ECLI:NL:RBAMS:2021:1658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
13/650461-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontuchtige handelingen met een vrouw in staat van verminderd bewustzijn

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verschillende seksuele delicten tegen een vrouw, aangeduid als [aangeefster]. De zaak kwam ter terechtzitting op 11 maart 2021, waar de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering indiende. De verdachte ontkende de feiten en stelde dat hij enkel met [aangeefster] had gezoend en geknuffeld, zonder enige drugs te hebben toegediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 20 juli 2018, [aangeefster] in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde na een avond uit in Amsterdam, waar zij samen met haar vriendin en de verdachte en medeverdachten naar een woning ging voor een afterparty. Tijdens deze bijeenkomst werd [aangeefster] onwel en werd zij door de mannen op bed gelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten misbruik hebben gemaakt van haar toestand door ontuchtige handelingen te verrichten, ondanks dat zij wisten dat zij niet in staat was haar wil te bepalen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar achtte het meest subsidiair tenlastegelegde bewezen, namelijk het plegen van ontuchtige handelingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier dagen en een taakstraf van 160 uren. Daarnaast werd de benadeelde partij, [aangeefster], een schadevergoeding van €2.704,50 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650461-18
Datum uitspraak: 25 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .
Hierna aangeduid als: [verdachte] of verdachte

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman,
mr. M.C. Jonge Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte zich op 20 juli 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
primair:
verkrachting van [aangeefster] ;
subsidiair:
seksueel binnendringen bij [aangeefster] , terwijl zij op dat moment in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde;
meer subsidiair:
medeplegen van aanranding van [aangeefster] , door haar te drogeren en vervolgens te ontkleden en te betasten.
meest subsidiair:
medeplegen van ontucht van [aangeefster] , terwijl zij in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Hoewel er een vermoeden bestaat dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , MDMA in de drankjes van aangeefster [aangeefster] hebben gedaan is het bewijs daartoe onvoldoende. Verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde moeten worden vrijgesproken. Bewezen kan worden verklaard dat verdachte bij aangeefster, die op dat moment in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen in haar lichaam. Het subsidiair tenlastegelegde kan daarom bewezen worden verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd. Hij heeft op de bank in de woonkamer met [aangeefster] gezoend en geknuffeld. Hij heeft [aangeefster] geen drugs toegediend, heeft niet met haar op het bed in de slaapkamer gelegen, hij heeft haar niet gepenetreerd en hij heeft niet gemerkt dat zij op enig moment onwel is geworden.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verklaringen van de personen die de betreffende avond aanwezig waren, lopen sterk uiteen en het kan niet buiten gerede twijfel worden vastgesteld wat zich die avond precies heeft afgespeeld. Er is geen bewijs dat [aangeefster] door verdachte en de andere mannen is gedrogeerd. Ook het seksueel binnendringen door verdachte in het lichaam van [aangeefster] kan niet worden bewezen. De daartoe strekkende verklaring van [aangeefster] wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen bij haar heeft verricht, terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Verdachte ontkent de ontuchtige handelingen, terwijl bovendien het bewijs ontbreekt dat hij ervan op de hoogte was dat zij zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond en dat zij ten tijde van die verweten ontuchtige handelingen (die hij ontkent) onvoldoende in staat was haar wil te bepalen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[aangeefster] en haar vriendin [vriendin van aangeefster] gaan op 19 juli 2018 naar Amsterdam om aldaar uit te gaan. Uiteindelijk komen ze terecht in club [club] waar ze verdachte en [medeverdachte 1] tegenkomen. Die nacht van 20 juli 2018 rond 03:45 uur stappen [aangeefster] , [vriendin van aangeefster] en de twee mannen in de auto van [medeverdachte 1] en rijden naar een parkeerplaats. Daar ontmoeten ze medeverdachte [medeverdachte 2] . Ze gaan naar zijn woning voor een ‘after party’ (hierna: de woning). [aangeefster] , verdachte en [medeverdachte 2] rijden vervolgens naar een avondwinkel om cola te halen. [vriendin van aangeefster] en [medeverdachte 1] blijven alleen achter in de woning. Op een gegeven moment ontvangt [aangeefster] een app-bericht van [vriendin van aangeefster] waarin naar voren komt dat zij water had gekregen dat smaakte als paracetamol. [aangeefster] vertelt dit aan verdachte en [medeverdachte 2] maar die reageren daar lacherig op.
