Beoordeling
5. Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of Hotel [naam hotel] , die gedurende de twee jaar van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] het loon heeft doorbetaald, verplicht is om [eiseres] overeenkomstig haar daartoe strekkende aanbod ook na het verstrijken van de loondoorbetalingsperiode van twee jaar aangepaste werkzaamheden te laten verrichten en haar het daarmee corresponderende loon te betalen. [eiseres] heeft zich op 23 maart 2020 om een andere reden ziek gemeld en heeft sindsdien geen re-integratiewerkzaamheden meer verricht, ook omdat rond die tijd de Corona crisis uitbrak. De tweede ziekte was kortdurend van aard en uit de omstandigheid dat [eiseres] zich bij brief van haar gemachtigde van 3 juli 2020 bereid heeft verklaard te werken – de kantonrechter begrijpt re-integratiewerkzaamheden te verrichten – leidt de kantonrechter af dat [eiseres] vanaf die datum niet langer door de tweede ziekteoorzaak verhinderd was om (aangepaste) werkzaamheden te verrichten.
6. De kantonrechter stelt voorop dat de loondoorbetalingsverplichting van Hotel [naam hotel] in verband met de voortdurende arbeidsongeschiktheid van [eiseres] na twee jaar op grond van artikel 7:629 BW is geëindigd, maar dat de arbeidsverhouding tussen partijen is blijven bestaan. Gelet daarop zijn de re-integratieverplichtingen van de werkgever (zoals neergelegd in artikel 7:658a BW) niet opgehouden te bestaan. Uit artikel 7:658a BW volgt immers dat de werkgever tijdens de hele duur van het dienstverband verantwoordelijk is voor de re-integratie van de zieke werknemer. Onder deze omstandigheden is er – als geen sprake is van nieuw bedongen arbeid – (alsnog) een verplichting tot betaling van loon door de werkgever als de werknemer zich beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van passende arbeid. De werkgever moet dan zo spoedig mogelijk onderzoeken of er binnen zijn organisatie passend werk voor handen is (vgl. HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR2003:AF0175). Passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a lid 4 BW kan inhouden de eigen arbeid, maar dan voor minder uren dan de bedongen arbeid of een aangepast takenpakket dan wel andere passende arbeid. De werkgever hoeft op een aanbod van een werknemer niet in te gaan als dat in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd. Wat van de werkgever kan worden gevergd is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de inhoud van het aanbod van de werknemer, de aard van de arbeid en de organisatie van het bedrijf van de werkgever. Het is aan de werkgever om te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van omstandigheden waardoor passende arbeid in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd (vgl. HR 13 december 1991, NJ 1991/441 (Goldsteen/Roeland)).
7. Voor zover [eiseres] haar vorderingen baseert op de stelling dat de aangepaste werkzaamheden die zij verrichtte de nieuwe bedongen arbeid zijn geworden, wordt zij daarin niet gevolgd. Als een werknemer, van wie vaststaat dat hij de oorspronkelijk bedongen werkzaamheden definitief niet meer kan verrichten, in het kader van zijn re-integratie passende werkzaamheden bij zijn eigen werkgever gaat verrichten, mag van een goed werkgever op een gegeven moment verwacht worden dat deze de werknemer een op de nieuwe werkzaamheden toegesneden arbeidsovereenkomst aanbiedt. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij de bedongen werkzaamheden definitief niet meer kan verrichten en dit is ook niet gebleken gelet op het oordeel van de arbeidsdeskundige van 17 augustus 2020 (zie 1.16) dat de verwachte duur van herstel minder dan 26 weken was. En het enkele feit dat [eiseres] in het kader van re-integratie aangepaste werkzaamheden heeft verricht, is evenmin voldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van nieuwe bedongen werkzaamheden.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] sinds 16 mei 2018 arbeidsongeschikt is en vanaf 15 maart 2019 haar re-integratie is gestart. Onvoldoende weersproken is gebleven dat [eiseres] in dat kader haar werkzaamheden (tot haar hernieuwde ziekmelding in maart 2020) in aangepaste vorm verrichtte, in die zin dat zij later startte met haar ontbijtwerkzaamheden en minder (dan het overeengekomen aantal) uren per dag werkte. Uit het overzicht dat Hotel [naam hotel] heeft gegeven valt onvoldoende weersproken op te maken dat een stijgende lijn zat in het aantal door [eiseres] gewerkte uren en dat zij laatstelijk 13,5 van de overeengekomen 25,575 uur per week werkte. De hernieuwde ziekmelding in maart 2020 neemt niet weg dat Hotel [naam hotel] nog steeds verantwoordelijk is voor de re-integratie van [eiseres] in haar organisatie. [eiseres] heeft zich met ingang van 3 juli 2020 ook bereid verklaard om (aangepaste) werkzaamheden te verrichten.
9. Tegen die achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat Hotel [naam hotel] onvoldoende over het voetlicht heeft weten te brengen dat geen passende arbeid voor [eiseres] in haar organisatie voor handen is. Weliswaar staat, zoals Hotel [naam hotel] heeft aangevoerd, in het arbeidsdeskundig rapport van 22 april 2020 (zie 1.9) vermeld dat [eiseres] niet geschikt is voor het verrichten van haar eigen werk omdat dat (kort gezegd) te stressvol is en zij daarbij afhankelijk is van haar werkomgeving, maar dat oordeel is tevens gekoppeld aan de overeengekomen volledige arbeidsomvang van 25,7 uur per week. In de rapportage van de arbodienst van 17 februari 2020 (zie 1.16) staat vermeld dat [eiseres] beperkingen heeft, maar ook dat zij 13,5 uur eigen werk kan verrichten en dat de verwachte duur van herstel 5 maanden is. De bedrijfsarts heeft dat oordeel grotendeels herhaald in augustus 2020 (zie 1.17). Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt daarom niet in te zien waarom de aangepaste werkzaamheden niet als passende arbeid kunnen worden aangemerkt die [eiseres] na 3 juli 2020 kon voortzetten.
10. Hotel [naam hotel] heeft evenmin voldoende gemotiveerd gesteld dat van haar niet kan worden gevergd om [eiseres] na het verstrijken van de wachttijd van twee jaar deze passende werkzaamheden te laten verrichten. Hotel [naam hotel] heeft in dit verband aangevoerd dat [eiseres] , wil voor haar sprake zijn van loonwaarde van de werkzaamheden, vanaf 07.00 uur inzetbaar moet zijn en dat de ontbijtwerkzaamheden zelfstandig door één medewerker moeten kunnen worden uitgevoerd. Waarom dit noodzakelijk is, is echter niet duidelijk geworden gelet op het feit dat – zoals zowel [eiseres] als Hotel [naam hotel] ten tijde van het maken van het arbeidsdeskundig rapport van 28 februari 2019 (zie 1.5) te kennen hebben gegeven – de bediening tijdens de ontbijtwerkzaamheden in ieder geval gedurende de spitsuren door twee medewerkers worden uitgevoerd en Hotel [naam hotel] onweersproken heeft gelaten dat daarnaast algemene taken te vervullen zijn zoals het opruimen van de ontbijtzaal, schoonmaakwerkzaamheden, het opvouwen van handdoeken en het doen van de was. Hotel [naam hotel] heeft evenmin voldoende uitgelegd waarom geen uitzicht bestond op het zelfstandig kunnen verrichten van de werkzaamheden, aangezien er een stijgende lijn zat in het aantal uren dat [eiseres] gedurende de wachttijd werkzaam was en zowel in februari 2020 als in augustus 2020 nog door de bedrijfsarts is geoordeeld dat herstel binnen 5 maanden, respectievelijk 26 weken, mogelijk was. De stelling van Hotel [naam hotel] dat het vervullen van de aangepaste werkzaamheden door [eiseres] haar collega’s en/of leidinggevende onnodig zwaar en de bedrijfsvoering in financieel opzicht onevenredig zou belasten, valt daarmee niet zonder meer te verenigen. Hotel [naam hotel] heeft die stelling verder ook niet onderbouwd, bijvoorbeeld door te stellen dat dat zij – naast [eiseres] – nog een derde medewerker tijdens de ontbijtwerkzaamheden moest inzetten. Het voorgaande klemt temeer omdat Hotel [naam hotel] tot op heden kennelijk bij het UWV geen ontslagaanvraag heeft ingediend in welk kader – op grond van het bepaalde in artikel 7:669 lid 1 onder b BW – eveneens van haar mag worden verwacht dat zij onderzoekt of er na de wachttijd van twee jaar nog reële re-integratiemogelijkheden voor [eiseres] in haar organisatie resteren.
11. De conclusie van het voorgaande is dat als vaststaand wordt aangenomen dat Hotel [naam hotel] per 3 juli 2020 voor 13,5 uur per week werkzaamheden in aangepaste vorm voor [eiseres] beschikbaar had en gebruik had moeten maken van het aanbod van [eiseres] om die werkzaamheden te verrichten. In zoverre zal de (onder 2a gevorderde) verklaring voor recht worden toegewezen. Dat [eiseres] haar aangepaste werkzaamheden laatstelijk verrichte op maandag, woensdag en vrijdag van 08.30 uur tot 12.30 uur, heeft zij onvoldoende toegelicht en een andere grondslag voor de beperking tot die dagen en uren heeft zij niet gesteld, zodat dat gedeelte van de vordering zal worden afgewezen. Ook de vordering onder 2c om Hotel [naam hotel] te bevelen om [eiseres] deze werkzaamheden te laten hervatten zal worden toegewezen, zij het dat Hotel [naam hotel] tot de tewerkstelling van [eiseres] slechts kan worden verplicht zodra het hotel (na de huidige lockdown vanwege Corona) weer open is. [eiseres] heeft niet toegelicht wat zij bedoelt met het gedeelte van de vordering onder 2c bestaande uit het bevel om de voortzetting van het dienstverband na de wachttijd op wettelijk adequate wijze te formaliseren, zodat dat gedeelte van de vordering zal worden afgewezen. De gevorderde dwangsom zal worden opgelegd en gemaximeerd zoals in het dictum vermeld.
12. Hotel [naam hotel] heeft onvoldoende weersproken gesteld dat zij daarnaast geen andere passende werkzaamheden voor [eiseres] voor handen heeft aangezien zij een klein hotel is met een beperkt aantal werknemers en (naast de door [eiseres] vervulde functie van ontbijtmedewerker en de functie van [functie 2] ) slechts beschikt over een medewerker receptie, een algemeen medewerker/nachtdienst, een administratief medewerker en een algemeen medewerker/technische dienst. [eiseres] heeft in dit kader slechts aangevoerd dat zij tijdens haar dienstverband ook baliewerkzaamheden verrichte, maar onweersproken is gebleven dat zij slechts van eind 2016 tot medio 2017 heeft ingevallen bij de receptie om kennis te kunnen maken met die werkzaamheden en dat zij de door haar gevolgde opleiding tot baliemedewerker niet heeft afgerond. In het arbeidsdeskundig onderzoek uit 2019 staat bovendien vermeld dat de functie als baliemedewerker een gelijkwaardige belasting kent als de functie van ontbijtmedewerker. Tegen die achtergrond heeft [eiseres] niet voldoende uitgelegd hoe zij – gelet op het feit dat zij tijdens de eerste twee jaar van haar arbeidsongeschiktheid nooit meer dan 13,5 uur aangepaste werkzaamheden heeft verricht en de nog steeds bij haar bestaande beperkingen (vgl. het meest recente oordeel van de bedrijfsarts van augustus 2020 (1.17)) – in staat zou zijn om andere werkzaamheden te verrichten naast de 13,5 uren van haar aangepaste eigen werkzaamheden. Dit betekent dat in redelijkheid niet van Hotel [naam hotel] kan worden gevergd dat zij gebruik maakt van het aanbod van [eiseres] om voor de resterende overeengekomen arbeidsomvang andere (gangbare) werkzaamheden te verrichten. De vorderingen onder 2c en 2d zullen daarom worden afgewezen.
13. Ten aanzien van de loonvordering (onder 2e eerste gedachtestreepje) en de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot het [eiseres] toekomende loon (onder 2a) overweegt de kantonrechter als volgt. Nu [eiseres] zich vanaf 3 juli 2020 bereid heeft verklaard de aangepaste werkzaamheden voor 13,5 uur per week te hervatten en de omstandigheid dat Hotel [naam hotel] daarvan (vanwege de lockdown als gevolg van Corona) geen gebruik heeft gemaakt in redelijkheid voor rekening van Hotel [naam hotel] dient te komen, heeft [eiseres] op grond van artikel 7:628 BW aanspraak op het daarmee corresponderende loon.
14. Ten aanzien van de hoogte van het [eiseres] toekomende loon overweegt de kantonrechter als volgt. In het arbeidsdeskundig rapport dat in het kader van de WIA-beoordeling is opgesteld (zie 1.9), is de verdiencapaciteit van [eiseres] bepaald op € 12,33 bruto per uur. [eiseres] maakt aanspraak op dat uurloon als vergoeding voor de aangepaste werkzaamheden waartoe zij in staat (had) moet(en) worden gesteld. Dat dit ook de loonwaarde is van de aangepaste werkzaamheden van [eiseres] blijkt echter nergens uit. In tegendeel, in datzelfde rapport wordt het bij de functie van [eiseres] passende uurloon bepaald op € 11,37 bruto per uur. Nu partijen niets hebben gesteld over het loon dat zij zijn overeengekomen voor de bedongen arbeid en daarbij dus geen aansluiting kan worden gezocht, zal de kantonrechter dit uurloon als maatgevend voor de overeengekomen functie van [eiseres] aanhouden. Dat en waarom aan de door [eiseres] verrichte aangepaste werkzaamheden minder loonwaarde zou moeten worden toegekend (en dat [eiseres] daarom recht zou hebben op een aangepast percentage van dat uurloon) heeft Hotel [naam hotel] niet (gemotiveerd) gesteld, zodat de kantonrechter het er voor houdt dat [eiseres] voor het verrichten van de aangepaste werkzaamheden vanaf 3 juli 2020 recht heeft op loon van € 153,50 (13,5 x € 11,37 =) bruto per week. De vorderingen onder 2e en 2a zullen in zoverre worden toegewezen.
15. [eiseres] heeft niet duidelijk gemaakt waarom het vakantiegeld waarop zij recht heeft tot en met mei 2020 moet worden herberekend, zodat dat gedeelte van de vordering onder 2e wordt afgewezen. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te bepalen op nihil, zodat ook dat deel van de vordering onder 2e wordt afgewezen.
16. Nu tegen de vorderingen tot vergoeding van de wettelijke rente en de verstrekking van salarisstroken geen verweer is gevoerd, zullen deze worden toegewezen, zij het dat de gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd zoals in het dictum bepaald.
17. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling standpunten uitgewisseld over de vraag of [eiseres] ten onrechte niet heeft meegewerkt aan het ondertekenen van de verklaring van de arbodienst (zie 1.19 e.v.) en of het niet ondertekenen daarvan leidt tot een ongerechtvaardigde obstructie van de re-integratie zoals Hotel [naam hotel] heeft gesteld en [eiseres] heeft betwist. Voor zover Hotel [naam hotel] heeft bedoeld op basis daarvan als verweer te voeren dat de loonvordering van [eiseres] vanaf 15 februari 2021 niet kan worden toegewezen, wordt zij in dat verweer niet gevolgd. Hoewel niet direct valt in te zien waarom [eiseres] niet tot ondertekening van deze verklaring is overgegaan, is onvoldoende gebleken dat het uitblijven daarvan de (werkelijke) reden van de loonstop is geweest.
18. Hotel [naam hotel] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [eiseres] belast. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.