ECLI:NL:RBAMS:2021:1844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
13/313171-20 (A) & 13/294552-20 (B) & 13/147657-20 (C) & 23/003504-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens winkeldiefstal en pogingen tot zakkenrollen met vrijspraak voor bedreiging

Op 26 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal en twee pogingen tot zakkenrollen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De zaak omvatte drie afzonderlijke tenlasteleggingen, aangeduid als zaak A, B en C. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van diefstal van een fles wijn bij de Vomar op 10 december 2020. In zaak B werd hij beschuldigd van twee pogingen tot zakkenrollen in de winkel JD Sports op 15 november 2020. In zaak C werd de verdachte vrijgesproken van bedreiging van twee slachtoffers op 3 juni 2020, omdat niet kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan de diefstal en de pogingen tot zakkenrollen, waarbij de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, doorslaggevend waren. De rechtbank weigerde de ISD-maatregel op te leggen, omdat de verdachte illegaal in Nederland verbleef en feitelijk niet kon worden uitgezet. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de overlast die deze veroorzaken voor de slachtoffers, en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/313171-20 (A) & 13/294552-20 (B) & 13/147657-20 (C) & 23/003504-18 (tul)
Datum uitspraak: 26 maart 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboortestad] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaken A, B en C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, van wat verdachte en zijn raadsman mr. A. Boumanjal, en reclasseringswerker [naam medewerker reclassering] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
diefstal van een fles wijn bij de Vomar op 10 december 2020 te Amsterdam.
Zaak B
feiten 1 en 2: een poging tot diefstal (zakkenrollerij) van goederen en/of geldbedragen van een onbekend gebleven persoon in de winkel JD Sports op 15 november 2020 te Amsterdam.
Zaak C
bedreiging [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] op 3 juni 2020 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Vrijspraak van het in zaak C tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging. Er is, zo blijkt uit het dossier, heel wat aan te merken op het gedrag en de uitlatingen van verdachte die dag, maar uit de verklaringen blijkt onvoldoende welke teksten verdachte heeft geuit en tegen wie dat bedoeld was. Verdachte wordt van dit feit vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
Bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Dit volgt uit de aangifte en verdachte heeft dit feit bekend.
Zaak B
Bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de twee ten laste gelegde pogingen tot zakkenrollen. Vastgesteld kan worden dat de persoon die te zien is op de still van de beelden bij binnenkomst, dezelfde persoon is die te zien is op de bewegende beelden. De persoon draagt een kenmerkende broek met een streep erop, een zwarte jas en heeft een kenmerkende haardracht. Ook is te zien op de still dat de persoon bij binnenkomt net bezig is met een mondkapje. Daar komt bij dat beveiliger [naam beveiliger] de beelden heeft veiliggesteld en hierbij dus kennelijk ook de persoon op beide beelden herkent als één en dezelfde persoon.
Op de beelden is te zien dat de verdachte bij de eerste poging zijn arm uitstrekt in de richting van de jaszak van een vrouw en bij de tweede poging zijn hand onder de jas van een vrouw gaat. Beide incidenten volgen kort op elkaar en beide keren heeft de verdachte veel aandacht voor de persoon, kijkt hij naar camera’s en vertoont hij duidelijk zakkenrollersgedrag. Deze handelingen zijn aan te merken als een begin van uitvoering en dus een strafbare poging tot zakkenrollerij.
Ook kan worden vastgesteld dat het verdachte is die op de beelden te zien is. De still in het dossier van de persoon bij binnenkomst is van voldoende kwaliteit. Verbalisanten [naam verbalisant 1] , [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] herkennen verdachte direct bij het zien van die still.
Zij omschrijven waarvan ze verdachte kennen en waaraan zij hem herkennen. Dit zijn onafhankelijke herkenningen. Daarnaast wordt verdachte herkent door verbalisanten [naam verbalisant 4] , [naam verbalisant 5] en [naam verbalisant 6] . Dit zijn echter minder onafhankelijke herkenningen omdat verdachte dan al is aangehouden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
Verdachte bekent de ten laste gelegde diefstal te hebben gepleegd. De verdediging voert geen verweer ten aanzien van dit feit.
Zaak B
Verdachte ontkent dat hij de persoon is die op de beelden te zien is. De kwaliteit van de beelden en stills is slecht. Specifieke onderscheidende kenmerken zijn uit de beelden niet af te leiden. Daarnaast maken alle verbalisanten die tot een herkenning van verdachte zijn gekomen onderdeel uit van hetzelfde team. Het is zeer aannemelijk dat zij onderling overleg hebben gehad. De processen-verbaal vertonen op cruciale punten overeenkomsten en hebben allemaal dezelfde datum. Ook is van belang dat bij het doen van de herkenningen met name wordt geput uit een aantal mensen die bij het prio-team bekend staat als zakkenrollers, waaronder verdachte. De mensen die eventueel in aanmerking kunnen komen is dan ook beperkt. Daarbij komen de verbalisanten tot herkenningen nadat verdachte voor hetzelfde vergrijp is aangehouden. De herkenningen zijn daarom niet betrouwbaar. Nu overige bewijs ontbreekt, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Daarnaast is de verdediging van mening dat uit de camerabeelden onvoldoende blijkt dat de verdachte oogmerk had op het wegnemen van geld/spullen en ook is er geen sprake van een begin van uitvoering en daarmee geen strafbare poging.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal.
Zaak B
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de twee ten laste gelegde pogingen tot zakkenrollen. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de (stills van de) camerabeelden voldoende duidelijk zijn en dat specifieke onderscheidende kenmerken, zoals de haardracht en inhammen van verdachte, daarop duidelijk zichtbaar zijn. De herkenningen van verbalisanten [naam verbalisant 3] , [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 1] acht de rechtbank dan ook betrouwbaar. Daarnaast heeft ook beveiliger [naam beveiliger] verdachte herkend als de zakkenroller toen hij hem twee dagen later op straat zag lopen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte, namelijk:
- het dicht achter het beoogd slachtoffer gaan staan en de hand uitstrekken richting haar jaszak, in samenhang bezien met het haar op zeer korte afstand blijven volgen; en
- het dichtbij het beoogd slachtoffer gaan zitten en de hand onder haar jas richting een tas brengen,
naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als gericht te zijn op voltooiing van beide diefstallen (zakkenrollerij) en dat daarmee het voornemen van verdachte zich in beide gevallen door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van die gedragingen leidt de rechtbank eveneens het oogmerk op beide pogingen tot diefstal af.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 10 december 2020 te Amsterdam een fles wijn, toebehorende aan Vomar, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak B
1.
op 15 november 2020 te Amsterdam in een winkelbedrijf, te weten JD Sports, gelegen aan de [adres winkel] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meerdere goed(eren) en/of enig geldbedrag, toebehorende aan een tot op heden onbekend gebleven persoon,
- naar voornoemde persoon is gelopen en
- dicht tegen voornoemde persoon is gaan staan en
- een of meerdere kledingstukken over zijn hand en/of arm heeft gehangen en
- een arm en hand in de richting van de zak van voornoemde persoon heeft bewogen en
- daarbij (telkens) voornoemde persoon heeft gevolgd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 15 november 2020 te Amsterdam in een winkelbedrijf, te weten JD Sports, gelegen aan de [adres winkel] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meerdere goed(eren) en/of enig geldbedrag, toebehorende aan een tot op heden onbekend gebleven persoon,
- dicht naast/achter voornoemde persoon (terwijl deze op een bankje zat) is gaan zitten en
- vervolgens een arm/hand in de richting van de tas van voornoemde persoon heeft bewogen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft als strafmaatverweer naar voren gebracht dat de ISD-maatregel niet kan en/of moet worden opgelegd. Allereerst omdat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel een kale detentie behelst en dus in strijd is met de terugkeerrichtlijn. Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat in een situatie waarin de ISD-maatregel meer een kale detentie behelst, omdat er bijvoorbeeld geen sprake is van psychische- of verslavingsproblematiek die aan het strafbare handelen ten grondslag ligt, en de focus in dat geval met name komt te liggen op de uitzetting van verdachte, ISD bij vreemdelingen in beginsel niet wordt opgelegd, zeker indien uitzetting feitelijk niet mogelijk is. Verdachte kampt niet met bijzondere problematiek die behandeling behoeft en hij kan feitelijk niet worden uitgezet. Hoewel met oplegging van ISD recidive gedurende de duur van de maatregel wordt voorkomen, is dit niet de bedoeling van de wetgever geweest. Ten tweede is oplegging van de ISD-maatregel in strijd met het opportuniteits- en proportionaliteitsbeginsel. Oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar zal in dit geval een kale detentie van twee jaar inhouden, hetgeen niet in verhouding staat tot de geringe ernst van het feit. Dit geldt ook voor oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van één jaar, omdat de maatregel pas gaat lopen nadat deze onherroepelijk is geworden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van nog geen maand schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zakkenrollen en een winkeldiefstal. Zakkenrollerij en diefstal zijn hinderlijke feiten die bij de slachtoffers overlast, schade en gevoelens van onveiligheid kunnen veroorzaken. Verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom. Hij heeft zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen en heeft enkel gedacht aan zijn eigen gewin.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 26 februari 2021, opgemaakt door [naam medewerker reclassering] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Verdachte verblijft ongeveer dertig jaar illegaal in Nederland. Hij komt oorspronkelijk uit [geboorteland] . Op vijftienjarige leeftijd is hij zelfstandig naar Nederland gereisd nadat hij was weggelopen uit een kindertehuis in Frankrijk. Hij heeft nooit asiel aangevraagd en is in 2000 ongewenst verklaard in verband met zijn delictgedrag. Wegens veranderingen in wet- en regelgeving is de ongewenstverklaring in 2014 opgeheven waarna er een inreisverbod werd opgelegd van vijf jaren. Het delictgedrag van verdachte hangt direct samen met het opgelegde inreisverbod (onrechtmatig verblijf).
Het inreisverbod maakt dat hij geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen, geen recht heeft op huisvesting, inkomen en/of werk. In zekere zin is er sprake van een vicieuze cirkel die niet eenvoudig kan worden doorbroken. Doordat verdachte in de loop der jaren meerdere langdurige relaties heeft gehad, heeft hij zich desondanks tamelijk staande kunnen houden binnen de maatschappij. Verdachte voelt zich genoodzaakt vermogensdelicten te plegen om zichzelf te kunnen onderhouden. Het toekomstperspectief in Nederland is nihil. Verdachte zal, indien hij in Nederland blijft, niet in staat worden gesteld op legale wijze in zijn bestaan te voorzien, waardoor de kans op recidive onveranderd hoog zal blijven en de situatie voor hem uitzichtloos blijft.
Het inreisverbod dat van kracht is en het gegeven dat verdachte geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, maakt dat de reclassering geen bijzondere voorwaarden kan adviseren. Eerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en de eerdere ISD-VRIS zitting in november 2019 hebben niet geleid tot recidivevermindering. Verdachte voldoet aan de harde criteria voor een ISD-VRIS maatregel. Deze maatregel is er enerzijds bedoeld om te werken aan terugkeer naar het land van herkomst, en anderzijds (tijdelijke) bescherming van de maatschappij tegen delictgedrag en overlast. Door middel van het opleggen van deze maatregel zal voldaan worden aan de bescherming van de maatschappij. Er kan echter niet gegarandeerd worden dat terugkeer naar land van herkomst realistisch is aangezien de benodigde identiteitspapieren hiervoor ontbreken en het de vraag is of die überhaupt binnen een ISD-VRIS maatregel verkregen kunnen worden, aldus de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Indien het binnen een ISD-VRIS maatregel niet tot terugkeer komt betekent dit feitelijk gezien dat verdachte na twee jaar detentie opnieuw op straat zal komen in Nederland en de kans op recidive dan alsnog zal toenemen.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker [naam medewerker reclassering] als deskundige gehoord. Zij heeft voornoemd rapport bevestigd en waar nodig aangevuld. Zij heeft verklaard te hebben begrepen dat er geen enkel perspectief is op uitzetting of terugkeer naar [geboorteland] , zelfs als verdachte in het kader van een ISD-VRIS maatregel gemotiveerd zou worden om vrijwillig terug te keren. De deskundige heeft op de vraag of de maatregel wat de reclassering betreft passend is, geantwoord dat zij daar vraagtekens bij heeft.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [medewerker Vreemdelingenpolitie] , buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam bij Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van 4 januari 2021 en bijbehorende bijlage van de DT&V. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in. De Algerijnse nationaliteit van verdachte is in 2014 door de Algerijnse autoriteiten bevestigd, echter niet zijn identiteit. Hiertoe zijn brondocumenten noodzakelijk. Verdachte heeft nimmer documenten getoond die zijn identiteit kunnen aantonen. Verdachte is in de loop der jaren herhaaldelijk voor lange of korte periode in vreemdelingenbewaring gesteld, teneinde hem ter uitzetting omtrent zijn identiteit en/of nationaliteit te kunnen horen of om hem te presenteren ter verkrijging van een reisdocument. Dit heeft tot op heden niet geleid tot identiteitsvaststelling of tot afgifte van een reisdocument door de Algerijnse nationaliteiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte vaker voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Hoewel verdachte formeel voldoet aan de harde ISD-criteria en de officier van justitie oplegging van de ISD-maatregel heeft gevorderd, zal de rechtbank aan verdachte geen ISD-maatregel opleggen. Verdachte verblijft illegaal in Nederland en kan feitelijk niet worden uitgezet. Er is ook niet aannemelijk gemaakt dat, als het zou lukken om verdachte tijdens het ondergaan van een ISD-VRIS maatregel te motiveren voor vrijwillige terugkeer naar [geboorteland] , die terugkeer ook zou kunnen worden verwezenlijkt.