Eenmaal terug in de woning wordt er een drankspel gespeeld en wordt er lachgas gebruikt door in ieder geval [aangeefster] en verdachte. Dan krijgt [aangeefster] het erg warm en zegt dat het niet goed met haar gaat.
Zij wordt door verdachte en [medeverdachte 1] op een bed in de slaapkamer gelegd. Ze voelt zich verlamd, maar kan nog wel horen en zien. Haar kaken beginnen opeens te klapperen. Ze vraagt om een stok en krijgt vervolgens van [medeverdachte 2] een handdoek die zij in haar mond doet. [aangeefster] voelt dat ze door meerdere personen wordt gemasseerd. Dat masseren gebeurt aanvankelijk over de kleding heen, later gaan ze ook onder haar broek en topje. Zij ligt met haar hoofd bij het hoofdeinde van het bed, rechts van haar ligt verdachte en links van haar [medeverdachte 2] en daarnaast [vriendin van aangeefster] . Aan het voeteneinde staat [medeverdachte 1] , die haar benen aan het masseren is. [vriendin van aangeefster] is met [medeverdachte 2] aan het zoenen.
[aangeefster] zegt dat ze het warm heeft, waarna haar broek wordt uitgedaan. Ze heeft nog wel haar string aan. [medeverdachte 1] gaat na dit moment weg en verlaat de woning, terwijl de andere aanwezigen op bed blijven liggen.
Op een gegeven moment voelt [aangeefster] dat verdachte in haar vagina zit. Zij kan niet goed praten maar zegt tegen [vriendin van aangeefster] : “ [naam] , hij zit in me”. Ze ziet dan dat verdachte een onderbroek aan heeft. Verdachte is haar de hele tijd aan het kussen. Zij voelt dat hij nog een keer in haar zit. Zij zegt nogmaals dat hij in haar zit. Daarna valt ze in slaap.
Wanneer zij in de ochtend de woning verlaat en door verdachte naar het station wordt gebracht, merkt zij dat haar lippen extreem opgezwollen zijn. Ze heeft daar foto’s van gemaakt die in dossier zijn gevoegd. In de urine van [aangeefster] zijn sporen van MDA aangetroffen.
De rechtbank acht de door [aangeefster] en [vriendin van aangeefster] afgelegde verklaringen geloofwaardig. Hun verklaringen zijn consistent, komen op wezenlijke onderdelen overeen en vinden op diverse punten steun in andere bevindingen. De aangifte wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] die heeft verklaard dat hij gezien heeft dat één van de meisjes onwel is geworden en op zijn bed in de slaapkamer is gaan liggen. Ze zijn toen met z’n vijven op het bed gaan liggen, aldus [medeverdachte 2] .
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij niet in de slaapkamer is geweest en alleen op de bank in de woonkamer met [aangeefster] heeft gezoend en geknuffeld, niet geloofwaardig en gaat uit van de verklaringen van [aangeefster] en [vriendin van aangeefster] .
Vrijspraak primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde:
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte al dan niet samen met anderen [aangeefster] heeft gedrogeerd door middel van het toedienen van MDMA of GHB. Hoewel er sterke aanwijzingen zijn dat MDMA in de woning heimelijk aan haar is toegediend is het bewijs ontoereikend om vast te kunnen stellen dat verdachte hier mede voor verantwoordelijk kan worden gehouden.
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat eveneens niet bewezen kan worden dat verdachte seksueel bij [aangeefster] is binnengedrongen.
