3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[aangeefster] en haar vriendin [vriendin van aangeefster] gaan op 19 juli 2018 naar Amsterdam om aldaar uit te gaan. Uiteindelijk komen ze terecht in club [club] waar ze verdachte en [medeverdachte 1] tegenkomen. Die nacht van 20 juli 2018 rond 03:45 uur stappen [aangeefster] , [vriendin van aangeefster] en de twee mannen in de auto van [medeverdachte 1] en rijden naar een parkeerplaats. Daar ontmoeten ze medeverdachte [medeverdachte 2] . Ze gaan naar zijn woning voor een ‘after party’ (hierna: de woning). [aangeefster] , verdachte en [medeverdachte 2] rijden vervolgens naar een avondwinkel om cola te halen. [vriendin van aangeefster] en [medeverdachte 1] blijven alleen achter in de woning. Op een gegeven moment ontvangt [aangeefster] een app-bericht van [vriendin van aangeefster] waarin naar voren komt dat zij water had gekregen dat smaakte als paracetamol. [aangeefster] vertelt dit aan verdachte en [medeverdachte 2] maar die reageren daar lacherig op.
Eenmaal terug in de woning wordt er een drankspel gespeeld en wordt er lachgas gebruikt door in ieder geval [aangeefster] en verdachte. Dan krijgt [aangeefster] het erg warm en zegt dat het niet goed met haar gaat.
Zij wordt door verdachte en [medeverdachte 1] op een bed in de slaapkamer gelegd. Ze voelt zich verlamd, maar kan nog wel horen en zien. Haar kaken beginnen opeens te klapperen. Ze vraagt om een stok en krijgt vervolgens van [medeverdachte 2] een handdoek die zij in haar mond doet. [aangeefster] voelt dat ze door meerdere personen wordt gemasseerd. Dat masseren gebeurt aanvankelijk over de kleding heen, later gaan ze ook onder haar broek en topje. Zij ligt met haar hoofd bij het hoofdeinde van het bed, rechts van haar ligt verdachte en links van haar [medeverdachte 2] en daarnaast [vriendin van aangeefster] . Aan het voeteneinde staat [medeverdachte 1] , die haar benen aan het masseren is. [vriendin van aangeefster] is met [medeverdachte 2] aan het zoenen.
[aangeefster] zegt dat ze het warm heeft, waarna haar broek wordt uitgedaan. Ze heeft nog wel haar string aan. [medeverdachte 1] gaat na dit moment weg en verlaat de woning, terwijl de andere aanwezigen op bed blijven liggen.
Op een gegeven moment voelt [aangeefster] dat verdachte in haar vagina zit. Zij kan niet goed praten maar zegt tegen [vriendin van aangeefster] : “ [naam] , hij zit in me”. Ze ziet dan dat verdachte een onderbroek aan heeft. Verdachte is haar de hele tijd aan het kussen. Zij voelt dat hij nog een keer in haar zit. Zij zegt nogmaals dat hij in haar zit. Daarna valt ze in slaap.
Wanneer zij in de ochtend de woning verlaat en door verdachte naar het station wordt gebracht, merkt zij dat haar lippen extreem opgezwollen zijn. Ze heeft daar foto’s van gemaakt die in dossier zijn gevoegd. In de urine van [aangeefster] zijn sporen van MDA aangetroffen.
De rechtbank acht de door [aangeefster] en [vriendin van aangeefster] afgelegde verklaringen geloofwaardig. Hun verklaringen zijn consistent, komen op wezenlijke onderdelen overeen en vinden op diverse punten steun in andere bevindingen. De aangifte wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] die heeft verklaard dat hij gezien heeft dat één van de meisjes onwel is geworden en op zijn bed in de slaapkamer is gaan liggen. Ze zijn toen met z’n vijven op het bed gaan liggen, aldus [medeverdachte 2] .
