ECLI:NL:RBAMS:2021:1433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
13/306187-20 en 23/002480-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake valsheid in geschrift, witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, witwassen en het voorhanden hebben van cocaïne. De zaak betreft meerdere feiten die zich hebben voorgedaan tussen 12 januari 2018 en 1 december 2020. De verdachte, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het valselijk opmaken van diverse documenten, waaronder werkgeversverklaringen en salarisspecificaties, en het gebruikmaken van deze valse documenten. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij een aanzienlijk bedrag aan geld en diverse elektronische apparaten had verworven, die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen waar hij vrijgesproken werd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden moest ondergaan, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen gelast, aangezien deze zijn verkregen door middel van de bewezen verklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/306187-20 en 23/002480-17 (TUL)
Datum uitspraak: 25 maart 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W. van Vliet naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging ter terechtzitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van) het valselijk opmaken en/of vervalsen en gebruik maken van diverse geschriften, namelijk werkgeversverklaringen, salarisspecificaties, afschriften van jaarinkomen, uittreksels uit de basisregistratie personen (hierna: BRP), kredietrapporten en/of Verklaringen Omtrent Gedrag (hierna: VOG’s) in de periode van 12 januari 2018 tot en met 1 december 2020;
2. ( het medeplegen van) het opzettelijk gebruik maken, afleveren, voorhanden hebben dan wel verstrekken of verkopen van de onder feit 1 genoemde valse geschriften in de periode van 12 januari 2018 tot en met 1 december 2020;
3. (
het medeplegen van) het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 116.221,00 en diverse telefoons en computers in de periode van 12 januari 2018 tot en met 1 december 2020;
4.
het voorhanden hebben van 12 XTC-pillen en ongeveer 2 lijntjes cocaïne op 1 december 2020;
5. (
het medeplegen van) het valselijk opmaken, vervalsen dan wel opzettelijk gebruik maken van diverse valse of vervalste geschriften, te weten een diploma Middelbaar Beroepsonderwijs en/of 14 afschriften bevolkingsregister in de periode van 12 januari 2018 tot en met 1 december 2020
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde feiten. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Feit 1 en 2:
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en het gebruikmaken dan wel afleveren en voorhanden hebben van valse geschriften.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onder feit 1 bedoeld is enkel de valsheid in geschrift ten laste te leggen, omdat onder feit 2 het gebruikmaken of overdragen van dit geschrift ten laste is gelegd. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en de manier waarop de tenlastelegging onder feit 2 is opgemaakt, zal de rechtbank het onder feit 1 tenlastegelegde lezen zoals door de officier van justitie beoogd. De rechtbank beschouwt de woorden “en daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt als ware deze echt en onvervalst” in feit 1 als een kennelijke misslag.
Ten aanzien van feit 1 en 2 overweegt de rechtbank dat niet bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd ten aanzien van de kredietrapporten. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze documenten niet door hem, maar door makelaars en/of verhuurders zijn opgevraagd bij diverse kredietbureaus. Dat de rapporten door verdachte zijn vervalst of valselijk zijn opgemaakt, blijkt niet uit de bewijsmiddelen en evenmin dat hij van die geschriften gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte de werkgeversverklaringen, salarisspecificaties, afschriften jaarinkomen en uittreksels van de BRP heeft vervalst of valselijk heeft opgemaakt op naam van een of meer anderen dan in de tenlastelegging zijn genoemd. Uit het dossier blijkt immers onvoldoende welke documenten dit zou betreffen en waar de valsheid van die documenten uit zou bestaan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat evenmin bewezen kan worden dat verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd, dan wel gebruik heeft gemaakt van dit geschrift of dit geschrift heeft overgedragen ten aanzien van de valse of vervalste VOG’s. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze heeft ontvangen met de vraag of hij deze wilde aanpassen (vervalsen), maar dat hij dit heeft geweigerd. In het dossier is geen bewijs aanwezig dat deze verklaring uitsluit en de tenlastelegging op dit punt ondersteunt. Op grond hiervan spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit onderdeel.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts niet komen vast te staan dat ten aanzien van feit 1 sprake is geweest van medeplegen zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Feit 3:
Verdachte heeft ter zitting bekend dat de onder feit 3 tenlastegelegde voorwerpen van hem zijn. Verdachte heeft verklaard dat zo goed als al zijn inkomsten afkomstig zijn van het vervalsen van documenten voor anderen. Weliswaar verklaart verdachte dat een klein deel van zijn inkomsten nog afkomstig zou kunnen zijn van zijn eigen (legale) bedrijf TRS, maar de rechtbank oordeelt dat dit wordt weerlegd door de iCOV-rapportage waaruit blijkt dat verdachte de laatste 5 jaar geen legale inkomsten heeft gehad. Binnen deze periode valt ook de periode waarin de bewezenverklaarde feiten gepleegd zijn.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat alle tenlastegelegde voorwerpen van enig eigen misdrijf afkomstig zijn. Verdachte had wetenschap van de criminele herkomst van de geldbedragen en goederen en had daarover de beschikkingsmacht; hij had die voorwerpen verworven en voorhanden.
