ECLI:NL:RBAMS:2021:1660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
13-309316-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging, mishandeling, vernieling en verboden wapenbezit in Amsterdam

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 december 2020 in Amsterdam meerdere strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte heeft in een woning met een vuurwapen geschoten, wat leidde tot bedreiging van aanwezigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet de kans heeft aanvaard dat zijn handelen angst zou veroorzaken bij de aanwezigen. De verdachte heeft ook een persoon mishandeld door deze met zijn vuist en een vuurwapen te slaan. Daarnaast heeft hij de inboedel van de woning vernield en een vuurwapen met munitie voorhanden gehad. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een specifieke bedreiging, omdat de verklaring van de aangever onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een locatieverbod.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-309316-20
Datum uitspraak: 25 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] ,
gedetineerd in het ‘ [detentieplaats] ’ te [plaatsnaam] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.S. de Weijer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte op 5 december 2020 te Amsterdam:
feit 1:
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en andere personen heeft bedreigd door in de woning waar deze personen aanwezig waren meermalen met een vuurwapen te schieten;
feit 2:
[benadeelde partij 1] heeft bedreigd door een vuurwapen op zijn hoofd te richten;
feit 3:
[benadeelde partij 1] heeft mishandeld door hem meermalen tegen zijn wang te slaan en door met een vuurwapen tegen zijn kin te slaan;
feit 4:
de inboedel en een ruit van de woning van [benadeelde partij 1] heeft vernield en/of beschadigd;
feit 5:
een semi-automatisch pistool, merk Glock, kaliber 9mm, met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 5 december 2020 in de woning van [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) met een vuurwapen meermalen in het plafond heeft geschoten.
De raadsman is van mening dat het handelen van verdachte niet als een bedreiging van de in de woning aanwezige personen kan worden aangemerkt. Verdachte heeft geschoten omdat hij dacht dat een ruzie tussen enkele daar aanwezige feestgangers fout kon aflopen. Hij wilde hen schrik aanjagen zodat zij met de ruzie zouden ophouden. Verdachte heeft het wapen niet op de aanwezigen gericht maar heeft bewust in het plafond geschoten. Verdachte had niet de opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, om [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) of de andere aanwezigen te bedreigen met de dood of met zware mishandeling, zoals is ten laste gelegd. Dat er wellicht een situatie is ontstaan die de aanwezigen als bedreigend hebben ervaren, is op zichzelf onvoldoende om dergelijk opzet aan te nemen.
[benadeelde partij 1] heeft bovendien het schieten in het geheel niet meegekregen en is er doorheen geslapen. Uit het dossier blijkt ook niet dat hij zich door het schieten bedreigd voelde. [benadeelde partij 2] was op het moment van het schieten op de bovenverdieping. Zij hoorde knallen maar het is niet duidelijk of zij die direct als schoten heeft geïnterpreteerd. Ook zij heeft niet verklaard dat zij zich door het schieten bedreigd voelde. De overige aanwezigen zijn niet gehoord en ook van hen is niet bekend of zij zich bedreigd voelden. Verdachte moet daarom van het feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij het vuurwapen dat hij in zijn handen had op het hoofd van [benadeelde partij 1] heeft gericht.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verklaring van [benadeelde partij 1] wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het afgeluisterde telefoongesprek van [ getuige 1] kan niet als zodanig worden aangemerkt. Zij was zelf op dat moment niet in de woning aanwezig en haar informatie over het gebeuren is afkomstig van [benadeelde partij 1] . Aldus komt deze informatie uit dezelfde bron.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 5 december 2020 [benadeelde partij 1] twee keer met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen. Verdachte ontkent dat hij hem tevens met het pistool dat hij in een van zijn handen had, tegen de kin heeft geslagen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover de verdenking ziet op de vuistslagen tegen het gezicht. Er is niet genoeg bewijs dat verdachte ook met het pistool tegen de kin van [benadeelde partij 1] heeft geslagen. De aangifte wordt op dit punt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verwonding bij de kin van [benadeelde partij 1] , zoals zichtbaar op de foto’s in het dossier, kan evenzogoed bij een van de vuistslagen zijn veroorzaakt door de ring die verdachte om een van zijn vingers droeg.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 5 december 2020 de ten laste gelegde vernielingen in de woning van [benadeelde partij 1] heeft aangericht.
