Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesverloop
2.Inhoud van het bezwaarschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.Toetsingskader
6.Conclusie
7.Beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel en de opname daarvan in de DNA-databank. Het bezwaarschrift, ingediend op 14 januari 2021, was gericht tegen een bevel van de officier van justitie van 1 oktober 2020, waarin werd bepaald dat celmateriaal van de veroordeelde moest worden afgenomen. De veroordeelde betwistte de bevoegdheid van de persoon die het celmateriaal had afgenomen en stelde dat de afname niet voldeed aan de wettelijke eisen. Hij voerde aan dat de afname en verwerking van zijn DNA-profiel een inbreuk vormde op zijn recht op respect voor privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De officier van justitie stelde zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moest worden, omdat er geen uitzonderingen van toepassing waren en de veroordeelde onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de afname van het DNA-profiel voldeed aan de wettelijke eisen en dat de uitzonderingen, zoals bedoeld in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, niet van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de aard van het misdrijf, waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, niet zodanig was dat DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
De rechtbank verwierp de argumenten van de raadsman van de veroordeelde en verklaarde het bezwaar ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.