ECLI:NL:RBAMS:2021:1546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
RK 21/245
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel en de opname daarvan in de DNA-databank. Het bezwaarschrift, ingediend op 14 januari 2021, was gericht tegen een bevel van de officier van justitie van 1 oktober 2020, waarin werd bepaald dat celmateriaal van de veroordeelde moest worden afgenomen. De veroordeelde betwistte de bevoegdheid van de persoon die het celmateriaal had afgenomen en stelde dat de afname niet voldeed aan de wettelijke eisen. Hij voerde aan dat de afname en verwerking van zijn DNA-profiel een inbreuk vormde op zijn recht op respect voor privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De officier van justitie stelde zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moest worden, omdat er geen uitzonderingen van toepassing waren en de veroordeelde onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de afname van het DNA-profiel voldeed aan de wettelijke eisen en dat de uitzonderingen, zoals bedoeld in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, niet van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de aard van het misdrijf, waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, niet zodanig was dat DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

De rechtbank verwierp de argumenten van de raadsman van de veroordeelde en verklaarde het bezwaar ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/121035-20
RK: 21/245
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:
[veroordeelde] ,
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende op het adres [adres] , [plaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. J. Sietsma,
[kantooradres] ,
veroordeelde.

1.Procesverloop

Het bezwaarschrift is op 14 januari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 16 februari 2021 de officier van justitie, mr. R. Leuven, in besloten raadkamer gehoord.
Veroordeelde is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De raadsman heeft bij e-mail van 16 februari 2021 aangegeven dat hij niet in raadkamer zal verschijnen en dat op basis van de stukken een beslissing kan worden genomen.

2.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
Het bezwaarschrift houdt – kort samengevat – het volgende in.
Het DNA-onderzoek heeft niet in overeenstemming met artikel 3 juncto artikel 2 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken plaatsgevonden. Veroordeelde betwist de bevoegdheid van de persoon die het celmateriaal bij hem heeft afgenomen en stelt zich op het standpunt dat de wijze waarop afname heeft plaatsgevonden niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Ook het bepalen en verwerken van het DNA-profiel voldoet niet aan de eisen die de Wet DNA daaraan stelt.
Bovendien levert het bepalen en verwerken van het DNA-profiel een beperking van het in artikel 8 EVRM vastgelegde grondrecht op. De beperking van dit grondrecht voldoet niet aan de eisen die artikel 8 lid 2 EVRM daaraan stelt.
Gelet op het voorgaande is sprake van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard omdat niet is gebleken dat de uitzonderingen voor afname DNA zoals in de Wet beschreven niet op veroordeelde van toepassing zijn, recidive niet valt uit te sluiten en door veroordeelde en zijn raadsman geen omstandigheden zijn aangevoerd waaruit het tegendeel blijkt. Verder is het bezwaarschrift onvoldoende onderbouwd.

4.De beoordeling

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 1 oktober 2020 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 1 januari 2021 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 14 januari 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in zijn bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 8 september 2020 van de politierechter van deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van twee inbraken, in vereniging gepleegd (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

5.Toetsingskader

Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626)
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234). Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat artikel 311 Sr, waarvoor veroordeelde tot een taakstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
Aard van het misdrijf
Veroordeelde is veroordeeld voor diefstal in vereniging. Niet is gebleken dat de aard van dit misdrijf zodanig is dat voor de opheldering van dergelijke misdrijven DNA-onderzoek achterwege kan blijven. Van een uitzondering die gelegen is in de aard van het feit is reeds daarmee dus geen sprake.
Formele verweren
Door de raadsman is aangevoerd dat de DNA-afname heeft plaatsgevonden door een daartoe onbevoegde persoon. Uit het proces-verbaal van afname celmateriaal blijkt dat de DNA-afname is verricht door verbalisant [verbalisant] . In het dossier bevindt zich een certificaat waaruit volgt dat de verbalisant het examen ‘afname celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek’ met succes heeft afgerond. Daarnaast bevindt zich in het dossier ook een aanwijzingsbesluit van 9 mei 2017, waaruit volgt dat de verbalisant met onmiddellijke ingang is aangewezen om als opsporingsambtenaar wangslijm af te nemen. De rechtbank stelt vast dat er daarnaast geen aanwijzingen zijn op basis waarvan moet worden aangenomen dat de DNA-afname niet heeft plaatsgevonden volgens de eisen die de wet daaraan stelt. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Inhoudelijke verweren
Aangevoerd is dat dat niet is voldaan aan de criteria die in de Wet DNA zijn gesteld om tot afname, bepalen en verwerken van DNA over te gaan. Het bepalen en het verwerken van het DNA-profiel is volgens veroordeelde daarnaast in strijd met artikel 8 EVRM. Deze verweren zijn niet nader gemotiveerd. De rechtbank zal deze daarom als ontoereikend gemotiveerd verwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavig geval de hiervoor genoemde uitzonderingen zich niet voordoen.

6.Conclusie

Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet zich hier niet voordoen, zal de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaren.

7.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het bezwaar
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. E.G.C. Groenendaal rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.