Bij verdachte is geen sprake van bijzondere problematiek waarvoor hij in het kader van de ISD-maatregel behandeling zou kunnen krijgen. Oplegging van de ISD-maatregel zou in het geval van verdachte daarom neerkomen op een kale detentie met als enig doel bescherming van de maatschappij gedurende de duur van de maatregel. Hoewel dit één van de doelen van de ISD-maatregel is, weegt de rechtbank het belang van voorkomen van recidive bezien in het licht van de ernst van het bewezen geachte niet zo zwaar dat dit oplegging van de ISD-maatregel vereist.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een meer passende strafmodaliteit is. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht die gelden voor winkeldiefstal in geval van veelvuldige recidive. Deze gaan uit van één maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Amsterdamse oriëntatiepunten voor zakkenrollen in geval van veelvuldige recidive. Deze gaan uit van 4 maanden gevangenisstraf per voltooid feit. In onderhavige strafzaak gaat het om twee pogingen tot zakkenrollen. Gelet op de combinatie van feiten binnen minder dan een maand tijd, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden een passende straf.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 18 februari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/003504-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 24 januari 2020 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak C tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
diefstal.
Ten aanzien van zaak B, feiten 1 en 2: telkens:
poging tot diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 24 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstrafvan
14 (veertien) dagen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en D. Abels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2021.
Bijlage I - Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
hij op of omstreeks 10 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, een fles wijn, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Vomar, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 15 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in een winkelbedrijf, te weten JD Sports, gelegen aan de [adres winkel] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meerdere goed(eren) en/of enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan een tot op heden onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- naar voornoemde persoon is gelopen en/of
- ( vervolgens) dicht tegen voornoemde persoon is gaan staan en/of
- ( vervolgens) een of meerdere kledingstuk(ken) over zijn hand(en) en/of arm(en) heeft gehangen en/of
- ( vervolgens) een of meerdere arm(en) en/of hand(en) in de richting van de rugzak van voornoemde persoon heeft bewogen en/of
- daarbij (telkens) voornoemde persoon heeft gevolgd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in een winkelbedrijf, te weten JD Sports, gelegen aan de [adres winkel] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meerdere goed(eren) en/of enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan een tot op heden onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- dicht naast/achter voornoemde persoon (terwijl deze op een bankje zat) is gaan zitten en/of
- ( vervolgens) een of meerdere arm(en)/hand(en) in de richting van de tas van voornoemde persoon heeft bewogen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak C
hij op of omstreeks 3 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door eenmaal of meermalen
- voornoemde [naam slachtoffer 1] (dreigend) de woorden toe te voegen: "Als ik jou op straat zie, ga je zien.", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (daarbij) met de hand een horizontale beweging langs/voor de hals te maken en/of
- voornoemde [naam slachtoffer 2] (dreigend) de woorden toe te voegen: "Ik ga jou pakken. Jij gaat zien." en/of "Ik weet je te vinden, dit is nog niet klaar. Je bent nog niet van mij af" en/of "Sletje, hoertje, ik ga je buiten opwachten. Ik maak er een bloedbad van.",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking.