ECLI:NL:RBAMS:2021:1481

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3454
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering na medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering had aangevraagd, en het UWV, dat deze aanvraag had afgewezen. De eiser, die sinds november 2017 wegens psychische en later ook lichamelijke klachten niet meer kon werken, had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend op 21 augustus 2019. Het UWV concludeerde op basis van een medisch onderzoek dat de eiser 0,00% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. Na bezwaar van de eiser, werd het besluit van het UWV in stand gehouden, waarop de eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 10 februari 2021 zijn beide partijen niet verschenen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het UWV zijn besluiten op zorgvuldige wijze had genomen en dat de medische onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de rapportages van de verzekeringsartsen en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) terecht waren. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd waarom er extra beperkingen hadden moeten worden aangenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door het UWV op goede gronden was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3454

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: het UWV)
(gemachtigde: [naam] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [plaatsnaam] . [naam] heeft te kennen gegeven dat zij alleen een kopie van de uitspraak wil ontvangen.

Procesverloop

Met het besluit van 28 november 2019 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van [eiser] om een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
Met het besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 februari 2021. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
1. [eiser] heeft geen toestemming gegeven om zijn medische informatie te delen met zijn voormalige werkgever. Omdat de voormalige werkgever een kopie van de uitspraak krijgt, zal de rechtbank in deze uitspraak geen medische informatie vermelden, maar alleen in algemene termen de medische situatie van [eiser] beschrijven.
Wat aan de procedure voorafging
2. [eiser] is werkzaam geweest als [functie] . Per 20 november 2017 is [eiser] uitgevallen voor dit werk wegens psychische klachten. Later heeft hij ook lichamelijke klachten gekregen. Per 20 november 2017 is aan [eiser] een uitkering gebaseerd op de Ziektewet toegekend. Hij heeft op 21 augustus 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Op basis van onderzoek van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is geconcludeerd dat [eiser] 0,00% arbeidsongeschikt is. Omdat dit minder is dan de vereiste 35%, is de aanvraag van [eiser] met het primaire besluit afgewezen.
3. Naar aanleiding van het bezwaar van [eiser] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw naar de medische klachten van [eiser] gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 mei 2020 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast per 2 september 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan in het rapport van 15 mei 2020 besloten dat niet alle geduide functies geschikt zijn voor [eiser] . De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hiervoor nieuwe functies kunnen duiden. Op basis van onderzoek van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is geconcludeerd dat [eiser] 3,08% arbeidsongeschikt is. Daarom is met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt [eiser]
4. [eiser] stelt dat hij meer beperkt is ten aanzien van zijn lichamelijke klachten. Volgens [eiser] had er daarom een beperking moeten worden aangenomen op het item afwisseling van houding. Volgens [eiser] is het onduidelijk waarom er geen beperking is aangenomen op het item afwisseling van houding, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 8 mei 2020 heeft aangegeven dat [eiser] niet langdurig in een houding kan werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] in beroep medische informatie van zijn huisarts van 14 juli 2020, 30 juli 2020 en van 12 november 2020 overgelegd. Volgens [eiser] moet ook een beperking worden aangenomen ten aanzien van schroefbewegingen met hand en arm en andere bewegingen waarbij [eiser] belast wordt. Dit kan volgens [eiser] tot overbelasting op andere punten leiden.
5. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling voert [eiser] aan dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies voor hem niet geschikt zijn, omdat bij de vaststelling van de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen.
Het oordeel van de rechtbank
6.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
6.2.
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Bij de beoordeling maakt de verzekeringsarts op grond van het zesde lid zo veel mogelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid kunnen ondersteunen.
6.3.
In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust.
6.4
De rechtbank stelt verder bij haar beoordeling voorop dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. De rapporten moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan [eiser] om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Om aannemelijk te maken dat de in de medische rapporten gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk.
Medische beoordeling
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. [eiser] is door beide verzekeringsartsen gezien op het spreekuur. De primaire verzekeringsarts heeft [eiser] op 25 oktober 2019 lichamelijk onderzocht. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen het dossier bestudeerd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie, die [eiser] in bezwaar had ingebracht, bij de beoordeling betrokken.
8. De door [eiser] in beroep gestelde lichamelijke klachten hebben de verzekeringsartsen in hun beoordeling betrokken en hebben er toe geleid dat er diverse beperkingen zijn aangenomen in de FML. In de rapportage van 12 augustus 2020 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om een beperking aan te nemen op het item afwisseling van houding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij zowel het item zitten als staan het kortdurend gaan staan of lopen bij deze definitie is inbegrepen. Het item afwisseling van houding kan volgens deze verzekeringsarts alleen aangenomen worden indien er een specifieke opvolging van houdingen noodzakelijk is. Dus bijvoorbeeld dat zitten moet worden onderbroken door lopen en dat dit geen staan mag zijn. Er zijn geen medische aanknopingspunten dat een dergelijke specifieke afwisseling van houding bij [eiser] noodzakelijk zou zijn.
8. Naar aanleiding van de nadere medische stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 31 augustus 2020 en 27 november 2020 aanvullende rapportages uitgebracht. Deze verzekeringsarts heeft toegelicht dat de gegevens bekend zijn en dat hieruit geen nieuw medisch inzicht naar voren is gekomen. In de rapportage van 27 november 2020 heeft de verzekeringsarts toegelicht dat dit medische stuk kan worden gezien als een onderbouwing van de klachten van [eiser] zoals die al in de beoordeling zijn betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] zijn standpunt dat een extra beperking had moeten worden aangenomen op afwisseling van houding dus niet onderbouwd met nieuwe medische stukken die zien op de datum in geding.
9. Met betrekking tot de schroefbewegingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 4 januari 2021 gemotiveerd aangegeven dat [eiser] reële klachten heeft maar dat dit niet tot aanvullende beperkingen leidt. Volgens deze verzekeringsarts volgt ook niet uit het lichamelijke onderzoek van de primaire verzekeringsarts dat [eiser] op dit item beperkt moet worden. De rechtbank stelt vast dat [eiser] niet met nieuwe medische stukken heeft onderbouwd waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook een beperking had moeten aannemen op schroefbewegingen met hand en arm.
10. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de vastgestelde beperkingen. Dit betekent dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
Arbeidskundige beoordeling
11. [eiser] heeft geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de FML van 2 september 2019. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geduide functies na heroverweging door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in medisch opzicht voor [eiser] ongeschikt zijn. Waar sprake was van een signalering heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd weergegeven waarom deze functies voor [eiser] geschikt zijn. De rechtbank concludeert daarom dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
12. De aanvraag om een WIA-uitkering van [eiser] is door het UWV op goede gronden afgewezen per 18 november 2019. Het beroep is daarom ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.