ECLI:NL:RBAMS:2021:1855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
AMS 20/3785
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van WW-uitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een werkzoekende uit Polen, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had toestemming gekregen om van 5 augustus 2019 tot en met 4 november 2019 in Polen werk te zoeken met behoud van haar WW-uitkering. Echter, zij vertrok al op 31 juli 2019, vijf dagen eerder dan toegestaan. Dit leidde tot de beëindiging van haar WW-uitkering per 1 augustus 2019 en de terugvordering van een bedrag van € 5.226,75 aan ontvangen uitkering. Daarnaast werd haar een boete van € 2.613,38 opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.

Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar eerdere vertrek verband hield met persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor haar zieke moeder en haar kinderen. De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad de inlichtingenplicht had geschonden door eerder naar Polen te vertrekken, maar vond het onevenredig om de WW-uitkering over de gehele periode terug te vorderen. De rechtbank beperkte de terugvordering tot de periode van 31 juli 2019 tot 5 augustus 2019 en van 4 november 2019 tot 31 december 2019. Tevens werd de boete gematigd tot € 100,-. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg het UWV op het griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3785

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Warszawa, Polen, eiseres,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Met het besluit van 28 februari 2020 (het primair besluit I) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 1 augustus 2019 wordt beëindigd.
Met het besluit van 9 april 2020 (het primair besluit II) heeft verweerder de uitkering van eiseres vanaf 1 augustus 2019 herzien en een bedrag van € 5.226,75 aan ontvangen WW-uitkering teruggevorderd.
Met het besluit van 9 april 2020 (het primaire besluit III) heeft verweerder eiseres een boete van € 2.613,38 opgelegd, omdat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Met het besluit van 19 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met behulp van een videoverbinding plaatsgevonden op
21 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar vriendin [naam 2] , die als tolk heeft opgetreden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan de procedure is voorafgegaan
1. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 11 april 2019 met ingang van 1 april 2019 een WW-uitkering toegekend.
2. Op 22 juli 2019 heeft eiseres verweerder toestemming gevraagd om, met ingang van 5 augustus 2019 en met behoud van haar WW-uitkering, naar Polen te gaan om werk te zoeken.
3. Met het besluit van 25 juli 2019 heeft verweerder eiseres toestemming verleend om in de periode van 5 augustus 2019 tot en met 4 november 2019 werk te zoeken in Polen met behoud van haar WW‑uitkering. Verweerder heeft daarbij vermeld dat eiseres zich met het bij het besluit gevoegde PD U2-formulier moet inschrijven in Polen bij het bureau voor arbeidsbemiddeling en dat daarvan een bewijs van inschrijving moet worden overgelegd aan verweerder (door dat bureau of door eiseres zelf).
4. Op 31 juli 2019 is eiseres naar Polen vertrokken.
5. Met een e-mailbericht van 17 januari 2020 heeft verweerder eiseres vragen gesteld over onder meer haar vertrekdatum. De aanleiding hiervoor was dat verweerder aanwijzingen had dat eiseres mogelijk eerder dan 5 augustus 2019 naar Polen was vertrokken. Met het e-mailbericht van 21 januari 2020 heeft eiseres verweerder laten weten dat zij op 31 juli 2019 naar Polen is afgereisd.
6. Met de primaire besluiten heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres vanaf
1 augustus 2019 beëindigd, de WW-uitkering die eiseres in de periode van 1 augustus 2019 tot 31 december 2019 heeft ontvangen teruggevorderd en eiseres een boete opgelegd, omdat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Het standpunt van eiseres
7. Eiseres heeft aangevoerd dat zij inderdaad een paar dagen eerder is vertrokken. Haar eerdere vertrek houdt verband met haar zieke moeder en het vinden van een school voor haar kinderen. Door haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar mentale gezondheid, haar zwangerschap en de zorg voor haar andere twee kinderen en zieke moeder heeft zij niet de financiële middelen om de teruggevorderde WW-uitkering en de opgelegde boete te betalen.
Het oordeel van de rechtbank
8.1.
Op eiseres rust een inlichtingenverplichting. Zij is verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op een WW-uitkering.
8.2.
Verweerder herziet of trekt een toegekende WW-uitkering in, indien het niet of niet behoorlijk voldoen aan, onder meer, de inlichtingenverplichting tot gevolg heeft gehad dat ten onrechte of te veel uitkering is verleend. Verweerder legt dan ook een boete op.
9.1.
Vaststaat dat eiseres zonder (aanvullende) toestemming daarvoor aan verweerder te hebben gevraagd op 31 juli 2019 – en daarmee vijf dagen eerder dan
5 augustus 2019 – naar Polen is afgereisd. Eiseres heeft dit verder niet betwist. Verweerder heeft daarom terecht de WW-uitkering van eiseres herzien en haar een boete opgelegd.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het echter onevenredig om de ontvangen WW-uitkering over de gehele periode (van 1 augustus 2019 tot 31 december 2019) terug te vorderen en eiseres een hoge boete op te leggen.
9.3.
De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Eiseres heeft toestemming gevraagd en gekregen om vanaf 5 augustus 2019 tot en met 4 november 2019 werk te zoeken in Polen met behoud van haar WW-uitkering. Eiseres is vervolgens inderdaad vijf dagen eerder dan waarvoor zij toestemming heeft gekregen naar Polen vertrokken. Hier staat echter tegenover dat eiseres daadwerkelijk werk heeft gezocht in Polen en zich hiertoe heeft ingeschreven bij het Poolse arbeidsbureau zoals blijkt uit de formulieren die zich in het dossier bevinden. Dit zijn formulieren van het Poolse arbeidsbureau waaruit naar voren komt dat eiseres voor de gehele periode van augustus 2019 tot en met november 2019 als werkzoekende stond ingeschreven. De rechtbank vindt het onder dergelijke omstandigheden onevenredig om de door haar in die periode ontvangen WW-uitkering volledig terug te vorderen. Dit betekent dat de rechtbank de terug te vorderen periode zal beperken tot van
31 juli 2019 tot 5 augustus 2019 en van 4 november 2019 tot 31 december 2019. In deze laatste periode verbleef eiseres immers nog steeds in Polen zodat zij geen recht meer had op een WW-uitkering. Ook vindt de rechtbank het gezien genoemde omstandigheden onevenredig om eiseres een hoge boete op te leggen. De rechtbank zal de boete daarom ambtshalve matigen tot € 100,-.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden uitspraak in die zin dat de terug te vorderen WW-uitkering wordt beperkt tot de periode 31 juli 2019 tot 5 augustus 2019 en 4 november 2019 tot 31 december 2019 en dat de boete wordt gematigd tot € 100,-. Het is aan verweerder om het terug te vorderen bedrag opnieuw te berekenen aan de hand van genoemde periodes.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit in die zin dat de terug te vorderen WW-uitkering wordt beperkt tot de periode
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.N. Linzey, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.