Geldbedrag van € 3.095,00 (aangetroffen op tafel)
Ten aanzien van het bedrag van € 3.095,00 dat contant op tafel in de woning van verdachte is aangetroffen, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte dit heeft verworven en voorhanden gehad terwijl hij wist dat dit afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Er is onvoldoende bewijs voor het samen met een ander witwassen van dit geldbedrag. Verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen.
Telefoons en computer
Verdachte heeft daarnaast de telefoons en één van de computers die zijn aangetroffen in de woning verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat dit voorwerp middellijk afkomstig was uit eigen misdrijf. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte deze voorwerpen met geld dat van enig eigen misdrijf afkomstig was heeft gekocht.
Het dossier geeft geen aanknopingspunten voor het samen met een ander witwassen van deze voorwerpen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Een geldbedrag van € 6.050,00 (borg)
Verdachte heeft een bedrag van € 6.100,00 aan de verhuurder betaald als borg en een deel van de huur voor zijn woning. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het ten laste gelegde bedrag heeft verworven, voorhanden gehad en heeft overgedragen terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Het dossier geeft geen aanknopingspunten voor het samen met een ander witwassen van dit geldbedrag. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Ten aanzien van de geldbedragen aan contante stortingen en de computer
Verdachte heeft met betrekking tot de contant gestorte bedragen op de rekeningen van zijn moeder, zijn dochter en [naam 1] het volgende verklaard. De rekeninghouders deden deze stortingen soms samen met verdachte en soms gaf verdachte hen het geld en deden zij de stortingen zelf. Andere keren deed verdachte de storting met de pinpas van de anderen. De rekeninghouders stortten deze (aanzienlijke) bedragen vervolgens door naar de rekening van verdachte, of betaalden er voor verdachte rekeningen van. Ten aanzien van één van de computers heeft verdachte verder verklaard dat [naam 1] deze voor hem besteld heeft. De rechtbank vindt bewezen dat door de voornoemde handelwijze verdachte deze geldbedragen en de computer heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, en van de voornoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt en hij ten aanzien van deze voorwerpen de werkelijke aard en herkomst en/of wie de rechthebbende was heeft verhuld.
Op grond van het voorgaande, de wijze waarop verdachte en de rekeninghouders handelden en de omstandigheden waaronder dit gebeurde, oordeelt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat ook de moeder en dochter van verdachte en [naam 1] hebben geweten dat de voornoemde voorwerpen – middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig waren. Daarom kan bewezen worden dat verdachte de geldbedragen en de computer dus tezamen en in vereniging met anderen heeft witgewassen uit enig eigen misdrijf.
Vrijspraak van een geldbedrag van € 11.250,00
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het (eenvoudig) witwassen van het geldbedrag van
€ 11.250,00 aan huurpenningen zoals onder feit 3 is tenlastegelegd. Uit het dossier en de verklaring van verdachte blijkt dat de huurpenningen voor zijn woning betaald werden vanaf de rekeningen van zijn moeder, zijn dochter en [naam 1] . Deze rekeningen werden door verdachte gevoed door contante stortingen. De rechtbank concludeert op basis van het hiervoor overwogene dat de huurpenningen deel uitmaken van de contante stortingen die onder feit 3 zijn ten laste gelegd. Gelet op het voorgaande spreekt de rechtbank verdachte vrij van het witwassen van deze huurpenningen waar deze separaat zijn ten laste gelegd.
