ECLI:NL:RBAMS:2021:1696

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
AMS - 20 _ 4724
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing studiefinanciering aan Unieburger; migrerend werknemerschap en beleid in overeenstemming met Unierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van studiefinanciering aan een Poolse student, eiser, die in Nederland studeert. Eiser had op 9 oktober 2019 studiefinanciering aangevraagd, maar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft zijn aanvraag deels afgewezen. De minister kende eiser een studentenreisvoorziening toe voor de periode van november 2019 tot en met januari 2020, maar wees de aanvraag voor een aanvullende beurs en studentenreisvoorziening voor andere periodes af, omdat eiser niet voldeed aan de nationaliteitseis van migrerend werknemerschap.

Eiser heeft tegen het besluit van de minister bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 17 maart 2021 de zaak behandeld, maar partijen zijn niet verschenen. Eiser stelde dat de minister een onjuist toetsingskader had aangelegd en dat het beleid niet in overeenstemming was met het Unierecht. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende onderzoek had gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van eiser en dat het beleid van de minister, zowel het oude als het nieuwe, in overeenstemming was met het Unierecht.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor studiefinanciering, omdat hij niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt. De aangevoerde gronden van eiser leidden niet tot vernietiging van het bestreden besluit, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter R.B. Kleiss, met mr. E.H. Kalse-Spoon als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4724

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] , te [eiser] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,verweerder (hierna: de minister)
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met het besluit van 7 november 2019 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser om studiefinanciering deels afgewezen.
Met het besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is dus onderdaan van de Europese Unie. Hij volgt in Nederland een studie in het [soort studie] . Eiser werkt vanaf 25 oktober 2019 als [soort studie] bij [naam] ( [naam] ). Op 9 oktober 2019 heeft hij studiefinanciering aangevraagd.
1.2.
Met het primaire besluit heeft de minister eiser voor de periode van november 2019 tot en met januari 2020 een studentenreisvoorziening toegekend. De minister heeft de aanvraag om een aanvullende beurs en studentenreisvoorziening voor de periode van september tot en met oktober 2019 en februari tot en met december 2020 afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de nationaliteitseis. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser komt niet in aanmerking voor Nederlandse studiefinanciering, omdat hij geen migrerend werknemer is en daarmee niet gelijkgesteld kan worden. Eiser heeft een oproepcontract bij [naam] van 25 oktober 2019 tot 24 mei 2020. In de maand september 2019 had eiser geen arbeidscontract en heeft hij niet gewerkt. Deze maand kan hij dus niet worden aangemerkt als migrerend werknemer. In de maand oktober 2019 heeft eiser minder dan 56 uren gewerkt en gemiddeld ook minder dan 56 uren. Eiser heeft over de maanden oktober 2019 en februari 2020 en volgende minder inkomen ontvangen dan de helft van de bijstandsnorm die voor hem geldt. Daarom kan eiser in de maanden september en oktober 2019 en in de maanden februari tot en met mei 2020 (de maand waarin het arbeidscontract afloopt) niet worden aangemerkt als migrerend werknemer. Er is geen sprake van ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen. Op het moment van de aanvraag wordt beoordeeld of de aanvrager recht heeft op studiefinanciering. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen buitenlandse studenten en Nederlandse studenten. Eiser kan als niet-economisch actieve EU-burger geen aanspraak maken op dat deel van de studiefinanciering dat bestemd is ter dekking van de kosten van boeken en leermiddelen. Hetzelfde geldt voor de reisvoorziening. De minister verwijst naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Eiser heeft ook geen recht op studiefinanciering op grond van zijn verblijfsduur, omdat hij minder dan vijf jaar in Nederland woont.
3. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de studiefinanciering en voert – samengevat – het volgende aan. Volgens eiser heeft de minister een onjuist toetsingskader aangelegd. De minister had toepassing moeten geven aan het Unierecht en acht moeten slaan op uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over het Europeesrechtelijke begrip ‘werknemer’ en niet (slechts) op haar eigen beleidsregel. De minister hanteert beleid en kijkt bij de beoordeling of sprake is van ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ naar het urencriterium (ten minste 56 uren per maand betaald werk) en/of het inkomstencriterium (inkomsten ten minste 50% van de toepasselijke bijstandsnorm). In het oude beleid werd aanvullend onderzoek naar individuele omstandigheden noodzakelijk geacht. In het nieuwe beleid, dat de minister sinds 2014 hanteert, staat dat [naam] een nader onderzoek
kandoen naar de individuele omstandigheden van het geval indien de studerende niet voldoet aan het uren- en/of inkomstencriterium. Volgens eiser heeft de minister zich hiermee beleidsvrijheid toegeëigend die haar niet toekomt en is het huidige beleid niet verenigbaar met het Unierecht. In eisers geval heeft de minister geen individueel onderzoek verricht en geen op de persoon toegesneden beoordeling gegeven.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
In het nieuwe beleid [1] staat dat als de student niet voldoet aan het uren- en inkomstencriterium [naam] nader onderzoek kan doen naar de individuele omstandigheden van het geval. Bij deze controle moeten de objectieve criteria en alle omstandigheden die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding in hun geheel beoordeeld worden. Hierbij kan een veelheid van factoren van belang zijn, zoals de aard van het afgesloten arbeidscontract, het aantal gegarandeerde werkuren per maand en de hoogte van het loon. Het is dan ook niet mogelijk gespecificeerd aan te geven in welke gevallen al dan niet sprake is van migrerend werknemerschap. De specifieke omstandigheden van het geval maken een individuele beoordeling door [naam] dus nodig.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit nieuwe beleid, evenals het oude beleid, in overeenstemming met het Unierecht. Het nieuwe beleid verschilt op dit punt niet van het oude beleid. Anders dan de gemachtigde stelt, kijkt de minister bij de beoordeling of sprake is van ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ niet alleen naar het uren- en inkomstencriterium. Er staat weliswaar dat [naam] onderzoek kan doen naar de individuele omstandigheden, maar uit het vervolg blijkt dat alle omstandigheden die te maken hebben met de werkzaamheden en de arbeidsverhouding betrokken moeten worden. Er moet wel degelijk een op de persoon toegespitst onderzoek plaatsvinden als er bijzondere omstandigheden zijn. Daarmee voldoet ook dit beleid aan het Unierecht.
4.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister voldoende op de persoon van eiser gericht onderzoek heeft gedaan. Er zijn loonspecificaties en bankafschriften opgevraagd, die ook zijn beoordeeld. De minister heeft de Belastingdienst geraadpleegd en onderzocht of eiser in aanmerking kan komen voor studiefinanciering. Na dit onderzoek is voor de maanden november 2019 tot en met januari 2020 is studiefinanciering toegekend. De minister heeft ook onderzocht of eiser recht had op studiefinanciering op grond van zijn verblijfsduur. Ten slotte heeft eiser niet concreet gemaakt welke specifieke omstandigheden niet zijn meegenomen in de beoordeling.
Conclusie
5. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap, te vinden op www.wetten.overheid.nl.