ECLI:NL:RBAMS:2021:1730

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
C/13/687939 / HA ZA 20-795
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incidenten over bevoegdheid en vrijwaring in een internationale huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in incidenten die voortvloeien uit een geschil tussen de rechtspersoon EURL Villaforgesvasles (hierna: VFV) en twee gedaagden, mevrouw [gedaagde 1] en de heer [gedaagde 2], beiden woonachtig in Frankrijk. De rechtbank moest zich buigen over de vraag of zij bevoegd was om van de vorderingen van VFV kennis te nemen, gezien de forumkeuze in de huurovereenkomst die door de partijen was ondertekend. De rechtbank oordeelde dat de forumkeuze ook van toepassing was op de gedaagden, omdat zij de overeenkomst in privé hadden ondertekend. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was om het geschil te behandelen.

Daarnaast werd er een incident tot aanhouding behandeld, waarbij de gedaagden aanvoerden dat er samenhangende vorderingen waren in een Franse procedure. De rechtbank oordeelde dat de vordering van VFV tot betaling van € 105.000,- voor de huurschuld over 2018/2019 moest worden aangehouden totdat de Franse rechter hierover een definitief oordeel had geveld. De vordering van € 48.750,- voor de huur over de maanden januari tot en met mei 2020 kon echter wel doorgang vinden.

Tot slot werd het incident tot vrijwaring toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de gedaagden 365 Management in vrijwaring mochten oproepen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende grond was voor de gedaagden om te stellen dat zij een rechtsverhouding hadden met 365 Management, die hen mogelijk zou kunnen vrijwaren voor de vorderingen van VFV. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/687939 / HA ZA 20-795
Vonnis in de incidenten van 17 februari 2021
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
EURL VILLAFORGESVASLES,
gevestigd te Vasles (Frankrijk),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat mr. G.A. van Gorcom te Veenendaal,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in de incidenten,
advocaat mr. C.T. van Weerd te Amsterdam.
Eiseres zal hierna VFV worden genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk [gedaagden] genoemd en ieder afzonderlijk mevrouw [gedaagde 1] en de heer [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 juni 2020, met producties,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid rechtbank Amsterdam, tevens incidentele conclusie tot aanhouding, tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, in het incident tot aanhouding en in het vrijwaringsincident, met producties,
  • de rolbeslissing van 21 oktober 2020, waarbij [gedaagden] in de gelegenheid is gesteld om een akte te nemen over de bij conclusie van antwoord in het incident overgelegde producties van VFV,
  • de akte uitlaten producties van [gedaagden] van 18 november 2020, met producties,
  • de akte uitlaten producties van VFV van 23 december 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.
1.3.
VFV heeft in haar akte uitlating producties van 23 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de, volgens haar te uitgebreide, akte uitlaten producties van [gedaagden] van 18 november 2020, en verzoekt de rechtbank deze akte geheel of deels buiten beschouwing te laten, omdat dit een verkapte conclusie van repliek is en [gedaagden] geen producties meer had mogen overleggen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat VFV in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de nadere overgelegde producties van [gedaagden] Hierdoor is geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.

