ECLI:NL:RBAMS:2021:1547

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
RK 20/6228
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij minderjarige veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel. Het bezwaarschrift, ingediend op 29 december 2020, was gericht tegen een bevel van de officier van justitie dat op 6 oktober 2020 was gegeven. De veroordeelde, die op 14-jarige leeftijd een strafbaar feit had gepleegd, was eerder veroordeeld tot een leerstraf van 35 uur en een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de opname van het DNA-profiel niet gerechtvaardigd was, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de minderjarigheid van de veroordeelde, en de gezondheidsproblemen van de veroordeelde, die meerdere beenmergtransplantaties had ondergaan. De officier van justitie stelde daarentegen dat de afname van het DNA-profiel proportioneel was en dat er een recidiverisico bestond. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen, er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de wet rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/076356-19
RK: 20/6228
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:
[veroordeelde] ,
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres
[adres] , [plaats] ,
veroordeelde.

1.Procesverloop

Het bezwaarschrift is op 29 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 16 februari 2021 de raadsman van veroordeelde, mr. J.T.E. Vis en de officier van justitie, mr. R. Leuven, in besloten raadkamer gehoord.
Veroordeelde en zijn ouders zijn, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het bezwaarschrift en het standpunt van de veroordeelde

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
Het bezwaarschrift houdt – kort samengevat – het volgende in.
De bijzondere omstandigheden waaronder het feit is gepleegd maken dat sprake is van een de uitzonderingsgrond als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b van de Wet. Veroordeelde is minderjarig. Aan hem is voor mishandeling een leerstraf van 35 uur en een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur opgelegd. De raadsman verwijst daarbij naar de aangekondigde wetswijziging die inhoudt dat bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een werkstraf tot 40 uur, geen DNA-afname meer zal plaatsvinden.
Daarnaast heeft veroordeelde in verband met zijn gezondheid meermalen beenmergtransplantaties ondergaan van niet-verwante donoren. Dit brengt mee dat zijn DNA-profiel aan verandering onderhevig is en in de toekomst kan veranderen. Opname van het DNA-profiel dient daarom geen redelijk doel. Bovendien is dit onevenredig bezwarend voor veroordeelde en zijn beenmergdonor, nu met opname van het DNA-profiel voor de beenmergdonor een risico op een valse positieve uitslag bestaat. Ook om die reden moet het bezwaarschrift gegrond worden verklaard.
Tot slot voert de raadsman aan dat bepaling, opname en verwerking van het DNA-profiel van veroordeelde niet gerechtvaardigd is op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De raadsman van veroordeelde heeft in raadkamer het volgende aangevoerd. Gelet op de specifieke omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, dat het hem goed gaat en dat hij na het delict niet meer in aanraking is gekomen met de politie, is de opname van het DNA-profiel in de databank disproportioneel. Mocht de rechtbank niet tot gegrondverklaring komen, lijkt het de raadsman noodzakelijk om een deskundige op te roepen voor de zitting zodat hij gehoord kan worden over de implicaties van het DNA-profiel en vals positieven voor veroordeelde of de onbekende donor bij opname van het DNA-profiel in de databank.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. Afname van het DNA-profiel is proportioneel. De uitzonderingen zoals in de Wet beschreven zijn niet op veroordeelde van toepassing en recidive niet valt uit te sluiten.
Aan veroordeelde is in deze zaak een leerstraf van 35 uur en een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur opgelegd. Op dezelfde dag is hij door de kinderrechter ook veroordeeld tot een werkstraf van 20 uur wegens een winkeldiefstal. Er is bij elkaar een hogere werkstraf opgelegd dan de grens van 40 uren die door de minister is genoemd als mogelijke grens waarbij in geval van minderjarigen kan worden afgezien van het afnemen, verwerken en opslaan van DNA-profiel. De Raad voor de Kinderbescherming schat de kans op herhaling van strafbaar handelen hoog in. Gelet op het voorgaande is er een recidiverisico.
Dat veroordeelde beenmergtransplantaties heeft ondergaan, staat niet aan opname van het DNA-profiel in de weg. Mocht sprake zijn van vermenging van het DNA-profiel, dan is het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in staat aanvullend onderzoek te verrichten om het juiste DNA-profiel vast te stellen. Het is verder niet noodzakelijk om een deskundige met betrekking tot de implicaties van het DNA-profiel te horen.

4.De beoordeling

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 6 oktober 2020 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 23 december 2020 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 29 december 2020 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in zijn bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 12 september 2019 van de kinderrechter van deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van “mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft” (artikel 300 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot een leerstraf van 35 uur en een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur.

5.Toetsingskader

Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626)
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234). Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat artikel 300 lid 2 Sr, waarvoor veroordeelde tot een leerstraf van 35 uur en een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
Aard van het misdrijf
Veroordeelde is veroordeeld mishandeling. Niet is gebleken dat de aard van dit misdrijf zodanig is dat voor de opheldering van dergelijke misdrijven DNA-onderzoek achterwege kan blijven. Van een uitzondering die gelegen is in de aard van het feit is reeds daarmee dus geen sprake.
Beenmergtransplantaties
Dat veroordeelde meerdere beenmergtransplantaties heeft ondergaan – en zijn DNA-profiel als gevolg daarvan
kanveranderen – betekent niet dat op voorhand kan worden gezegd dat opname van het DNA-profiel in zijn geheel niet kan dienen tot voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde.
Bijzondere omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavig geval wel sprake is van bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd die een uitzondering op de Wet rechtvaardigen. Uit de stukken blijkt dat het gaat om een strafbaar feit dat veroordeelde op 6 november 2018 als destijds 14-jarige heeft gepleegd. Veroordeelde is hiervoor berecht op 12 september 2019. Er is toen ook gelijktijdig uitspraak gedaan in een andere zaak waarin veroordeelde is veroordeeld voor winkeldiefstal. Er is verder niet gebleken van veroordelingen voor strafbare feiten voorafgaand aan het feit en ook niet na de veroordeling op 12 september 2019. Daarbij is veroordeelde een sterk visueel beperkte jongen en is ter zitting gebleken dat veroordeelde sinds zijn veroordeling een positieve ontwikkeling doormaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van gering recidivegevaar.
In het licht van de hierboven weergegeven arresten van de Hoge Raad is de rechtbank van oordeel dat in dit concrete geval de gevolgen van het bepalen en het verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn.

6.Conclusie

Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen, maar sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 2 van de Wet, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift
gegronden beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. E.G.C. Groenendaal, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.