Feit 4:
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de cocaïne opzettelijk voorhanden heeft gehad. Weliswaar is alleen uit een indicatieve test gebleken dat sprake was van een stof bevattende cocaïne, maar de verklaring van verdachte ondersteunt deze test. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij verslaafd is aan cocaïne en dat de twee aangetroffen lijntjes ook daadwerkelijk cocaïne betreffen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het voorhanden hebben van XTC of een materiaal bevattende MDMA, nu enkel een indicatieve test heeft uitgewezen dat de aangetroffen pillen MDMA zouden bevatten. Uit het dossier en de verklaring van verdachte blijkt ook niets dat deze indicatieve test ondersteunt dat deze pillen daadwerkelijk MDMA bevatten. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel vrijgesproken.
Feit 5:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd ten aanzien van de veertien afschriften uit het bevolkingsregister.
De rechtbank is van oordeel dat de valsheid in geschrift of het gebruikmaken van het vervalste diploma Middelbaar Beroepsonderwijs niet kan worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij op verzoek alleen het logo op het diploma heeft aangepast en in het dossier is geen bewijs aanwezig om deze verklaring van verdachte uit te sluiten. Hoewel het aanpassen van het logo als vervalsen aan te merken zou kunnen zijn, is dit niet ten laste gelegd als feitelijkheid waaruit de vervalsing blijkt. Nu voor de wel tenlastegelegde feitelijkheden geen bewijs aanwezig is in het dossier, spreekt de rechtbank verdachte ook vrij van het vervalsen, vals opmaken en/of gebruikmaken van dit vervalste document.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 12 januari 2018 tot en met 1 december 2020 te Aalsmeer en Amstelveen, in elk geval in Nederland, een groot aantal geschriften, namelijk
(A) werkgeversverklaringen en
(B) salarisspecificaties en
(C) afschriften van het jaarinkomen en
(D) uittreksels Basis Registratie Personen (BRP)
(steeds op naam van [verdachte] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] )
telkens zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, valselijk en/of in strijd met de waarheid heeft opgemaakt bestaande die valsheid hierin, dat valselijk, immers in strijd met de waarheid, voornoemde documenten in hun geheel door verdachte zelf zijn opgemaakt, waarbij onder meer:
(A) op voornoemde werkgeversverklaring(en) is vermeld dat:
- [verdachte] met/bij [naam B.V. 1] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had; en
- [verdachte] een bruto jaarsalaris had van € 82.128,-; en
- deze werkgeversverklaring is getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de (fictieve) werkgever [naam 5] , ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens; en
- [naam 2] met/bij [naam B.V. 2] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had; en
- [naam 2] een brutojaarsalaris had van € 58.932,- en/of 60.705,-; en
- deze werkgeversverklaring is getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de (fictieve) werkgever [naam 6] , ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens; en
- [naam 3] met/bij [naam B.V. 1] een arbeidsovereenkomst sinds 1 augustus 2017 en/of 30 maart 2017 had; en
- [naam 3] een brutojaarsalaris had van € 69.312,-; en
- deze werkgeversverklaring is getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de (fictieve) werkgever [naam 3] en/of [naam 7] , ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens;
- [naam 4] met/bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] sinds 2017, 2018 en/of 2019 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had; en
- [naam 4] (steeds) een bruto jaarsalaris had van € 60.266-;
en
(B) op voornoemde salarisspecificaties is vermeld dat:
- [verdachte] sinds 30 juni 2017 bij [naam B.V. 1] in dienst was; en
- er loonuitbetalingen zouden hebben plaatsgevonden op het rekeningnummer [nummer 1] (niet zijnde het rekeningnummer van [verdachte] ); en
- het vestigingsadres van [naam B.V. 1] [adres 1] betreft; en
- er aan [naam 2] loonbedragen zouden zijn uitbetaald door [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] .; en
- verrichte werkzaamheden waren vermeld die niet hebben plaatsgevonden en/of die niet waren verricht door [naam 2] ; en
- [naam 3] sinds 1 juni 2016 bij [naam B.V. 4] in dienst was; en
- er aan [naam 3] loonbedragen zouden zijn uitbetaald door [naam B.V. 1] en [naam B.V. 4] ; en
- verrichte werkzaamheden waren vermeld die niet hebben plaatsgevonden en/of die niet waren verricht door [naam 3] ; en
- [naam 4] sinds 15 augustus 2018 (gelijktijdig) bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] in dienst was; en
- er aan [naam 4] loonbedragen zouden zijn uitbetaald door [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] ; en
- verrichte werkzaamheden waren vermeld die niet hebben plaatsgevonden en/of die niet waren verricht door [naam 4] ;
en
(C) op voornoemde afschriften van jaarinkomen is vermeld dat:
- [verdachte] in 2018 een inkomen zou hebben genoten van € 105.135,-; en
- [verdachte] in 2019 een inkomen zou hebben genoten van € 111.475,-;
en
(D) op voornoemde uittreksels Basis Registratie Personen (BRP) is vermeld dat:
- [verdachte] ten tijde van 1 juli 2020 woonachtig zou zijn en/of zou zijn ingeschreven op het adres [adres 2] (terwijl hij in werkelijkheid bij het GBA staat geregistreerd als Registratie Niet Ingezeten (RNI)); en
- [naam 2] in het verleden op een of meerdere adressen heeft gewoond (terwijl zij in werkelijkheid niet op die adressen ingeschreven heeft ingestaan); en
- [naam 3] ten tijde van 28 april 2020 woonachtig zou zijn en/of zou zijn ingeschreven op het adres [adres 3] en/of sinds 31 januari 2017 daar zou zijn ingeschreven (terwijl hij in werkelijkheid bij het GBA staat geregistreerd als Registratie Niet Ingezeten (RNI)); en
- [naam 4] vanaf 7 oktober 1990 woonachtig en/of ingeschreven zou zijn geweest op het adres [adres 4] en/of vanaf 23 maart 2001 woonachtig en/of ingeschreven zou zijn geweest op het adres [adres 5] , in elk geval in het verleden op een of meerdere adressen heeft gewoond (terwijl hij in werkelijkheid niet op die adressen ingeschreven heeft ingestaan);
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 12 januari 2018 tot en met 1 december 2020 te Aalsmeer en Amstelveen, in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse documenten, te weten
(A) werkgeversverklaringen en
(B) salarisspecificaties en
(C) afschriften van het jaarinkomen en
(D) uittreksels Basis Registratie Personen (BRP),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat verdachte (A) werkgeversverklaringen en (B) salarisspecificaties en (C) afschriften van het jaarinkomen en (D) uittreksels Basis Registratie Personen (BRP):
- heeft verstrekt aan de verhuurder van de woning (gelegen aan de [adres 6] ) om zelf de huurovereenkomst daarvoor af te kunnen sluiten;
en
opzettelijk een of meer valse documenten, te weten (A) werkgeversverklaringen en (B) salarisspecificaties en (C) afschriften van het jaarinkomen en (D) uittreksels Basis Registratie Personen (BRP), zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft verstrekt en/of verkocht aan [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] bestaande deze valsheid hierin dat:
(A) op voornoemde werkgeversverklaringen is vermeld dat:
- [verdachte] met/bij [naam B.V. 1] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had; en
- [verdachte] een bruto jaarsalaris had van € 82.128,-; en
- deze werkgeversverklaring is getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de (fictieve) werkgever [naam 5] , ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens; en
- [naam 2] met/bij [naam B.V. 2] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had; en
- [naam 2] een brutojaarsalaris had van € 58.932,- en/of 60.705,-; en
- deze werkgeversverklaring is getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de (fictieve) werkgever [naam 6] , ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens; en
- [naam 3] met/bij [naam B.V. 1] een arbeidsovereenkomst sinds 1 augustus 2017 en/of 30 maart 2017 had; en
- [naam 3] een brutojaarsalaris had van € 69.312,-; en
- deze werkgeversverklaring is getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de (fictieve) werkgever [naam 3] en/of [naam 7] , ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens; en
- [naam 4] met/bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] sinds 2017, 2018 en/of 2019 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had; en
- [naam 4] (steeds) een bruto jaarsalaris had van € 60.266-;
en
(B) op voornoemde salarisspecificaties is vermeld dat:
- [verdachte] sinds 30 juni 2017 bij [naam B.V. 1] in dienst was; en
- er loonuitbetalingen zouden hebben plaatsgevonden op het rekeningnummer [nummer 1] (niet zijnde het rekeningnummer van [verdachte] ); en
- het vestigingsadres van [naam B.V. 1] [adres 1] betreft; en
- er aan [naam 2] loonbedragen zouden zijn uitbetaald door [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3] .; en
- verrichte werkzaamheden waren vermeld die niet hebben plaatsgevonden en/of die niet waren verricht door [naam 2] ; en
- [naam 3] sinds 1 juni 2016 bij [naam B.V. 4] in dienst was; en
- er aan [naam 3] loonbedragen zouden zijn uitbetaald door [naam B.V. 1] en [naam B.V. 4] ; en