2.De feiten voor zover van belang in de incidenten

2.1.
VFV is eigenaar van vijftien villa’s en het bijbehorende terrein aan de golfbaan ‘Les Forges’ te Vasles (Frankrijk). De villa’s worden verhuurd aan vakantiegangers.
2.2.
De Franse vennootschap SARL 365 Management (hierna: 365 Management) huurt de villa’s en het terrein van VFV.
2.3.
[gedaagden] is de beheerder van de door 365 Management gehuurde villa’s en terrein en verrichten werkzaamheden (verhuur, beheer, administratie etc.) in het kader van de verhuur van de villa’s aan de vakantiegangers.
2.4.
Begin januari 2020 is tussen VFV, 365 Management en [gedaagden] gesproken over de voorwaarden waarop 365 Management de villa’s en het terrein huurt van VFV. Hierbij is ook gesproken over het feit dat [gedaagden] de aandelen in 365 Management zou overnemen en dat 365 Management € 105.000,- (incl. BTW) aan VFV zou betalen vanwege de afrekening 2018/2019.
2.5.
Op 11 maart 2020 is tussen VFV, 365 Management en [gedaagden] gesproken over de afspraken en voorwaarden die zij in januari 2020 hebben gemaakt. Er is op 1 maart 2020 een ‘huurovereenkomst villa’s’ (hierna: de huurovereenkomst) tot stand gekomen. VFV is in de overeenkomst gedefinieerd als ‘Eigenaar’ en 365 Management als ‘Huurder’.
In deze huurovereenkomst is bepaald, voor zover relevant:
“(…)
7. Hoofdelijk aansprakelijk
Huurder staat in privé in voor de correcte nakoming van de in deze overeenkomst gemaakte afspraken.
(…)
8. Toepasselijk recht
Beide partijen komen overeen dat dit samenwerkingscontract valt onder het Nederlands recht. (…) Rechtsgeschillen tussen Eigenaar en Bemiddelaar behorende tot de competentie van de rechtbank worden bij uitsluiting behandeld door de rechtbank van Amsterdam. (…)”
De overeenkomst is namens VFV ondertekend door de heer [naam] (hierna: [naam] ) en namens Huurder door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] “Beiden namens 365 Management en in privé”.
2.6.
Op 29 april 2020 heeft [naam] een brief gestuurd aan 365 Management. Hierin staat voor zover relevant:
“(…) Betreft:
opzegging huurovereenkomst van 1 maart 2020
(…)
Wij ontbinden daarom hierbij de huurovereenkomst per 1 juni 2020. (…)”
2.7.
Op 12 juni 2020 hebben VFV en 365 Management [gedaagden] gedagvaard voor het
Tribunal de Commercete Niort, Frankrijk (hierna: de Niort-procedure). In deze procedure hebben VFV en 365 Management (onder andere) betaling van € 48.750,- gevorderd uit hoofde van een aan 365 Management gestuurde factuur voor de huur over de maanden januari tot en met mei 2020.
2.8.
In de Niort-procedure wordt in de conclusie van 21 juli 2020 naast het bedrag van € 48.750,-, ook een bedrag van € 155.824,14 door 365 Management gevorderd “voor de nog te betalen facturen op grond van het
contrat de gérance-mandat”.
2.9.
Op 9 september 2020 heeft mevrouw [gedaagde 1] een arbeidsrechtelijke procedure aanhangig gemaakt voor de
Conseil de Prud’hommeste Thouars, Frankrijk (hierna: de Thouars-procedure). In deze procedure vordert mevrouw [gedaagde 1] betaling van niet-betaald loon van 365 Management omdat zij stelt dat zij naar Frans recht werknemer was van 365 Management.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
VFV vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om mevrouw [gedaagde 1] en de heer [gedaagde 2] ieder, des dat de één betalend de ander is bevrijd, te veroordelen tot betaling van € 153.750,-, te vermeerderen met de beslagkosten ter hoogte van € 3.968,- (excl. deurwaarderskosten PM), en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over de hoofdsom vanaf 1 april 2020, en proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