[vriendin van aangeefster] heeft gehoord dat [aangeefster] twee maal tegen haar zei: “ [naam] , hij zit in me’. [medeverdachte 2] heeft bij de politie een verklaring afgelegd waaruit kan worden afgeleid dat ook hij [aangeefster] iets dergelijks heeft horen zeggen. Deze verklaringen bevestigen dat aangeefster er op dat moment van overtuigd was dat zij door verdachte werd gepenetreerd, maar voegen weinig toe aan het bewijs dat er daadwerkelijk penetratie heeft plaatsgevonden. [aangeefster] heeft verklaard dat het raar voelde, alsof er een tampon in haar werd gestoken, en dat zij dacht dat verdachte met zijn geslachtsdeel bij haar naar binnen is gegaan. [aangeefster] was ten tijde van het gebeuren onder invloed van drugs, waarvan kan worden verondersteld dat deze haar waarnemingen mogelijk hebben beïnvloed. [aangeefster] en [vriendin van aangeefster] hebben bovendien beiden gezien dat verdachte, vlak na het moment dat [aangeefster] iets in haar vagina voelde, een onderbroek droeg die zijn geslachtsdeel bedekte. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaring van [aangeefster] dat zij door verdachte is gepenetreerd onvoldoende door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund en bovendien ruimte laat voor twijfel over wat er precies is voorgevallen.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte, al dan niet samen met anderen, [aangeefster] heeft gedrogeerd en evenmin dat verdachte seksueel bij haar is binnengedrongen leidt dit er toe dat het primair, subsidiair en meer subsidiair aan verdachte tenlastegelegde niet bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van het meest subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat [aangeefster] op enig moment in de woning onwel is geworden en vervolgens door verdachte en de twee andere mannen naar de slaapkamer van [medeverdachte 2] is gebracht en daar op bed is gelegd. Ze was hevig aan het klappertanden, was als verlamd en kon moeilijk uit haar woorden komen. [medeverdachte 2] heeft haar een handdoek gegeven die zij in haar mond heeft gedaan om het klappertanden te doen stoppen. De rechtbank is van oordeel dat zij op dat moment verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht. Dit alles kan verdachte onmogelijk zijn ontgaan. Het moet volstrekt duidelijk voor hem zijn geweest dat het niet goed met haar ging en dat zij niet meer in staat was om haar wil te bepalen en kenbaar te maken. Dat hij wist dat [aangeefster] onwel was geworden, blijkt ook uit een door hem aan [aangeefster] verzonden app-bericht de middag na het gebeurde, waarin hij schrijft: “Hopelijk voel je Wat beter nu”.
Verdachte en de andere mannen hebben daar misbruik van gemaakt. Ondanks dat verdachte wist dat [aangeefster] in een staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde heeft hij haar aangeraakt en betast bij haar billen, benen en borsten. Deze handelingen hadden een onmiskenbare seksuele lading en zijn in strijd met de sociaal ethische norm. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen daarom als ontuchtig aan te merken.
Verdachte heeft het feit tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegd. Gelijktijdig met verdachte hebben ook zij [aangeefster] betast, gestreeld en/of gemasseerd. Er is sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering en een onderlinge samenwerking.
De rechtbank acht daarom het meest subsidiair tenlastegelegde bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het meest subsidiair tenlastegelegde:
op 20 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met [aangeefster] , van wie hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat deze in staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde en dat die [aangeefster] onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten en strelen en aanraken van de billen en de benen en de borsten van die [aangeefster] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Bij de strafoplegging moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is bezig zijn studie af te ronden en wil een baan zoeken. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, zal een zeer contraproductief effect hebben. Hij zal daarna weer bij nul moeten beginnen. De raadsman heeft subsidiair een geheel voorwaardelijke straf dan wel een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest bepleit, eventueel in combinatie met een taakstraf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
7.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met twee andere mannen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij een vrouw, die op dat moment in een staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde. Het slachtoffer en haar vriendin hadden verdachte en één van de andere mannen die avond in een café ontmoet en waren met hen meegegaan naar de woning van de derde man voor een ‘after party’. In deze woning werd zij onwel waarna zijn door de mannen op een bed in de slaapkamer is gelegd. Daar is zij door verdachte en de twee andere mannen onzedelijk betast. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Op het moment dat het slachtoffer weer bij zinnen was drong het pas goed bij haar door wat haar was overkomen. Wat haar is overkomen heeft een grote impact op haar gehad, zoals onder meer blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die zij ter terechtzitting heeft overgelegd.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank er ten nadele van verdachte rekening mee dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over wat er die avond in de woning heeft plaatsgevonden.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat verdachte in 2011 is veroordeeld voor een zedendelict, waarvoor hij een forse gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen. Hoewel deze veroordeling inmiddels zo lang geleden is, dat deze niet meer als strafverhogend kan worden meegenomen, acht de rechtbank het wel zorgelijk dat verdachte opnieuw de fout in is gegaan. Daarnaast is verdachte ook voor andersoortige misdrijven veroordeeld. Een aantal van deze veroordelingen dateert van na het bewezen verklaarde feit in de onderhavige strafzaak, zodat de rechtbank bij de straftoemeting rekening zal houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
In het reclasseringsadvies van 9 mei 2019 ten tijde van de voorgeleiding van verdachte aan de rechter-commissaris, is te lezen dat verdachte niet wil meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en dat hij niet open staat voor een reclasseringstraject met gedragsinterventies. Een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden zal de rechtbank daarom niet opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, mede gelet op wat de rechtbank bewezen acht, het niet nodig dat verdachte opnieuw vast komt te zitten. Verdachte heeft vier dagen in voorarrest doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan dit voorarrest in combinatie met een taakstraf van 160 uren recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde feit en aldus passend en geboden is.
