ECLI:NL:RBAMS:2021:1644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
RJ 21/80 en 21/81
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor schade door ondergane detentie en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2021 uitspraak gedaan over de verzoeken van een verzoeker om schadevergoeding op basis van de artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1987, had een schadevergoeding van € 7.680,- aangevraagd voor de schade die hij had geleden door ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Daarnaast vroeg hij € 550,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 29 juli 2020 is aangehouden en op 30 maart 2021 is ontslagen van alle rechtsvervolging. De voorlopige hechtenis was noodzakelijk voor onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, maar leidde uiteindelijk niet tot opname in de zorg. De rechtbank oordeelde dat, gezien de omstandigheden, het billijk was om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank kende de verzoeker een schadevergoeding toe van € 7.945,- voor de ondergane detentie en € 550,- voor de kosten van het verzoekschrift, wat in totaal € 8.495,- bedraagt. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/197070-20
RK: 21/80 en 21/81
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. M.M.C. Glismeijer, Roelof Hartstraat 31, 1071 VG Amsterdam,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 8 januari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 15 januari 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 16 maart 2021 de gemachtigde raadsvrouw en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 7.680,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsvrouw ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw heeft in raadkamer haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij thans verzoekt om een schadevergoeding van € 7.945,- (één dag politiebureau en 98 dagen in het Huis van Bewaring in plaats van 96 dagen).
Het Openbaar Ministerie heeft gesteld in haar reactie dat de periode van voorlopige hechtenis noodzakelijk was in verband met onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en de juiste wijze om hem te begeleiden naar zorg. Tijdens de behandeling van de zaak heeft het Openbaar Ministerie om die reden verzocht om de zaak aan te houden om verzoeker te laten onderzoeken door een psychiater. Er is vervolgens onderzoek gedaan, ook naar de mogelijkheid voor een zorgmachtiging, en verzoeker heeft maandenlang in de PPC op de bijzondere afdeling verbleven. Dit heeft uiteindelijk niet geleid tot opname in de zorg. Er is uiteindelijk ook geen straf of maatregel opgelegd. Na zijn detentie is verzoeker zelfs op straat beland. De hele gang van zaken is zeer ongelukkig geweest en dat valt verzoeker niet te verwijten. Daarom is de raadsvrouw van mening dat het billijk is om aan verzoeker een schadevergoeding toe te kennen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich niet te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding. Gebleken is dat noodzakelijk was dat verzoeker in voorlopige hechtenis verbleef om hem naar zorg te geleiden, maar dat dit uiteindelijk niet heeft geleid tot plaatsing in een instelling voor zorg. Het is dan ook billijk om aan hem een schadevergoeding toe te kennen.

De beoordeling

Verzoeker is op 29 juli 2020 aangehouden en de volgende dag in verzekering gesteld op verdenking van mishandeling.
Op 31 juli 2020 is de bewaring bevolen en op 5 november 2020 is de voorlopige hechtenis opgeheven.
Verzoeker is op 18 november 2020 door de meervoudige kamer van deze rechtbank ontslagen van alle rechtsvervolging.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 3 december 2020 onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
Uit de stukken en uit wat er in raadkamer is besproken is gebleken dat het Openbaar Ministerie aanvankelijk het doel had om verzoeker naar zorg te geleiden en dat de voorlopige hechtenis daarvoor noodzakelijk leek. Duidelijk is geworden dat verzoeker niet naar enige zorg is toegeleid en dat hij na zijn detentie op straat terecht is gekomen. De rechtbank acht dan ook, alle omstandigheden in aanmerking genomen gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel en/of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen én geëindigd op een en dezelfde dag (en het voorarrest dus tot enkele uren beperkt is gebleven) wordt een vergoeding toegekend naar de maatstaf van een volledige dag.
Verzoeker heeft in totaal één dag op een politiebureau en 98 dagen in een huis van bewaring doorgebracht. De rechtbank kent een standaardvergoeding toe van € 105,- per dag die op het politiebureau is doorgebracht en € 80,- per dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 7.945,-(zevenduizend negenhonderdenvijfenveertig euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Overbosch, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 8.495,- (achtduizend vierhonderdvijfennegentig euro) op IBAN-nummer [nummer] ten name van [naam stichting] , onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 30 maart 2021
door mr. R.A. Overbosch, rechter.