VFV legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] zich borg heeft gesteld voor de schuld van 365 Management. Dit blijkt uit de huurovereenkomst van 1 maart 2020 gesloten tussen partijen VFV en 365 Management, die door [gedaagden] is ondertekend namens 365 Management en in privé. Omdat 365 Management de schuld niet heeft betaald is [gedaagden] (hoofdelijk) aansprakelijk voor deze schuld.
De schuld bestaat uit een bedrag van € 48.750,- voor de huur van januari tot en met mei 2020 en een bedrag van € 105.000,- voor de huurschuld over 2018/2019.
3.3.
[gedaagden] heeft nog geen inhoudelijk verweer gevoerd, maar heeft de hierna te noemen incidenten opgeworpen.
in de incidenten
3.4.
[gedaagden] verzoekt de rechtbank om:
I. primair: zich onbevoegd te verklaren om van dit geschil kennis te nemen dan wel de inhoudelijke behandeling van deze zaak aan te houden totdat de Franse rechters een finaal oordeel hebben geveld in de in Frankrijk aanhangige procedures;
II. subsidiair: [gedaagden] toe te staan tegen een nader door de Rechtbank te bepalen datum in vrijwaring op te mogen roepen 365 Management alsmede de hoofdzaak naar de rol te verwijzen voor het indienen van de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagden] ;
III. zowel primair als subsidiair: VFV uit hoofde van misbruik van procesrecht te veroordelen tot de volledige proceskosten van [gedaagden] , nu begroot op € 5.000,-.
3.5.
[gedaagden] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de rechtbank Amsterdam onbevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen omdat de forumkeuze uit de huurovereenkomst niet op hen van toepassing is. De huurovereenkomst is namelijk ontbonden en dat zij de huurovereenkomst in privé hebben ondertekend zag alleen op artikel 7 van de huurovereenkomst en niet op de forumkeuze van artikel 8. Op grond van artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe omdat [gedaagden] woonachtig is in Frankrijk.
Indien de rechtbank Amsterdam zich bevoegd acht, dient zij de verdere behandeling van onderhavige procedure aan te houden op grond van artikel 29 en 30 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-bis). [gedaagden] voert hiertoe aan dat sprake is van samenhangende vorderingen omdat de bedragen die worden gevorderd in deze procedure ook worden gevorderd in de Niort-procedure. Ook kan de rechtbank Amsterdam zich niet over de vorderingen van VFV uitlaten voordat in de Thouars-procedure is beoordeeld wat de rechtsverhouding tussen mevrouw [gedaagde 1] en 365 Management is.
Indien de rechtbank Amsterdam van oordeel is dat zij de kwestie inhoudelijk kan beoordelen, dan zal [gedaagden] subsidiair 365 Management in vrijwaring willen oproepen, omdat voor beoordeling van de vorderingen van VFV het noodzakelijk is om de rechtsverhouding tussen mevrouw [gedaagde 1] en 365 Management vast te stellen.
Tot slot is [gedaagden] van mening dat sprake is van misbruik van procesrecht en schending van artikel 21 Rv. VFV doet namelijk enerzijds in de Niort-procedure een beroep op de ontbinding van de huurovereenkomst en anderzijds in deze procedure juist een beroep op de forumkeuze in deze huurovereenkomst omdat anders de grondslag van haar vordering zou vervallen. Dit is dusdanig tegenstrijdig dat sprake is van misbruik van recht. Daarnaast is sprake van schending van artikel 21 Rv doordat VFV de rechtbank niet heeft geïnformeerd over de aanhangigheid van de in Frankrijk lopende procedures. Op grond van deze redenen dient VFV in de volledige proceskosten te worden veroordeeld, op dit moment begroot op € 5.000,-. Aldus nog steeds [gedaagden]
3.6.
VFV voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van de rechtbank Amsterdam en de incidentele vordering tot aanhouding. Wat betreft het incident tot vrijwaring refereert VFV zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.7.
Op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het bevoegdheidsincident