De raadsman heeft zich met betrekking tot dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 5 december 2020 te Amsterdam een vuurwapen met munitie voorhanden had.
De raadsman heeft zich met betrekking tot dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde:
Aangever [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat verdachte het vuurwapen waarmee verdachte even daarvoor had geschoten, tegen zijn hoofd heeft gezet en dat hij hem daarmee heeft bedreigd. Verdachte ontkent dit. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De opmerking van [ getuige 1] (hierna: [ getuige 1] ) in het afgeluisterde telefoongesprek van 6 december 2020 dat [benadeelde partij 1] ‘die 9 mm in zijn bek in zijn gezicht’ kreeg kan niet als steunbewijs worden aangemerkt, omdat moet worden aangenomen dat deze informatie van aangever afkomstig is. Vrij was immers zelf ten tijde van de ruzie en de schietpartij niet meer in de woning aanwezig. Aldus is sprake van informatie uit dezelfde bron en wordt niet voldaan aan het in artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering opgenomen bewijsminimum. De rechtbank is daarom van oordeel dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [getuige 2] en [getuige 3] ruzie hadden en dat [getuige 4] zich in dit conflict mengde. Hij wilde [getuige 2] en [getuige 4] schrik aanjagen, zodat hij en [getuige 3] weg konden gaan. Daartoe heeft hij dertien keer met het door hem meegenomen vuurwapen in het plafond van de woonkamer geschoten. Door zo te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [getuige 2] en [getuige 4] en ook de overige aanwezigen de vrees zou ontstaan dat verdachte hen iets zou aandoen. Er is daarom minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet op bedreiging.
Aangever, die op de bank in slaap was gevallen, werd wakker van het rumoer en zag vervolgens de kogelgaten in zijn plafond. Hij zag dat verdachte een kast en de tv op de grond gooide en dat verdachte een pistool in zijn hand had. Hoewel hij zich op dat moment kennelijk nog niet goed realiseerde wat er aan de hand was, is duidelijk dat hij zich korte tijd later zeer bedreigd voelde door verdachte.
[benadeelde partij 2] was voorafgaande aan het schieten naar de bovenetage gegaan omdat zij de ruzie in de woonkamer wilde ontlopen. Daar hoorde ze even later knallen. Zij is slechts kort telefonisch door een verbalisant gehoord. Uit het daarop betrekking hebbende proces-verbaal van bevindingen blijkt niet in hoeverre zij zich door de situatie bedreigd heeft gevoeld. Wel heeft zij verklaard dat zij pas naar beneden ging toen ‘het veilig was’, waaruit de rechtbank afleidt dat in ieder geval sprake was van een voor haar angstige situatie. [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] hebben geen verklaring willen afleggen. Het is daarom niet bekend welke emoties het schieten van verdachte bij hen teweeg heeft gebracht. Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging acht de rechtbank dit echter van ondergeschikt belang. Dat personen in de onmiddellijke omgeving van een dergelijk heftig gebeuren in de regel bevreesd zullen zijn dat hen iets zal overkomen, acht de rechtbank evident. Bovendien is voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging niet vereist dat vast komt te staan dat de betreffende personen daadwerkelijk voor hun leven hebben gevreesd, maar dat de bedreiging naar objectieve maatstaven geëigend was om een dergelijke vrees bij hen te doen ontstaan.
De rechtbank acht daarom de tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [benadeelde partij 1] , het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 26 januari 2021 en de deels bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte [benadeelde partij 1] in het gezicht heeft geslagen en dat hij hem met het vuurwapen tegen de kin heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat de verwonding op de kin van [benadeelde partij 1] , zoals zichtbaar op de foto op bladzijde 96 van het dossier, past bij de door aangever omschreven toedracht.
Verdachte stelt dat de verwonding op de kin mogelijk is ontstaan door de ring die hij droeg aan de hand waarmee hij [benadeelde partij 1] een vuistslag heeft gegeven. Ter terechtzitting heeft verdachte deze ring aan de rechtbank getoond, waarbij door de rechtbank is geconstateerd dat deze ring glad is en geen uitstekels heeft. Dat de verwonding op de kin van verdachte zou zijn ontstaan door deze ring acht de rechtbank daarom niet aannemelijk.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [benadeelde partij 1] en het door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 december 2020, bewezen dat verdachte op 5 december 2020 de inboedel en een ruit van de woning van [benadeelde partij 1] heeft vernield.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van [benadeelde partij 1] dat verdachte een vuurwapen in zijn handen had, de in de woning aangetroffen verschoten munitie en de in het rapport van het NFI van 14 januari 2021 vermelde bevindingen, bewezen dat verdachte op 5 december 2020 het in de tenlastelegging genoemde wapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 5 december 2020 te Amsterdam, [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een semi-automatisch pistool (merk Glock, kaliber 9mm Parabellum), meermalen, in een woning in de nabijheid van voornoemde personen te schieten;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
op 5 december 2020 te Amsterdam, [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door meermalen met kracht tegen de wang en met een vuurwapen tegen de kin van voornoemde [benadeelde partij 1] te slaan;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
op 5 december 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel en een ruit van de woning gelegen aan [adres benadeelde partij 1] , die aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorden, heeft vernield;
ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
op 5 december 2020 te Amsterdam, een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi- automatisch pistool (merk Glock, kaliber 9mm Parabellum) met daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte door negatieve ervaringen in het verleden wantrouwend is geworden ten aanzien van hulpverlening en reclassering. Hoewel verdachte strafrechtelijke documentatie heeft, dateert het laatste geweldsdelict al van geruime tijd geleden. Er is geen delictpatroon te herkennen. Mensen in zijn omgeving ervaren hem als een prettig persoon, maar alcohol gooit soms roet in het eten. Verdachte weet dat dit een valkuil is. Verdachte erkent ook dat hij op 5 december 2020 fout heeft gehandeld en wil het graag goedmaken met [benadeelde partij 1] . Er is geen lopend conflict tussen hen.
De raadsman heeft een groot voorwaardelijk strafdeel bepleit, eventueel in combinatie met een taakstraf. Verdachte is bereid om zich aan bijzondere voorwaarden te houden, inclusief een verplicht reclasseringscontact en controle op alcohol- en middelengebruik. Het geadviseerde locatieverbod is echter te ruim en maakt het onnodig lastig voor verdachte. Een ambulante behandeling is niet nodig maar verdachte wil er wel aan meewerken.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is met een vuurwapen met bijbehorende munitie naar een feestje gegaan. Midden in de nacht is daar een ruzie ontstaan tussen enkele aanwezigen. Verdachte heeft zich in deze ruzie gemengd. Om hen te laten schrikken heeft hij achter elkaar 13 kogels afgevuurd in het plafond van de woonkamer. Vervolgens heeft hij een kast en een tv vernield, heeft hij de bewoner met zijn vuist tegen het gezicht geslagen en heeft hij hem met het vuurwapen tegen zijn kin geslagen. Nadat verdachte de woning had verlaten is hij korte tijd later weer teruggekomen om zijn telefoon op te halen. Omdat de deur niet onmiddellijk werd opengedaan heeft hij de ruit van de deur ingeslagen. Eenmaal binnen heeft hij zich opnieuw agressief gedragen tegen [benadeelde partij 1] .
Door zijn handelen heeft verdachte angst, schade en grote overlast en consternatie veroorzaakt. Het is bijzonder zorgelijk dat verdachte een vuurwapen met een grote hoeveelheid munitie bij zich had en daarmee een feestje heeft bezocht. Wapenbezit draagt in sterke mate bij aan de onveiligheid in de maatschappij, wat ook in deze zaak weer is gebleken. Het is daarom van groot belang dat krachtig tegen illegaal wapenbezit wordt opgetreden.
