ECLI:NL:RBAMS:2021:1808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
C/13/697988 / KG ZA 21-167
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen door Stichting Vrouwe Justitia in Verval over medewerkers van ING Bank en advocaten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen ING Bank N.V. en de Stichting Vrouwe Justitia in Verval. De Stichting had op haar website onrechtmatige uitlatingen gedaan over medewerkers van ING, een advocaat en notarissen, waarbij zij hen beschuldigde van misdrijven en machtsmisbruik. De voorzieningenrechter oordeelde dat deze beschuldigingen onvoldoende steun vonden in de feiten en dat het onnodig was om de betrokkenen bij naam te noemen en hun foto's te publiceren. De Stichting werd veroordeeld om deze uitlatingen te verwijderen en te staken, op straffe van dwangsommen. De rechter benadrukte dat de uitlatingen onrechtmatig waren, gezien de ernst van de beschuldigingen en het feit dat de betrokkenen handelden in de uitoefening van hun functie. De uitspraak benadrukt de balans tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van de goede naam van individuen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/697988 / KG ZA 21-167 CdK/LO
Vonnis in kort geding van 12 april 2021
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de rechtspersoon
[eiser sub 2],
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROX LEGAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 10 maart 2021,
advocaat mr. T.J.P. [eiser sub 4] te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING VROUWE JUSTITIA IN VERVAL,
gevestigd te Hengelo,
verschenen bij haar bestuurders [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ,
2.
[gedaagde sub 2],
weduwe van [naam 1] ,
wonende te [woonplaats] ),
verschenen in persoon,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
verschenen in persoon,
gedaagden.
Eisers zullen hierna ING, [eiser sub 2] , Rox Legal, mr. [eiser sub 4] , mr. [eiser sub 5] en mr. [eiser sub 6] worden genoemd, en gezamenlijk (in meervoud) ING c.s. Gedaagden zullen ook gezamenlijk (in enkelvoud) de Stichting worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 19 maart 2021 hebben ING c.s. de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De Stichting heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s ingediend.
1.2.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van ING c.s.: [medewerker] , medewerker bijzonder beheer bij ING, mr. [jurist] , jurist, en mr. [eiser sub 4] .
aan de kant van de Stichting zijn verschenen via een videoverbinding: [gedaagde sub 2] , voor zichzelf en als voorzitter van de Stichting, [gedaagde sub 3] , voor zichzelf en als secretaris van de Stichting en [stagiair] , stagiair bij de Stichting.
1.3.
Na de zitting is partijen de gelegenheid gegeven om hun tweede termijn, en de Stichting nog een deel van de reactie in eerste termijn, schriftelijk te doen toekomen. Partijen hebben dat gedaan bij e-mailberichten van 23 maart 2021 ( [gedaagde sub 3] ), 26 maart 2021 (mr. [eiser sub 4] ) en 29 maart 2021 (de Stichting). Bij e-mail van 23 maart 2021 heeft mr. [eiser sub 4] stukken doen toekomen aan de rechtbank. Daarvoor is hem echter niet de gelegenheid geboden, zodat deze stukken buiten beschouwing zullen blijven.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is houder van de domeinnamen www.vjiv.nl, www.vrouwejustitiainverval.nl en www.vrouwejustitiainverval.com (de twee laatstgenoemden zijn doorgelinkt naar de eerste). Het bestuur van de Stichting bestaat uit [gedaagde sub 2] (voorzitter) en haar zoon [gedaagde sub 3] (secretaris).
2.2.
In september 2002 is [gedaagde sub 2] samen met wijlen haar echtgenoot (die in 2017 is overleden) een kredietovereenkomst aangegaan bij ING. Hierna worden voor de leesbaarheid in het kader van deze hypotheekovereenkomst en de procedures die daaruit zijn gevolgd [gedaagde sub 2] en wijlen haar echtgenoot gezamenlijk aangeduid als ‘ [gedaagde sub 3] ’. Het krediet is aangewend om te worden doorgeleend aan het computerbedrijf van onder meer zoon [gedaagde sub 3] . Tot zekerheid verleenden [gedaagde sub 2] en haar echtgenoot aan ING een tweede hypotheekrecht op hun woning. In december 2003 is het computerbedrijf van zoon [gedaagde sub 3] failliet gegaan en is [gedaagde sub 3] aangesproken op terugbetaling van het krediet.
2.3.
In 2004 heeft [gedaagde sub 3] een beroep gedaan op vernietiging dan wel ontbinding van de kredietovereenkomst.
2.4.
In maart 2005 is [gedaagde sub 3] toegelaten tot de wettelijke schuldsanering, die eindigde in juli 2007. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de verschuldigdheid van rente gedurende de looptijd van de schuldsanering. Correspondentie tussen partijen leidde niet tot een oplossing. ING zegde de executieveiling van de woning aan tegen 1 juli 2008. Een door [gedaagde sub 3] in kort geding gevraagd verbod werd niet toegewezen. [gedaagde sub 3] betaalde op 30 juni 2008 en bedrag van € 265.000,- waarna de executieveiling geen doorgang vond.
2.5.
In juni 2008 is [gedaagde sub 3] een bodemprocedure (de eerste bodemprocedure) begonnen tegen ING op grond van dwaling dan wel toerekenbare tekortkoming door ING in de nakoming van haar zorgplicht jegens [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 3] verloor deze procedure in drie instanties.
2.6.
Vervolgens begon [gedaagde sub 3] een nieuwe procedure (de tweede bodemprocedure), ditmaal op grond van onrechtmatige daad/wanprestatie van ING. Ook in die procedure is [gedaagde sub 3] in twee instanties in het ongelijk gesteld en is zij niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep. [gedaagde sub 3] heeft vervolgens herroeping van de arresten van het hof in deze procedure gevorderd en schorsing van de tenuitvoerlegging. De schorsing van de tenuitvoerlegging heeft het hof afgewezen. De herroeping was gevorderd op grond van door ING beweerdelijk gepleegd bedrog. Het hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen omdat – kort gezegd – het beweerdelijke bedrog geen herroepingsgrond kan vormen, nu dat reeds tijdens de procedure door [gedaagde sub 3] is ontdekt en herroeping slechts mogelijk is indien ná de uitspraak blijkt van het bestaan van het bedrog.
2.7.
Bij brief van 27 oktober 2018 heeft [gedaagde sub 2] aan ING meegedeeld dat zij recht had op verrekening van haar in het arrest van 13 oktober 2015 (de tweede bodemprocedure) als verjaard beoordeelde vorderingen met haar thans uitstaande hypothecaire lening. De verjaard geoordeelde vordering betrof een bedrag van € 28.133,15 van alle door ING (volgens [gedaagde sub 2] ten onrechte) tijdens de schuldsanering van de rekening van [gedaagde sub 3] afgeboekte bedragen, met rente. [gedaagde sub 2] heeft ING verzocht dat bedrag in mindering te brengen op haar hypotheekschuld. ING heeft geantwoord niet aan dat verzoek tegemoet te zullen komen omdat in verschillende procedures en instanties is geoordeeld dat [gedaagde sub 2] geen vordering heeft op ING.
2.8.
[gedaagde sub 2] is op enig moment gestopt met het betalen van hypotheekrente. ING heeft haar meermaals gewezen op het bestaan van een langdurige betalingsachterstand en haar in de gelegenheid gesteld die in te lopen. Omdat [gedaagde sub 2] van die mogelijkheid geen gebruik maakte heeft ING besloten het onderpand van de hypothecaire lening, de woning van [gedaagde sub 2] in [woonplaats] via een veiling te gelde te maken. Op 18 januari 2021 heeft [gedaagde sub 2] een deel van de achterstand voldaan zodat de veiling niet door is gegaan. ING heeft [gedaagde sub 2] tot 1 juni 2021 de tijd gegeven om de woning alsnog onderhands te verkopen.
2.9.
De Stichting beheert de onder 2.1 genoemde websites. Daarop is onder meer het volgende gepubliceerd.
2.10.
Onder de verschillende kopjes zijn de ‘misstanden’ (volgens de Stichting) per categorie beschreven. Zo is onder meer over ING en verschillende advocaten en advocatenkantoren, waaronder eisers sub 2 tot en met 6, gepubliceerd. Van [eiser sub 2] en Rox Legal worden de kantoorlogo’s afgebeeld en van mr. [eiser sub 4] , mr. [eiser sub 5] en mr. [eiser sub 6] een portretfoto.
2.11.
Over ING c.s. is onder meer het volgende op de website te lezen.
Over [eiser sub 2]
“Op deze site wordt aandacht besteedt aan de ondeskundige en schaamteloze handelwijze van mr. [eiser sub 4] in een geschil tussen mijzelf (een weduwe van 78 jaar) en ING. Op enig moment is mr. [eiser sub 4] door ING Bank ingeschakeld met het enige doel mij een lesje te leren door mij zoveel mogelijk geld afhandig te maken en zelfs meermaals te dreigen mijn woning te verkwanselen via een executoriale verkoop. Daarbij moet men bedenken, dat ieder recht daartoe ontbreekt, omdat ik het recht onweerlegbaar aan mijn zijde heb. Mr. [eiser sub 4] wil echter zijn grote klant en goede relatie hoe dan ook van dienst zijn, waarbij hij door roeien en ruiten gaat, dit zonder zich te bekommeren om de gedragsregels voor de advocatuur en bovendien wetsartikel 21 Rv. voortdurend met voeten treedt.
Dit wetsartikel luidt: Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.”
Over mr. [eiser sub 4]
“Dit is de veelbelovende theorie, de praktijk is er één, althans wat mr. [eiser sub 4] betreft, van leugens, bedrog, domme en onbegrijpelijke uitspraken, verdraaiingen van de realiteit, het plaatsen van algemeenheden die nergens over gaan, het trachten mij onder druk grote niet verschuldigde bedragen aan ING te laten betalen, het uiten van beledigingen en beschuldigingen en zelfs het schaden van mijn goede naam en faam, hetgeen als smaad geduid kan worden.
Mr. [eiser sub 4] heeft zijn positie als adviseur van ING ten opzichte van mij meerdere keren schandalig misbruikt. Deze advocaat heeft gedurende lange tijd aan de heer [naam 2] van ING te Amsterdam (werkend op de afdeling Specialistenteam Center of Expertise Collections) foutieve adviezen gegeven, dit tegen beter weten in en mij daarmede grote financiële schade en tevens veel mentaal leed bezorgd.”
Over ING
“Het is aannemelijk, dat ING in dezen met opzet de kwetsbare weduwe grote bedragen afhandig heeft willen maken, hetgeen alleen maar als fraude en bedrog kan worden bestempeld.”
“Nauwelijks te bevatten, grenzeloos onbeschaamd en een zuivere vorm van oplichting is, dat ING het heeft bestaan om betreffende een nooit inzake een postbankvordering gevoerde procedure ter inning van het bovengenoemde bedrag, (…) toch betaling van het echtpaar heeft geëist (…) wegens advocaatkosten.”
Over Rox Legal, mr. [eiser sub 5] en mr. [eiser sub 6]
“Bij dit kantoor zijn werkzaam de heren mr. [eiser sub 5] als notaris en mr. [eiser sub 6] als toegevoegd notaris. Deze notarissen hebben ondanks de keiharde feiten, dat ING Bank op vele punten fouten heeft gemaakt en zelfs overtuigend bedrog heeft gepleegd toch haar opdracht tot veiling van de woning van een weduwe van bijna 80 jaar geaccepteerd.”
“Van de handelwijze van ING Bank, ook te duiden als het plegen van een misdrijf en dus strafrechtelijk vervolgbaar, zijn de beide notarissen uitgebreid schriftelijk op de hoogte gebracht, dit ondersteund door vele van relevantie zijnde producties en documenten.”
2.12.
Op de Twitterpagina van de Stichting staat onder meer het volgende.
Om privacy redenen wordt de pagina niet getoond.
2.13.
Op 10 september 2020 heeft de Algemeen Directeur van de Stichting Tuchtrecht Banken een uitspraak (schikkingsvoorstel) gedaan in een zaak betreffende een medewerker van ING. De medewerker heeft daarbij een berisping opgelegd gekregen, kort gezegd omdat hij niet expliciet aan [gedaagde sub 2] heeft meegedeeld dat de bank juridische kosten bij haar in rekening zou gaan brengen. De Stichting heeft die uitspraak in niet-geanonimiseerde vorm op haar website geplaatst, althans heeft een verwijzing naar de uitspraak geplaatst, met daarbij de naam van de medewerker.

3.Het geschil

3.1.
ING c.s. vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
i. Gedaagden met onmiddellijke ingang te verbieden onrechtmatige uitlatingen in de openbaarheid te brengen, direct dan wel indirect:
a. waarbij onnodig grievende of onrechtmatige bewoordingen worden geuit tegenover ING c.s.; en/of
b. die de strekking hebben ING c.s. aan te duiden als ‘machtsmisbruikers, leugenaars, bedriegers, dom, ondeskundig of misdrijfplegers’, althans bewoordingen van soortgelijke strekking, voor zover er geen onherroepelijke rechterlijke of tuchtrechtelijke uitspraak is waarbij die kwalificaties zijn vastgesteld; en/of
c. die smadelijk, lasterlijk of beledigend zijn voor ING c.s.;
en gedaagden te bevelen die hierboven bedoelde publieke uitingen, waaronder tevens begrepen dergelijke uitingen op social media platforms, waaronder in ieder geval Facebook, LinkedIn, Twitter, Instagram, TikTok, SnapChat, WhatsApp, Facebook Messenger, Telegram, Pinterest en Reddit, binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden,
gedaagden met onmiddellijke ingang te bevelen zich te onthouden van het opzetten van of betrokken zijn bij websites, weblog of forums waarop onrechtmatige uitlatingen jegens ING c.s. worden gedaan;
gedaagden met onmiddellijke ingang te bevelen iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser sub 2] , Rox Legal, mr. [eiser sub 4] , mr. [eiser sub 5] en mr. [eiser sub 6] , direct of indirect te staken en gestaakt te houden, waaronder in ieder geval begrepen de gebruikmaking van de kantoorlogo’s van [eiser sub 2] en Rox Legal, en foto’s van dienstverleners (mr. [eiser sub 4] , mr. [eiser sub 5] en mr. [eiser sub 6] );
gedaagden met onmiddellijke ingang te bevelen om iedere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van ING en haar medewerkers (in het bijzonder de heer [naam 2] ) en van de overige eisers te staken en gestaakt te houden, waaronder in ieder geval tevens begrepen
a) de publicatie van de niet-geanonimiseerde uitspraak van de Stichting Tuchtrecht Banken van 10 september 2020 en
b) de publicatie van foto’s van mr. [eiser sub 4] , mr. [eiser sub 6] en mr. [eiser sub 5] ;
gedaagden te bevelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een verzoek te doen bij Google, Altavista, Alltheweb, AOL, Clusty, Dogpile, Excite, Gigablast, Ilse, Lxquick, Izito, Metacrawler, Metaspider, Bing, Nl-menu, Vinden, Yahoo, Zoeken, Zoekhet, onder indiening van het vonnis om alle verwijzingen naar vjiv.nl, vrouwejustitiainverval.nl, vrouwejustitiainverval.com te verwijderen uit de zoekresultaten van de zoekmachine en uit het cachegeheugen daarvan, met kopie van die verzoeken aan mr. [eiser sub 4] , en met bepaling dat voor zover gedaagden niet aan de veroordeling voldoen, dit vonnis in de plaats treedt van het verzoek door gedaagden aan voornoemde exploitanten van internetzoekmachines;
alles op straffe van dwangsommen;
en met veroordeling van gedaagden in de reële proceskosten ex artikel 1019h Rv. voor het deel omtrent de auteursrechtinbreuk, en de nakosten.
Subsidiair
voorzieningen te treffen die de voorzieningenrechter geraden acht.
3.2.
De Stichting voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om een botsing van fundamentele rechten. Aan de kant van ING c.s. het recht op eerbiediging van de eer en goede naam en aan de kant van de Stichting het recht op vrijheid van meningsuiting.
4.2.
Toewijzing van (een van) de vorderingen van ING c.s. houdt een beperking in van het in artikel 7 Grondwet en artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde recht van de Stichting op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan alleen worden beperkt als dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake als de uitlatingen onrechtmatig zijn (artikel: 6:162 BW).
4.3.
Welk recht uiteindelijk zwaarder weegt, hangt af van aan wiens belang in de gegeven omstandigheden meer gewicht toekomt. Het belang aan de zijde van ING c.s. is dat zij niet door publicaties worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Aan de andere kant is het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan. Bij de weging van beide (in beginsel gelijkwaardige) belangen is onder meer relevant (i) de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben, (ii) de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die aan de kaak wordt gesteld, (iii) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal, (iv) de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen, (v) de mate van waarschijnlijkheid dat ook zonder de verweten publicatie, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden, (vi) het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet en (vii) de maatschappelijke positie van de betrokken persoon. De hiervoor genoemde omstandigheden wegen niet allemaal even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
Ernst van de misstand
4.4.
Hoewel de Stichting stelt een maatschappelijke misstand aan de kaak te willen stellen blijkt uit de teksten op haar website dat die uitsluitend betrekking hebben op het conflict tussen het echtpaar [gedaagde sub 2 en naam 1] en ING. [gedaagde sub 2] is van mening dat onder meer ING, advocaten, notarissen en deurwaarders ernstige fouten hebben gemaakt in haar zaak. Op zichzelf staat het haar vrij daarover te berichten (onder bepaalde voorwaarden), maar de vraag is in hoeverre in dit geval kan worden gesproken van een maatschappelijke misstand.
Het gezag van het medium waarop de beschuldigingen worden geuit
4.5.
De Stichting gebruikt voor haar beschuldigingen haar eigen website(s). Ook maakt zij gebruik van socialemediakanalen (Facebook, Twitter en LinkedIn) waarop zij pagina’s beheert. Aan deze pagina’s zal over het algemeen door het publiek minder gezag worden toegekend dan aan bijvoorbeeld een nieuwswebsite of een landelijke krant. Wel hebben de website en de sociale media-pagina’s potentieel een groot bereik, te meer daar de Stichting gebruik maakt van een linkstructuur waardoor zij hoger in de zoekresultaten van Google terecht komt. Indien bijvoorbeeld wordt gezocht op de zoektermen ‘ING’, ‘woninghypotheek’, en ‘echtpaar’ komt de website van de Stichting bovenaan in de zoekresultaten. Dat maakt dat de publicaties een grote impact (kunnen) hebben op ING c.s. (afhankelijk van het aantal bezoekers dat de pagina’s van de Stichting genereren).
Aard van de uitlatingen, totstandkoming, inkleding
4.6.
De Stichting schrijft op haar website en socialemediapagina’s over het geschil met ING en de fouten die daarin door verschillende betrokkenen volgens haar zijn gemaakt. Behalve dat het hele conflict en de voorgeschiedenis uitgebreid uit de doeken wordt gedaan, wordt op de website en sociale mediapagina’s onder meer gesproken over ‘leugens’, ‘misbruik’, ‘oplichters’, ‘bedrog’, ‘corruptie’, ‘intimidatiepraktijken’ en ‘misdragingen’. Ook worden foto’s - overgenomen van hun eigen kantoor-websites - van de advocaten en notarissen getoond en worden namen en e-mailberichten van ING-medewerkers getoond. Zoals hiervoor overwogen staat het de Stichting vrij om haar mening te geven over een geschil dat zij, althans haar voorzitter, heeft met een bank, mits de uitingen niet onnodig grievend of onrechtmatig zijn. Dat laatste is met de wijze waarop de Stichting zich uitlaat wel het geval. De medewerkers van ING en ook de eisende advocaat en notarissen hebben gehandeld in de uitoefening van hun beroep, en in het geval van de ING-medewerkers in naam van ING. De advocaat, noch de notaris zijn tuchtrechtelijk veroordeeld voor hun handelen. Een klacht tegen mr. [eiser sub 4] is door de Raad van Discipline kennelijk ongegrond verklaard, en het verzet daartegen is eveneens ongegrond verklaard. Voor het uiten van haar ongenoegen over de organisatie ING is het onnodig de namen van individuele medewerkers op haar website te publiceren. Met het vermelden van de namen, foto’s en zelfs e-mailadressen van medewerkers wordt een onrechtmatige inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Deze professionals moeten hun werk kunnen doen, zonder angst dat zij als gevolg daarvan persoonlijk aan de digitale schandpaal worden genageld. Indien de Stichting klachten heeft over het functioneren van medewerkers, advocaten of notarissen dan staan andere wegen open om daar bezwaar tegen te maken, zoals het zich wenden tot verschillende tuchtrechtelijke colleges (hetgeen [gedaagde sub 2] ook heeft gedaan, zoals hiervoor overwogen). Ook het gebruik van termen als ‘machtsmisbruikers, bedriegers, misdrijfplegers, corruptie en intimidatie’ is onnodig grievend en daarmee onrechtmatig jegens ING c.s.. Dit zijn ernstige beschuldigingen en deels zelfs strafrechtelijke kwalificaties, die in ieder geval in rechte niet vast zijn komen te staan, ondanks een groot aantal procedures. De Stichting heeft van de omvangrijke stukken die zij op haar website presenteert ook niet aangegeven op welke onderdelen van de dossiers die ‘feiten’ die als onrechtmatig worden beoordeeld dan gebaseerd zouden zijn. Hier gaat het om bewijs van de kwalificaties die de Stichting aan de gedragingen geeft, niet om de mogelijke juridische misslagen die zij op haar website aankaart. In zoverre vinden de beschuldigingen dus geen, althans onvoldoende steun in de beschikbare feiten. Dat de Stichting het met de meeste in haar geschil gewezen rechterlijke uitspraken niet eens is, maakt het gebruik van die termen nog niet gerechtvaardigd. Ook indien de Stichting of haar voorzitter het niet eens is met een rechterlijke uitspraak staan andere wegen open, namelijk die van hoger beroep en cassatie. De Stichting presenteert haar mening over de genoemde personen en instellingen voorts als feit en zet de lezer daarmee op het verkeerde been. Verder kan de Stichting haar doel eveneens bereiken zonder het gebruiken van namen van individuele medewerkers, waaronder ook de namen van mr. [eiser sub 4] , mr. [eiser sub 5] en mr. [eiser sub 6] , foto’s en beschuldigingen van strafbare feiten. Het gebruik van foto’s en kantoorlogo’s verzwaart de toespitsing op de persoon en maakt daarmee de uitlatingen onnodig grievend. Deze uitingen worden dan ook als onrechtmatig aangemerkt en de Stichting zal worden veroordeeld deze te verwijderen en verwijderd te houden. Hetzelfde geldt voor het plaatsen van de niet-geanonimiseerde versie van de Stichting Tuchtrecht Banken van 10 september 2020. Wat betreft het in de lucht houden van de website in haar geheel, voor zover de vorderingen van ING c.s. onder i en ii op die manier moeten worden gelezen, dient het recht van vrijheid van meningsuiting te prevaleren. De vorderingen onder i. tot en met iv. zullen voor het overige in die zin worden toegewezen.
4.7.
Het gevorderde onder v. strekt te ver en zal worden afgewezen. Daarmee zou immers de gehele website onvindbaar worden, terwijl geen veroordeling wordt uitgesproken om de gehele website te verwijderen.
4.8.
Op de vraag of het tonen van de foto’s en de kantoorlogo’s daarnaast een auteursrechtinbreuk vormen, behoeft gelet op het hier voor gegeven oordeel niet te worden ingegaan.
4.9.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
4.10.
De Stichting zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, zoals hierna te vermelden. ING c.s. heeft gevorderd de Stichting te veroordelen in de werkelijke proceskosten ex artikel 1019h Rv in verband met inbreuk op IE-rechten. Dat wordt in dit geval niet gerechtvaardigd geacht, nu onvoldoende is gebleken dat bijzondere kosten zijn gemaakt in verband met IE-rechten, los van de overige grondslagen van de vorderingen en het beroep op de Auteurswet onbesproken kan blijven. Rekening zal worden gehouden met het normale tarief voor kort gedingzaken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de Stichting om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de volgende uitingen van haar websites en sociale media-pagina’s, websites of andere sociale media-accounts, te verwijderen en verwijderd te houden, en verbiedt de Stichting om deze uitingen opnieuw op enig medium te plaatsen:
  • iedere uiting waarbij ING c.s. worden aangeduid als ‘machtsmisbruiker’, ‘bedrieger’, ‘misdrijfpleger’, of waarin zij worden beschuldigd van ‘corruptie’ of ‘intimidatie’, althans woorden van gelijke strekking, voor zover er geen onherroepelijke rechterlijke of tuchtrechtelijke uitspraak is waarbij die kwalificaties zijn vastgesteld;
  • de namen en foto’s van individuele medewerkers van ING, [eiser sub 2] , of Rox Legal, inclusief de namen van mr. [eiser sub 4] , mr. [eiser sub 5] en mr. [eiser sub 6] , alsmede de logo’s van [eiser sub 2] en Rox Legal;
  • de niet-geanonimiseerde uitspraak van de Stichting Tuchtrecht Banken van 10 september 2020, althans de naam van de medewerker bij de verwijzing naar die uitspraak;
5.2.
veroordeelt de Stichting om aan ING c.s. een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van ING c.s. begroot op € 114,07 aan explootkosten, € 667,- aan griffierecht en € 1.016,- aan advocaatkosten,
5.4.
veroordeelt de Stichting in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: LO