ECLI:NL:RBAMS:2021:1635

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
C/13/695647 / HA RK 2021-7
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechterlijke beslissing in civiele procedure

Op 2 februari 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, dat op 4 januari 2021 was ingediend. Het verzoek was gericht tegen mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter te Amsterdam, en had betrekking op een civiele procedure waarin de verzoeker gedaagde was. De verzoeker had verzocht om uitstel voor het nemen van een conclusie van dupliek, maar dit verzoek was niet tijdig ontvangen. De rechter had de zaak vervolgens voor vonnis verwezen, wat de verzoeker als onbegrijpelijk en partijdig beschouwde. Hij stelde dat de rechter al een oordeel had gevormd en hem niet de kans wilde geven om zijn standpunt te verduidelijken.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Echter, de rechtbank benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking, zoals ook is bevestigd in een arrest van de Hoge Raad. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen belang meer had bij het wrakingsverzoek, aangezien de beslissing om de zaak voor vonnis te verwijzen inmiddels was teruggedraaid. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd er geen mondelinge behandeling gehouden.

De beslissing van de Wrakingskamer werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De zaak benadrukt het belang van de onpartijdigheid van rechters en de grenzen van wrakingsverzoeken in het licht van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 4 januari 2021 ingekomen en onder rekestnummer C/13/695647 / HA RK 21/7 ingeschreven verzoek van:
mr. [verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het verzoekschrift van 4 januari 2021, inhoudende een wrakingsverzoek,
 de schriftelijke reactie van de rechter van 5 januari 2021,
 de schriftelijke reactie met bijlage van de voorzitter van het team Kanton van 5 januari 2021.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechtbank is een zaak in behandeling waarbij verzoeker gedaagde is (zaak- en rolnummer C/13/8640329 CV EXPL 20-12515).
Bij e-mailbericht van 29 december 2020, heeft verzoeker verzocht hem op 30 december 2020 vier weken uitstel te verlenen. Bij rolbericht van 2 januari 2021 is aan hem meegedeeld dat de zaak voor vonnis stond. Op 4 januari 2021 is zijn uitstelverzoek, dat volgens de teamvoorziter niet tijdig was ontvangen, alsnog beoordeeld en is bepaald dat de zaak naar de rol van 12 januari 2021 zal worden verwezen en dat verzoeker een termijn van vier weken voor het nemen van een conclusie van dupliek krijgt.
2.2.
Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de beslissing van de rechter om de zaak voor vonnis te verwijzen onbegrijpelijk is, nu hij om aanhouding had gevraagd, omdat die beslissing niet is gemotiveerd. Volgens verzoeker is de rechter vooringenomen en partijdig. Kennelijk heeft de rechter zijn oordeel al klaar en heeft hij daarom verzoeker niet het recht willen geven een conclusie van dupliek te nemen.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Het wrakingsverzoek is gegrond op de beslissing om verzoeker geen uitstel te verlenen voor de conclusie van dupliek en de zaak te verwijzen voor vonnis. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Nu de beslissing inmiddels is teruggedraaid nadat het verzoek om uitstel bekend was geworden, heeft verzoeker bovendien geen belang meer bij het verzoek. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond en niet ontvankelijk. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.