In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van studiefinanciering aan een Poolse student, eiser, die in Nederland studeert. Eiser had op 9 oktober 2019 studiefinanciering aangevraagd, maar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft zijn aanvraag deels afgewezen. De minister kende eiser een studentenreisvoorziening toe voor de periode van november 2019 tot en met januari 2020, maar wees de aanvraag voor een aanvullende beurs en studentenreisvoorziening voor andere periodes af, omdat eiser niet voldeed aan de nationaliteitseis van migrerend werknemerschap.
Eiser heeft tegen het besluit van de minister bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 17 maart 2021 de zaak behandeld, maar partijen zijn niet verschenen. Eiser stelde dat de minister een onjuist toetsingskader had aangelegd en dat het beleid niet in overeenstemming was met het Unierecht. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende onderzoek had gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van eiser en dat het beleid van de minister, zowel het oude als het nieuwe, in overeenstemming was met het Unierecht.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor studiefinanciering, omdat hij niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt. De aangevoerde gronden van eiser leidden niet tot vernietiging van het bestreden besluit, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter R.B. Kleiss, met mr. E.H. Kalse-Spoon als griffier.