7.3.2.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[aangeefster]vordert
€ 1.385,11aan vergoeding van materiële schade (reiskosten € 378,49, belkosten € 22,60, eigen risico ziektekosten € 898,08 en kledingkosten € 85,94) en
€ 10.000,-aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële en immateriële schade worden toegewezen, hoofdelijk, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren met het oog op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair is hij van mening dat de reiskosten die zouden zijn gemaakt in verband met medische en psychologische behandelingen onvoldoende zijn onderbouwd. Het kan niet worden vastgesteld dat deze behandelingen in rechtstreeks verband stonden met het tenlastegelegde.
Ook de belkosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt vanuit Curaçao komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat er geen rechtstreeks verband is met het tenlastegelegde. Hetzelfde geldt voor de gevorderde schade die ziet op het eigen risico van de ziektekostenverzekering. Van penetratie of drogering is geen sprake geweest, zodat ook de ontvangen hepatitis en anti-HIV medicatie niet noodzakelijk waren. Bovendien is in de vordering niet onderbouwd dat het eigen risico daadwerkelijk aan dergelijke medicatie, ziekenhuisbezoeken en psychologische begeleiding is opgegaan.
De raadsman is voorts van mening dat het rechtstreeks verband tussen de psychische schade in de vorm van een PTSS en het ten laste gelegde gebeuren niet vast is komen te staan. De immateriële schade moet daarom worden afgewezen, dan wel niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde materiële schadeposten als volgt.
Reiskosten: Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij verklaard dat zij steeds door haar vader met de auto naar de medische afspraken is gebracht. Gesteld noch gebleken is dat haar vader deze kosten bij haar in rekening heeft gebracht. Aldus staat niet vast dat de benadeelde partij zelf reiskosten heeft gemaakt. De reiskosten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. De door de vader van de benadeelde partij gemaakte kosten kunnen in deze procedure niet worden meegenomen.
Belkosten: De rechtbank is van oordeel dat ook deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen nu deze in een te ver verwijderd verband staan met het bewezen verklaarde feit.
Eigen risico: De rechtbank constateert dat op 28 mei 2018 een bedrag van € 29,52 als eigen risico zorgverzekeraar van de rekening van de benadeelde partij is afgeschreven. Deze afschrijving dateert van voor het bewezen verklaarde feit en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde kan niet worden aangenomen. De overige gevorderde schade die ziet op de betaalde bedragen voor het eigen risico van de zorgverzekeraar over 2018 en 2019 acht de rechtbank wel toewijsbaar. Het gaat dan om een bedrag van € 868,56. Zij acht voldoende aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en in verband stonden met het bewezen verklaarde feit.
Kleding: Ook deze kosten zal de rechtbank toewijzen. Gezien de aard van het bewezenverklaarde kan bezwaarlijk van de benadeelde partij worden gevraagd dat zij de kleding, waaraan forensisch onderzoek is verricht, terugvraagt. De rechtbank acht alleszins redelijk dat verdachte de gevorderde kosten, te weten 85,94, zal vergoeden.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen tot een bedrag van in totaal
€ 954,50, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (20 juli 2018).
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 1.750,-, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (20 juli 2018).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
In het belang van [aangeefster] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22b, 22c, 36f, 47, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert ontuchtige handelingen plegen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstrafvan
160 (honderdzestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
80dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangeefster]toe tot een bedrag van
€ 2.704,50(tweeduizend zevenhonderdenvier euro en vijftig eurocent) (materiële schade m.b.t. eigen risico zorgverzekering en kleding € 954,50, immateriële schade € 1.700,-), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat
€ 2.704,50(tweeduizend zevenhonderdenvier euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
37dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en C. van Eck, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2021.
[(...)]