4.1.
VFV en [gedaagden] zijn respectievelijk gevestigd en woonachtig in Frankrijk, en omdat de zaak is aangebracht voor een Nederlandse rechter, heeft de zaak een internationaal karakter. De vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak en is ingesteld na 10 januari 2015. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, aan de hand van Brussel I-bis moet worden beantwoord. In artikel 4 Brussel I-bis is bepaald dat, onverminderd deze verordening, zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Gelet op deze hoofdregel dient [gedaagden] in beginsel voor de Franse rechter opgeroepen te worden. Uit artikel 5 Brussel I-bis volgt dat afwijking van deze hoofdregel slechts mogelijk is op grond van de regels die zijn neergelegd in de afdelingen 2 tot en met 7 (de artikelen 7 tot en met 26) van hoofdstuk II Brussel I-bis. Daarom is de vraag aan de orde of sprake is van een van de hoofdregel afwijkende bevoegdheid op grond waarvan de rechtbank Amsterdam bevoegd is van de vorderingen van VFV kennis te nemen.
Forumkeuze
4.2.
Tussen partijen is in geschil of een rechtsgeldige forumkeuze in de zin van artikel 25 Brussel I-bis voor deze rechtbank is overeengekomen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.
Artikel 25 Brussel I-bis bepaalt dat, indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, schriftelijk een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, dit gerecht exclusief bevoegd is, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient een forumkeuzebeding
autonoomop grond van het unierecht te worden beoordeeld. Voor het naar de maatstaf van artikel 25 van de Brussel I-bis rechtsgeldig maken van een forumkeuze is vereist, maar ook voldoende, dat er sprake is van een daadwerkelijke instemming van partijen met de forumkeuze (vgl. HvJ EG 16 maart 1999, ECLI:EU:C:1999:142, Casteletti/Trumpy). Hiervoor dient onderzocht te worden of de forumkeuze het voorwerp heeft uitgemaakt van een wilsovereenstemming tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting komt, waarbij de vormvoorschriften in artikel 25 lid 1 sub a-c van de Brussel I-bis ten doel hebben te waarborgen dat de wilsovereenstemming tussen partijen inderdaad vaststaat (HvJ EG 20 februari 1997, ECLI:EU:C:1997:70, MSG/Les Gravières Rhénanes, HvJ EU 7 februari 2013, ECLI:EU:C:2013:62, Refcomp/Axa).
4.4.
In dit geval is het forumkeuzebeding opgenomen in de door VFV in het geding gebrachte getekende huurovereenkomst tussen VFV en 365 Management van 1 maart 2020. VFV stelt dat de in deze huurovereenkomst opgenomen forumkeuze ook geldt voor [gedaagden] omdat de heer [gedaagde 2] en mevrouw [gedaagde 1] beiden de huurovereenkomst ook in privé hebben ondertekend. [gedaagden] betwist dat het in privé ondertekenen ook ziet op de forumkeuze. Dit zou namelijk alleen bedoeld zijn voor artikel 7 van de huurovereenkomst.
Partij bij de overeenkomst?
4.5.
Een geschrift van een partij dat door de andere partij voor akkoord is ondertekend is een schriftelijke overeenkomst in de zin van artikel 25 lid 1 sub a Brussel I-bis. In zoverre voldoet de forumkeuze in beginsel aan het vereiste van artikel 25 lid 1 sub a Brussel I-bis.
Partijen verschil echter van mening over de vraag of [gedaagden] ook partij is bij de overeenkomst, waardoor de forumkeuze van artikel 8 ook voor hen zou gelden.
4.6.
Voor de uitleg en de inhoud van een overeenkomst is niet (alleen) de tekst van belang, maar komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.7.
Als artikel 7 in samenhang wordt gezien met het feit dat de huurovereenkomst in privé is getekend door zowel de heer [gedaagde 2] als mevrouw [gedaagde 1] , gaat de rechtbank er van uit dat [gedaagden] ook partij is bij de huurovereenkomst. In artikel 7 staat namelijk expliciet ‘dat huurder
in privéin staat voor correcte nakoming van de in
deze overeenkomst gemaakte afspraken’ (onderstreping rb). Dat huurder dus in privé aansprakelijk is omvat alle afspraken van de huurovereenkomst, en dus ook artikel 8. Bij de ondertekening van de (volledige) overeenkomst staan mevrouw [gedaagde 1] en de heer [gedaagde 2] als huurder genoemd en hebben zij dus getekend “Beiden namens 365 Management en in privé”. Hieruit volgt dat ook de forumkeuze voor rechtbank Amsterdam van artikel 8 uit deze overeenkomst geldt voor [gedaagden]
4.8.
Daarnaast betwist [gedaagden] dat de forumkeuze hen regardeert omdat de huurovereenkomst is ontbonden. De brief van 29 april 2020 (zie 2.6) duidt echter op een opzegging van de overeenkomst en een opzegging van een overeenkomst laat de forumkeuze onverlet. Bij een ontbinding zou dat echter niet anders geweest zijn, gezien de aard van de afspraak..
Conclusie
4.9.
Uit voorafgaande volgt dat tussen VFV en [gedaagden] een forumkeuze is overeengekomen op basis waarvan de rechtbank Amsterdam bevoegd is om dit geschil te beoordelen.
4.10.
De incidentele vordering tot onbevoegdheid zal dus worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.