Verdachte had die avond en nacht veel alcohol gedronken en het is aannemelijk dat dit alcoholgebruik een trigger is geweest voor het agressieve en ontremde gedrag van verdachte.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt in beginsel een forse gevangenisstraf.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld waarbij in enkele gevallen aanzienlijke vrijheidsstraffen aan hem zijn opgelegd.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 28 januari 2021 is te lezen dat de reclassering een beginnend patroon ziet aangaande het gebruik van alcohol en het plegen van geweldsdelicten. Ook bij eerder door hem gepleegde geweldsdelicten was hij onder invloed van alcohol. Er is geen zicht op eventuele psychische problematiek. Verdachte weigert om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Ook in het verleden heeft hij dit geweigerd, terwijl een opname in [psychiatrische observatiekliniek] (in 2014) niet meer inzicht heeft gegeven. De reclassering is van mening dat begeleiding en ondersteuning niet goed te realiseren zijn wanneer het onduidelijk blijft of al dan niet sprake is van psychische problematiek.
Het risico op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Op basis van de beschikbare informatie ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Indien verdachte echter ter zitting aangeeft dat hij toch wil meewerken aan bijzondere voorwaarden, dan adviseert de reclassering een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een locatieverbod, een locatiegebod en een verplichting om mee te werken aan middelencontrole. Het locatieverbod en het locatiegebod dienen te worden gecontroleerd door middel van een enkelband (Elektronische Monitoring). De reclassering adviseert tot slot de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn weerstand tegen hulpverleningsinstanties is ingegeven door slechte ervaringen in het verleden.
Hij ziet zichzelf niet als een agressief persoon maar onderkent wel dat alcohol een verkeerde uitwerking op hem kan hebben. Ondanks zijn weerstand wil hij wel meewerken aan een ambulante behandeling, en eventueel ook aan een persoonlijkheidsonderzoek als de rechtbank dit als extra voorwaarde zal opnemen.
Hoewel verdachte in het verleden steeds negatief heeft gestaan tegenover begeleiding en ambulante behandeling, constateert de rechtbank dat verdachte op dit moment bereid is om hieraan mee te werken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daartoe de kans moet worden gegeven. Hopelijk weet verdachte hier gebruik van te maken en lukt het hem om inzicht te krijgen in zichzelf en in zijn handelen en om zijn mede door alcoholgebruik naar buiten komende agressie onder controle te krijgen.
De rechtbank komt daarom tot een andere straf dan door de officier van justitie is geëist. Omdat zij verdachte zal vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde is de straf bovendien lager dan geëist.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij zal de rechtbank aan verdachte de volgende voorwaarden opleggen: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij FAZ of soortgelijke zorgverlener waarbij verdachte tevens verplicht wordt om aan een persoonlijkheidsonderzoek mee te werken, een locatieverbod waarbij verdachte niet binnen een straal van 150 meter rond de woning van aangever [benadeelde partij 1] mag komen en meewerken aan middelencontrole. De rechtbank ziet geen aanleiding om tevens een locatiegebod en Elektronische Monitoring als voorwaarden op te nemen en laat deze voorwaarden aldus achterwege. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om te bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
mishandeling;
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door FAZ, forensische ambulante zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zal zijn medewerking verlenen aan de totstandkoming van een persoonlijkheidsonderzoek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Locatieverbod
Veroordeelde bevindt zich gedurende de proeftijd niet binnen een straal van 150 meter om het adres [adres benadeelde partij 1] .
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan GGZ Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C. van Eck, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2021.
[(...)]

2.[(...)]

[(...)]

3.[(...)]

[(...)]

4.[(...)]

6.[(...)]

[(...)]

7.[(...)]

[(...)]