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij niet in de slaapkamer is geweest en alleen op de bank in de woonkamer met [aangeefster] heeft gezoend en geknuffeld, niet geloofwaardig en gaat uit van de verklaringen van [aangeefster] en [vriendin van aangeefster] .
Vrijspraak primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde:
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte al dan niet samen met anderen [aangeefster] heeft gedrogeerd door middel van het toedienen van MDMA of GHB. Hoewel er sterke aanwijzingen zijn dat MDMA in de woning heimelijk aan haar is toegediend is het bewijs ontoereikend om vast te kunnen stellen dat verdachte hier mede voor verantwoordelijk kan worden gehouden.
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat eveneens niet bewezen kan worden dat verdachte seksueel bij [aangeefster] is binnengedrongen.
[vriendin van aangeefster] heeft gehoord dat [aangeefster] twee maal tegen haar zei: “ [naam] , hij zit in me’. [medeverdachte 2] heeft bij de politie een verklaring afgelegd waaruit kan worden afgeleid dat ook hij [aangeefster] iets dergelijks heeft horen zeggen. Deze verklaringen bevestigen dat aangeefster er op dat moment van overtuigd was dat zij door verdachte werd gepenetreerd, maar voegen weinig toe aan het bewijs dat er daadwerkelijk penetratie heeft plaatsgevonden. [aangeefster] heeft verklaard dat het raar voelde, alsof er een tampon in haar werd gestoken, en dat zij dacht dat verdachte met zijn geslachtsdeel bij haar naar binnen is gegaan. [aangeefster] was ten tijde van het gebeuren onder invloed van drugs, waarvan kan worden verondersteld dat deze haar waarnemingen mogelijk hebben beïnvloed. [aangeefster] en [vriendin van aangeefster] hebben bovendien beiden gezien dat verdachte, vlak na het moment dat [aangeefster] iets in haar vagina voelde, een onderbroek droeg die zijn geslachtsdeel bedekte. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaring van [aangeefster] dat zij door verdachte is gepenetreerd onvoldoende door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund en bovendien ruimte laat voor twijfel over wat er precies is voorgevallen.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte, al dan niet samen met anderen, [aangeefster] heeft gedrogeerd en evenmin dat verdachte seksueel bij haar is binnengedrongen leidt dit er toe dat het primair, subsidiair en meer subsidiair aan verdachte tenlastegelegde niet bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van het meest subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat [aangeefster] op enig moment in de woning onwel is geworden en vervolgens door verdachte en de twee andere mannen naar de slaapkamer van [medeverdachte 2] is gebracht en daar op bed is gelegd. Ze was hevig aan het klappertanden, was als verlamd en kon moeilijk uit haar woorden komen. [medeverdachte 2] heeft haar een handdoek gegeven die zij in haar mond heeft gedaan om het klappertanden te doen stoppen. De rechtbank is van oordeel dat zij op dat moment verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht. Dit alles kan verdachte onmogelijk zijn ontgaan. Het moet volstrekt duidelijk voor hem zijn geweest dat het niet goed met haar ging en dat zij niet meer in staat was om haar wil te bepalen en kenbaar te maken. Dat hij wist dat [aangeefster] onwel was geworden, blijkt ook uit een door hem aan [aangeefster] verzonden app-bericht de middag na het gebeurde, waarin hij schrijft: “Hopelijk voel je Wat beter nu”.
Verdachte en de andere mannen hebben daar misbruik van gemaakt. Ondanks dat verdachte wist dat [aangeefster] in een staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde heeft hij haar aangeraakt en betast bij haar billen, benen en borsten. Deze handelingen hadden een onmiskenbare seksuele lading en zijn in strijd met de sociaal ethische norm. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen daarom als ontuchtig aan te merken.
Verdachte heeft het feit tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegd. Gelijktijdig met verdachte hebben ook zij [aangeefster] betast, gestreeld en/of gemasseerd. Er is sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering en een onderlinge samenwerking.
De rechtbank acht daarom het meest subsidiair tenlastegelegde bewezen.