5.De beoordeling in het incident tot aanhouding

5.1.
Aangezien de rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is om van de vordering van VFV kennis te nemen, komt zij nu toe aan de vordering van [gedaagden] om de procedure dan in ieder geval aan te houden totdat de Franse rechters een finaal oordeel hebben geveld in de in Frankrijk aanhangige procedures.
5.2.
[gedaagden] voert aan dat het in de Niort-procedure gaat om dezelfde vorderingen uit dezelfde rechtsverhouding als in het onderhavige geding. In onderhavige procedure wordt gevorderd: (a) het bedrag van € 48.750,- wegens een vordering van de huur over de maanden januari tot en met mei 2020, en (b) het bedrag van € 105.000,- wegens een vordering tot betaling van de ontvangen huur over de periode 2018 en 2019, aldus [gedaagden]
5.3.
Vordering (a) wordt volgens [gedaagden] ook in de Niort-procedure gevorderd wegens verschuldigde huurbetalingen van 365 Management aan VFV, die [gedaagden] zou moeten betalen, over de periode van januari tot en met mei 2020 ter hoogte van € 48.750,-. Dit is dus exact dezelfde vordering en dezelfde grondslag, aldus [gedaagden]
Vordering (b) wordt volgens [gedaagden] ook in de Niort-procedure gevorderd. In de conclusie van 21 juli 2020 wordt het bedrag € 155.824,14 gevorderd voor de nog te betalen facturen op grond van het ‘
contrat de gérance-mandat’ (zie 2.8). [gedaagden] stelt dat in de Niort-procedure het gevorderde bedrag van € 155.824,14 voor een belangrijk deel betrekking heeft op de door 365 Management aan VFV te betalen huur. In de Niort-procedure is een stuk overgelegd met een overzicht van openstaande posten crediteuren die 365 Management verschuldigd zou zijn. Dit stuk is door [gedaagden] in onderhavige procedure overgelegd als productie B6 bij akte uitlaten producties van 18 november 2020. Uit dit overzicht volgt dat het merendeel van de facturen ziet op door VFV verstuurde facturen, te weten twee facturen van 31 december 2018 (factuur [factuurnummer 1] en [factuurnummer 2] ) en een van 31 december 2019 (factuur [factuurnummer 3] ) voor bedragen van achtereenvolgens € 6.630,89, € 18.762,01 en € 114.800,-. Deze facturen zien dus niet op facturen van externe dienstverleners, maar met name op (huur)facturen die door VFV zelf zijn verstuurd. Uit dit overzicht blijkt dus dat het bedrag van € 155.824,14 mede ziet op onbetaalde huurfacturen (die 365 Management aan VFV verschuldigd is), net als in onderhavige procedure, aldus [gedaagden]
Omdat de Niort-procedure eerder aanhangig is gemaakt, moet het onderhavige geding op grond van artikel 29 en artikel 30 Brussel I-bis aangehouden worden totdat de Niort-procedure onherroepelijk is geworden, aldus [gedaagden]
5.4.
VFV betoogt vervolgens dat de huur over 2020 (vordering van € 48.750,-) aanvankelijk in de Niort procedure werd gevorderd, maar dat de eis op dat punt inmiddels is verminderd; de huur over 2020 wordt in de Niort procedure niet langer gevorderd en de huur over 2018 en 2019 werd al van aanvang af niet gevorderd, aldus VFV. Met betrekking tot de wel gehandhaafde vordering van 365 Management tot een bedrag van € 155.824,14 merkt VFV op dat deze betrekking heeft op onbetaalde facturen van andere crediteuren wegens schade door onrechtmatig handelen van [gedaagden]
Artikel 29 Brussel I-bis: dezelfde vordering uit dezelfde rechtsverhouding
5.5.
De rechtbank begrijpt uit de door VFV in het geding gebrachte conclusie van 29 september 2020 in de Niort-procedure dat de vordering met betrekking tot de huur van 2020 (de vordering van € 48.750.-) niet langer deel uitmaakt van de rechtsstrijd in de Niort-procedure, omdat dit bedrag blijkens het petitum niet langer wordt gevorderd. Dat in de conclusie (nog steeds) staat dat de materiële schade in de eerste plaats betrekking heeft op de factuur van € 48.750,- doet daar niet aan af.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] zowel in de Niort-procedure (de vordering van € 155.824,14) als in dit geding (de vordering van € 105.000,-) wordt aangesproken voor de huurschuld van 365 Management aan VFV over 2018 en 2019, maar dat dit nog niet betekent dat het gaat om
“dezelfde vordering uit dezelfde rechtsverhouding”.
In de eerste plaats heeft VFV betoogd dat de vordering met betrekking tot de huur over 2018 en 2019 in de Niort-procedure niet is ingesteld door VFV maar door 365 Management. Dit is blijkens het petitum van de eerder genoemde conclusie juist, zodat het alleen al daarom niet gaat over
‘dezelfde vordering’. Bovendien is de stelling van [gedaagden] dat het in beide procedures gaat over dezelfde huurovereenkomst en dus over
“dezelfde rechtsverhouding”onjuist. De vordering is in geen van beide procedures gebaseerd op de huurovereenkomst tussen 365 Management en VFV. In de Niort-procedure wordt [gedaagden] aangesproken op grond van onrechtmatig handelen met betrekking tot de in 2018 gesloten Management agreement tussen VFV en 365, mede bestaande in het onbetaald laten van de huur aan VFV. In de onderhavige procedure wordt [gedaagden] aangesproken uit hoofde van borgtocht. Het gaat dus om twee verschillende rechtsverhoudingen.
Dat betekent dat niet sprake is van twee procedures over dezelfde vordering uit dezelfde rechtsverhouding als bedoeld in artikel 29 Brussel I-bis.
Artikel 30 Brussel I-bis: samenhangende vordering
5.7.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of sprake is van samenhangende vorderingen in de zin van artikel 30 Brussel I-bis. Dat is het geval als tussen beide vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
5.8.
Daarbij zal de vraag moeten worden beantwoord of toewijzing van de vorderingen in de beide procedures tot onverenigbare beslissingen zou leiden. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is, voor zover het gaat over de door 365 Management aan VFV verschuldigde huur over de jaren 2018 en 2019. Immers in beide procedures zijn vorderingen ingesteld met de strekking dat [gedaagden] aansprakelijk is, omdat die huur onbetaald is gebleven. Toewijzing van de vorderingen in beide procedures zou er toe leiden dat [gedaagden] veroordeeld zou worden een zelfde bedrag (de door 365 Management niet betaalde huur 2018/2019) twee maal te betalen, zij het op verschillende gronden en aan verschillende partijen. Die beslissingen zouden niettemin onverenigbaar zijn. Dit leidt er toe dat op grond van het bepaalde in artikel 30 lid 1 Brussel I-bis de vordering met betrekking tot de huurschuld 2018/2019 zal worden aangehouden.
5.9.
Op de voet van artikel 30 lid 2 Brussel I bis kan verwijzing worden verzocht. Ook kan door eiswijziging in een van beide procedures een einde komen aan de situatie dat onverenigbare beslissingen dreigen.
Thouars-procedure
5.10.
Hetgeen door [gedaagden] is gesteld over de Thouars-procedure die in Frankrijk wordt gevoerd tussen mevrouw [gedaagde 1] tegen 365 Management op grond van een gestelde arbeidsovereenkomst leidt niet tot aanhouding van het onderhavige geding. [gedaagden] stelt dat als sprake is van een arbeidsovereenkomst naar Frans recht, VFV in het onderhavige geding haar vordering niet kan baseren op de gepretendeerde beheerswerkzaamheden die [gedaagden] voor 365 Management heeft verricht. VFV baseert haar vordering echter in dit geding niet op gepretendeerde beheerswerkzaamheden, maar op borgtocht. Niet is in te zien welke invloed het al dan niet aanwezig zijn van een arbeidsovereenkomst tussen 365 Management en mevrouw [gedaagde 1] zou kunnen hebben op de beoordeling van de vordering uit borgtocht in dit geding.
Conclusie
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering tot aanhouden dus deels moet worden toegewezen. Voor dat deel van de vordering dat betrekking heeft op de huurschuld van 2018/2019 (de vordering tot betaling van € 105.000,00) moet deze worden aangehouden totdat het gerecht te Niort, Frankrijk, hierover een finaal oordeel heeft geveld in de tussen partijen aldaar aanhangige procedure. Het andere deel van de vordering in onderhavige procedure, de vordering van € 48.750 hoeft niet te worden aangehouden. Hierover kan worden voortgeprocedeerd. Dat betekent dat in de processtukken alleen de vordering van € 48.750 dient te worden besproken, zolang de rechtbank niet anders beslist.