- verrichte werkzaamheden waren vermeld die niet hebben plaatsgevonden en/of die niet waren verricht door [naam 3] ; en
- [naam 4] sinds 15 augustus 2018 (gelijktijdig) bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] in dienst was; en
- er aan [naam 4] loonbedragen zouden zijn uitbetaald door [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] ; en
- verrichte werkzaamheden waren vermeld die niet hebben plaatsgevonden en/of die niet waren verricht door [naam 4] ;
en
(C) op voornoemde afschriften van jaarinkomen is vermeld dat:
- [verdachte] in 2018 een inkomen zou hebben genoten van € 105.135,-; en
- [verdachte] in 2019 een inkomen zou hebben genoten van € 111.475,-;
en
(D) op voornoemde uittreksels Basis Registratie Personen (BRP) is vermeld dat:
- [verdachte] ten tijde van 1 juli 2020 woonachtig zou zijn en/of zou zijn ingeschreven op het adres [adres 2] (terwijl hij in werkelijkheid bij het GBA staat geregistreerd als Registratie Niet Ingezeten (RNI)); en
- [naam 2] in het verleden op een of meerdere adressen heeft gewoond (terwijl zij in werkelijkheid niet op die adressen ingeschreven heeft ingestaan); en
- [naam 3] ten tijde van 28 april 2020 woonachtig zou zijn en/of zou zijn ingeschreven op het adres [adres 3] en/of sinds 31 januari 2017 daar zou zijn ingeschreven (terwijl hij in werkelijkheid bij het GBA staat geregistreerd als Registratie Niet Ingezeten (RNI)); en
- [naam 4] vanaf 7 oktober 1990 woonachtig en/of ingeschreven zou zijn geweest op het adres [adres 4] en/of vanaf 23 maart 2001 woonachtig en/of ingeschreven zou zijn geweest op het adres [adres 5] , in elk geval in het verleden op een of meerdere adressen heeft gewoond (terwijl hij in werkelijkheid niet op die adressen ingeschreven heeft ingestaan);
terwijl verdachte wist dat deze geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik;
ten aanzien van feit 3:
in de periode van 12 januari 2018 t/m 1 december 2020 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, een voorwerp, te weten
- een geldbedrag van € 3.095 (cash bedrag op tafel);
heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
en
in de periode van 12 januari 2018 t/m 1 december 2020 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, een voorwerp, te weten
- een geldbedrag van € 6.050;
heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen terwijl hij wist, dat dit voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
en
in de periode van 12 januari 2018 t/m 1 december 2020 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, voorwerpen, te weten
- telefoons en een computer;
heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat dit voorwerp middellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
en
in de periode van 12 januari 2018 t/m 1 december 2020 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, voorwerpen te weten
- een geldbedrag van € 5.535 (contante stortingen); en
- een gelbedrag van € 18.459,59 (contante stortingen); en
- een gelbedrag van € 72.965,00 (contante stortingen); en
- een geldbedrag van € 7.657 (contante stortingen); en
- een computer;
heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, en van een voorwerp, bovengenoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt en de werkelijke aard en herkomst heeft verhuld en/of heeft verhuld wie de rechthebbende was, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig eigen misdrijf;
ten aanzien van feit 4:
op 1 december 2020 te Aalsmeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 lijntjes cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 5:
in of omstreeks de periode van 12 januari 2018 tot en met 1 december 2020 te Aalsmeer en Amstelveen, in elk geval in Nederland, een aantal geschriften, namelijk
(B) Veertien (14) Afschriften Bevolkingsregister (voorheen: uittreksels gemeentelijke basisadministratie)
telkens zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, valselijk en in strijd met de waarheid heeft opgemaakt, bestaande die valsheid hierin, dat valselijk, immers in strijd met de waarheid, voornoemde documenten in hun geheel door verdachte zelf zijn opgemaakt, waarbij (onder meer):
(B) op voornoemde (14) Afschriften Bevolkingsregister telkens:
- hetzelfde (unieke) serienummer A 4677650HA staat vermeld; en
- adresgegevens zijn opgenomen die niet overeenkomen met de daadwerkelijke GBA-gegevens; en
- hetzelfde stempel en paraaf staat vermeldt en
- dezelfde (gekopieerde) vouw in het papier zichtbaar is en/of
- persoonsgegevens zijn opgenomen die niet overeenkomen met de daadwerkelijke GBA-gegevens.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.1.
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna 2 jaar schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en het gebruikmaken dan wel afleveren en voorhanden hebben van valse geschriften. Voor het grootste deel waren deze documenten bestemd om mensen een woning te kunnen laten huren. Dit zijn ernstige feiten. Verhuurders en makelaars moeten erop kunnen vertrouwen dat de aan hen verstrekte documenten echt zijn. Door zo te handelen heeft verdachte dit vertrouwen geschaad. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Hoewel een beperkt aantal documenten in de tenlastelegging is opgenomen, weegt de rechtbank mee dat er een zeer grote hoeveelheid documenten is aangetroffen op onder andere de harde schijf van verdachte. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij ongeveer 50 á 60 setjes van valse documenten voor huurwoningen heeft opgemaakt. Verdachte heeft ook verklaard dat hij deze feiten gepleegd heeft voor zijn eigen gewin, onder andere om zijn cocaïneverslaving te kunnen bekostigen.
Ook is verdachte schuldig aan (het medeplegen van) witwassen en het voorhanden hebben van drugs. Dit zijn eveneens ernstige feiten. Door witwassen worden de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. Het voorhanden hebben van cocaïne is ook een ernstig feit, nu de handel in deze middelen vaak gepaard gaat met vele andere vormen van criminaliteit. Door zijn handelen heeft verdachte deze criminaliteit mede in stand gehouden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte in 2018 eerder veroordeeld is voor fraudedelicten. De proeftijd van de destijds (deels) voorwaardelijk opgelegde straf voor dat feit liep nog ten tijde van het bewezenverklaarde. Kennelijk heeft deze voorwaardelijke straf niet het beoogde effect gehad om verdachte ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsrapportage van 9 maart 2021, waarin wordt beschreven dat verdachte weinig stabiliteit in zijn leven heeft. Hij heeft op dit moment geen woning, of enig zicht daarop, zijn partner woont nu in het buitenland bij haar familie en verdachte heeft al jaren geen vaste baan. Verdachte heeft daarnaast forse schulden en er is sprake van problematiek op het gebied van middelengebruik. Verdachte gebruikt namelijk op regelmatige basis alcohol en cocaïne. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Deze bijzondere voorwaarden houden in een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan het vinden van passende dagbesteding.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Al met al acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek passend en geboden. De rechtbank legt bij dit voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden op zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen, zoals vermeld op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
8.1.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld zoals dit onder 31 op de beslaglijst is opgenomen, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dat geld geheel door middel van het onder 1 of 2 bewezenverklaarde is verkregen.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zoals deze onder 1 tot en met 30 en 32 tot en met 44 op de beslaglijst zijn opgenomen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder feit 1, 2, 3 en 5 bewezen geachte is begaan.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 10 maart 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/002480-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 februari 2018 van Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de verdachte de kennisgeving van voorwaardelijke veroordeling per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 225, 420bis, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3:
eenvoudig witwassen
en
witwassen, meermalen gepleegd
en
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 5:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat gedurende de proeftijd de veroordeelde:
- zich binnen 3 (drie) dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Fivoor Reclassering op het adres [adres Fivoor] en zich blijft melden zo vaak en zolang de reclassering nodig acht;
- zich laat behandelen door Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, waarbij het innemen van medicijnen of kortdurende klinische opname (van maximaal zeven weken) onderdeel kan zijn van de behandeling;
- verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, welk verblijf zo spoedig mogelijk na de aanmelding start en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat hij mee moet werken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij veroordeelde de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan het vinden en behouden van dagbesteding, bij voorkeur betaald werk.
Geeft aan Fivoor Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurdde onder 1 tot en met 44 genoemde voorwerpen, zoals vermeld op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 13 februari 2018, namelijk een
gevangenisstraf van 4 (vier) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en S. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2021.