,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.Dit volgt uit artikel 8:72, derde lid onder a van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Dit staat in artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Amsterdam.