6.De beoordeling in het incident tot vrijwaring

6.1.
Aangezien de rechtbank heeft geoordeeld dat zij deels inhoudelijk de vordering van VFV kan behandelen, komt zij toe aan de subsidiaire vordering van [gedaagden] om de Franse vennootschap 365 Management in vrijwaring op te mogen roepen.
6.2.
Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring op grond van artikel 210 Rv is in beginsel toewijsbaar, indien de gedaagde in de hoofdzaak ( [gedaagden] ) voldoende gemotiveerd en concreet stelt krachtens zijn rechtsverhouding tot die derde (365 Management) het recht te hebben de nadelige gevolgen van een voor hem ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen. De ratio daarvan is dat de in vrijwaring opgeroepen partij aan gedaagde in de hoofdzaak moet betalen waartoe die gedaagde in de hoofdzaak mogelijkerwijs wordt veroordeeld.
6.3.
Het voorgaande betekent dat [gedaagden] moet stellen dat tussen haar en 365 Management een rechtsverhouding bestaat die voor 365 Management een verplichting tot vrijwaring meebrengt. Aan dit vereiste heeft [gedaagden] voldaan. [gedaagden] stelt immers dat zij een rechtsverhouding heeft met 365 Management en mevrouw [gedaagde 1] een werkneemster is geweest van 365 Management. Volgens [gedaagden] kan de vordering van VFV alleen beoordeeld worden als de wederzijdse rechtsrelatie tussen 365 Management en [gedaagden] in rechte wordt vastgesteld.
In dit stadium heeft [gedaagden] voldoende toegelicht dat tussen haar en 365 Management sprake kan zijn van een rechtsverhouding en dit van belang is voor de beoordeling van de vordering van VFV. De vraag of deze rechtsverhouding vaststaat en daadwerkelijk grond vormt voor regres, hoeft nu nog niet te worden beantwoord.
6.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering tot vrijwaring wordt toegewezen.

7.Vordering volledige proceskosten

7.1.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat VFV moet worden veroordeeld in de volledige proceskosten omdat sprake is van misbruik van procesrecht en schending van artikel 21 van Rv. Dit verzoek zal worden afgewezen. Hoewel het op weg van de VFV had gelegen om de aanhangigheid van de in Frankrijk lopende procedures te vermelden in haar dagvaarding, levert het nalaten daarvan niet zonder meer schending van de waarheidsplicht op.
7.2.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om van het geldende liquidatietarief af te wijken. Een vordering tot het veroordelen in de werkelijke in plaats van forfaitaire proceskosten komt slechts voor toewijzing in aanmerking, indien de aangesproken partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door een procedure aan te vangen. Daarvan is pas sprake als het instellen van het verzoek, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als verzoeker zijn verzoek baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit kader volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV7828) en 15 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2360).
Uit het voorgaande volgt dat een vordering van daadwerkelijke proceskosten slechts in uitzonderlijke, evidente gevallen toewijsbaar is. In dat licht schiet de onderbouwing van [gedaagden] tekort. Dat betekent dat enkel de forfaitaire proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen.
7.3.
De proceskosten voor de drie incidenten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze, aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen. Dit geldt ook voor de proceskosten in het incident tot vrijwaring aangezien dit incident is toegewezen en VFV zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

8.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
8.1.
wijst het gevorderde af,
in het incident tot aanhouding
8.2.
houdt de beslissing in deze procedure aan voor dat deel van de vordering dat betrekking heeft op de huurschuld van 2018/2019 (de vordering tot betaling van € 105.000,00) totdat het gerecht te Niort, Frankrijk, hierover een finaal oordeel heeft geveld in de tussen partijen aldaar aanhangige procedure,
8.3.
bepaalt dat elk van partijen, indien zij van mening is dat de grond voor aanhouding is vervallen, daarvan mededeling kan doen aan de rechtbank;
in het incident tot vrijwaring
8.4.
staat toe dat 365 Management door [gedaagden] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van
31 maart 2021,
in het bevoegdheidsincident, het incident tot aanhouden en het incident tot vrijwaring
8.5.
compenseert de kosten van de incidenten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
8.6.
bepaalt dat de zaak voor het overige weer op de rol zal komen van
31 maart 2021voor conclusie van antwoord, zoals omschreven onder 5.11.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door
mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: