In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel. Het bezwaarschrift, ingediend op 29 december 2020, was gericht tegen een bevel van de officier van justitie dat op 6 oktober 2020 was gegeven. De veroordeelde, die op 14-jarige leeftijd een strafbaar feit had gepleegd, was eerder veroordeeld tot een leerstraf van 35 uur en een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de opname van het DNA-profiel niet gerechtvaardigd was, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de minderjarigheid van de veroordeelde, en de gezondheidsproblemen van de veroordeelde, die meerdere beenmergtransplantaties had ondergaan. De officier van justitie stelde daarentegen dat de afname van het DNA-profiel proportioneel was en dat er een recidiverisico bestond. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen, er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de wet rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen.