ECLI:NL:RBAMS:2021:1950

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
C/13/695708 / KG ZA 21-9
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot school voor geschorste leerling in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door Audrey Florence, de moeder van een 16-jarige leerling, tegen de Onderwijsstichting Esprit. De eiseres vorderde dat haar zoon, die geschorst was van school, weer toegang zou krijgen tot het vierde leerjaar van de havo. De school had de leerling geschorst vanwege herhaaldelijk storend gedrag en had een procedure voor definitieve verwijdering in gang gezet. De voorzieningenrechter oordeelde dat de school voldoende redenen had om de schorsing in stand te houden, gezien het problematische gedrag van de leerling en de impact daarvan op de klas. De rechter concludeerde dat het belang van de school om een ordelijke leeromgeving te behouden zwaarder woog dan het belang van de leerling om toegang te krijgen tot de school. De vordering van de eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/695708 / KG ZA 21-9 AB/MB
Vonnis in kort geding van 5 februari 2021
in de zaak van
AUDREY FLORENCE [eiseres]in haar hoedanigheid van
wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij conceptdagvaarding,
advocaat mr. J.M.P. Blom te Lelystad,
tegen
de stichting
ONDERWIJSSTICHTING ESPRIT,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. C.W. Kniestedt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Stichting worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting met gesloten deuren van 22 januari 2021 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De Stichting heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben schriftelijke stukken en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
- aan de kant van [eiseres] : [eiseres] , [minderjarige] ( [minderjarige] ) , en
mr. Blom;
- aan de kant van de Stichting: [belanghebbende] [functie] , [betrokkene] , [functie] , en mr. Kniestedt.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de moeder van [minderjarige] , die is geboren op [geboortedatum] 2004 en dus 16 jaar oud is.
2.2.
[minderjarige] volgt sinds het schooljaar 2018-2019 onderwijs aan de Nieuwe Internationale School Esprit te Amsterdam (DENISE), een reguliere school voor algemeen bijzonder primair en voortgezet onderwijs. De school wordt in stand gehouden door en onder gezag van de Stichting. [minderjarige] is op de school begonnen in het tweede leerjaar van de havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs). [minderjarige] heeft in de schooljaren 2016-2017 en 2017-2018 onderwijs gevolgd aan respectievelijk [school] en [school] .
2.3.
In januari 2019 en augustus 2020 zijn zogenoemde ‘ontwikkelings-perspectieven’ (opp’s) voor [minderjarige] opgesteld, naar aanleiding van zijn gedrag op school dat daarin ‘grensoverschrijdend’ wordt genoemd.
2.4.
De [functie] (aanvankelijk [naam] , inmiddels
[belanghebbende] ) heeft [minderjarige] op 27 november 2018, 10 januari 2019, 13 juni 2019 en 12 maart 2020 voor enkele dagen geschorst wegens – kort gezegd – onbehoorlijk gedrag.
2.5.
In juni 2020 heeft [minderjarige] van de school het advies gekregen om mavo te gaan doen. [eiseres] was het daarmee niet eens en heeft een kort geding aangekondigd. Dat is niet doorgegaan en uiteindelijk mocht [minderjarige] de havo-opleiding vervolgen. In een notitie van [functie] van 10 augustus 2020 staat dat [minderjarige] is ‘toegelaten tot de havo mits er een OPP komt waarin begeleiding beschreven staat.’ Ook staat in de notitie dat [eiseres] haar medewerking heeft toegezegd.
2.6.
Bij brief van 5 november 2020 heeft [functie] van DENISE aan [eiseres] meegedeeld dat [minderjarige] voor de vijfde keer is geschorst, dat een verwijderingsprocedure zal worden gestart en dat [functie] op zoek gaat naar een passende plek waar hij zijn havo opleiding kan voortzetten. In deze brief staat onder meer het volgende:

De directe reden voor de schorsing is – net zoals vorige keren en schooljaren – onbehoorlijk gedrag tijdens de lessen. Het is allemaal heel vervelend voor de examenklas waar hij nu in zit en vooral spijtig voor [minderjarige] zelf. Zoals ik al eerder schreef heeft [minderjarige] een negatieve invloed op de examenklas en hindert hij de docenten in het lesgeven. (…) Zoals u weet gaat het om incidenten waarbij ieder respect voor de persoonlijke integriteit van medewerkers en medeleerlingen wordt geschonden. Ook naar mij toe is [minderjarige] onbehoorlijk en lijkt hij maar niet te snappen wat er steeds mis gaat. (…)
Ik wil benadrukken dat ik het betreur dat we – ondanks uw toezegging aan mij in augustus jl. – dit schooljaar niet in gesprek zijn gekomen over de begeleiding van [minderjarige] . U heeft meerdere (online) uitnodigingen ontvangen en (…) en ik hebben u dit jaar meerdere mailings gestuurd. Daarnaast hebben we een ondersteuningsplan opgesteld voor extra begeleiding om incidenten zoals hierboven beschreven te voorkomen. Ik constateer dat u niet meer reageert op onze mails. Ook [minderjarige] weigert iedere vorm van begeleiding door onze experts.”
In de brief staat verder dat [eiseres] zal worden uitgenodigd voor een gesprek en dat de onderwijsinspectie op de hoogte zal worden gebracht van de schorsing.
Onderaan de brief is vermeld dat tegen het schorsingsbesluit bezwaar kan worden aangetekend. Voorafgaand aan deze brief heeft de rector de inhoud daarvan in een gesprek op diezelfde dag al aan [minderjarige] meegedeeld.
2.7.
Op 6 november 2020 heeft [eiseres] pro forma bezwaar gemaakt tegen de onder 2.6 genoemde beslissing. Bij brieven van 23 november en 4 december 2020 heeft (de raadsman van) [eiseres] de bezwaren toegelicht.
2.8.
Op 19 november 2020 heeft een (digitaal) gesprek plaatsgevonden over [minderjarige] , waarbij onder anderen [functie] de ondersteuningscoördinator van DENISE en [eiseres] aanwezig waren.
2.9.
Bij brief van 30 november 2020 heeft de rector aan [eiseres] meegedeeld dat de schorsing en het voornemen tot het verwijderen van [minderjarige] van school niet betekent dat hij niet meer begeleid zal worden. In de brief is uiteengezet hoe het onderwijs voor [minderjarige] verder is geregeld en dat de school bereid is om een huiswerkinstituut voor [minderjarige] te regelen.
2.10.
Op 16 december 2020 heeft [eiseres] een verzoekschrift ingediend bij de Geschillencommissie Passend Onderwijs (GPO) en (onder meer) verzocht dat deze de Stichting aanbeveelt om [minderjarige] weer toe te laten op school.
2.11.
Op 18 december 2020 heeft (het College van Bestuur namens) de Stichting het bezwaarschrift ongegrond verklaard, althans het ‘verzoek om het genomen besluit te heroverwegen’ en ‘het bezwaar gegrond te verklaren’ afgewezen. In deze beslissing staat onder meer het volgende:

Wij zijn met [functie] van mening dat het niet langer mogelijk is om [minderjarige] toe te laten tot de school. [functie] had het besluit liever niet genomen, zeker niet omdat [minderjarige] dit jaar al bepaalde vakken afsluit. Maar voor de school is de maat vol. De school heeft talloze pogingen gedaan om [minderjarige] te laten inzien dat zijn gedrag onacceptabel is. Tevergeefs. [minderjarige] laat onveranderd storend tot zeer storend gedrag zien. De school is ervan overtuigd dat hier met de juiste begeleiding iets aan gedaan had kunnen worden. Maar zowel u als [minderjarige] hebben steeds geweigerd hieraan medewerking te verlenen. Daarmee zijn de mogelijkheden van de school om [minderjarige] te helpen uitgeput.
Wel zullen wij, in samenwerking met het samenwerkingsverband, er alles aan doen om er voor te zorgen dat [minderjarige] zijn havodiploma gaat halen. In dat kader zullen wij ook bezien of het mogelijk is om [minderjarige] over te plaatsen naar een time-outproject. Vanaf het moment dat [minderjarige] is geschorst, heeft school ervoor gezorgd dat [minderjarige] het lesprogramma kon blijven volgen. Er is vanuit school ook steeds contact met [minderjarige] geweest. De school zal hiermee doorgaan totdat een passende oplossing is gevonden. (…) Verder hebben wij vernomen dat u [minderjarige] graag zou laten begeleiden door het huiswerkinstituut (…) en bij wijze van uitzondering is het mogelijk om de kosten hiervan tijdelijk te financieren.”
2.12.
Op 19 januari 2021 heeft het College van bestuur namens de Stichting een verweerschrift ingediend bij de GPO. Daarin staat onder meer dat [minderjarige] ook op de vorige school ( [school] gedragsproblemen vertoonde, dat in het schooljaar 2018/2019 acht gesprekken hebben plaatsgevonden met [eiseres] , dat de begeleider passend onderwijs (BPO’er) [minderjarige] heeft geobserveerd, maar dat [minderjarige] geen gesprekken meer met hem wilde voeren, en dat [eiseres] niet open stond voor gesprekken, bijvoorbeeld met het SWV (Samenwerkingsverband voortgezet onderwijs Amsterdam en Diemen) om verdere begeleiding van [minderjarige] vorm te geven. Ook is in dit verweerschrift het voorval op 5 november 2020 beschreven, waarin [minderjarige] en een medeleerling elkaar geslagen zouden hebben en daarmee -na te zijn aangesproken- niet ophielden, en zijn ook andere voorvallen vermeld, waarbij [minderjarige] medeleerlingen zou hebben uitgescholden en geschopt en storend gedrag tijdens de lessen zou hebben vertoond. Verwezen wordt naar en bijgevoegd is een logboek van de school, waarin talloze incidenten zijn beschreven.
2.13.
De GPO zou het verzoekschrift op 26 januari 2021 behandelen tijdens een hoorzitting.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van de Stichting om [minderjarige] binnen 24 uur na de betekening van het te wijzen vonnis weer feitelijk toe te laten tot het vierde leerjaar van de afdeling havo van de school, door hem toegang te verlenen tot de gebouwen, lokalen en terreinen daarvan, hem in staat te stellen het volledige schoolprogramma, waaronder lessen en overige activiteiten te volgen, hem toegang te verlenen tot alle onderwijsvoorzieningen die de school biedt en hem de gelegenheid te geven het eindexamen havo af te leggen. Dit alles op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van de Stichting in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt daartoe dat het besluit tot schorsing en voorgenomen verwijdering van [minderjarige] onbevoegd is genomen en dat ook overigens tal van voorschriften en formaliteiten niet in acht zijn genomen, waaronder het voorafgaand horen van [minderjarige] en [eiseres] . Verder is het besluit volgens [eiseres] disproportioneel, omdat [minderjarige] ook in dit leerjaar al (eind) examens moet doen en zijn gedrag niet van dien aard is dat handhaving op school niet verantwoord zou zijn. Het voorval op 5 november 2020, dat de druppel zou zijn geweest die de emmer deed overlopen, is onvoldoende gedocumenteerd en [minderjarige] heeft daarover een andere lezing dan de school. Daarnaast stelt [eiseres] dat het vooral aan de school en niet zozeer aan haar of [minderjarige] ligt dat passende begeleiding van [minderjarige] niet van de grond is gekomen.
3.3.
De Stichting voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 27 lid 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) jo artikel 15 lid 4 van het Inrichtingsbesluit WVO kan een school, indien zij wil overgaan tot definitieve verwijdering van een leerling, deze de toegang tot de school ontzeggen gedurende de periode dat de definitieve verwijdering nog niet is geëffectueerd, omdat het finale besluit nog niet is genomen of er nog geen vervangende school voor de leerling is gevonden. Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de leerling onderwijs zal kunnen volgen. Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.
4.2.
In dit geval is een situatie als bedoeld in artikel 27 lid 1 WVO aan de orde: de school heeft het voornemen aangekondigd om [minderjarige] definitief van DENISE te verwijderen en heeft hem in afwachting daarvan geschorst. De vraag is nu of de Stichting [minderjarige] in afwachting van de uiteindelijke beslissing over de verwijdering, weer volledige toegang tot de school moet verlenen. Daarbij wordt aangetekend dat de leerlingen vanwege de Coronamaatregelen momenteel slechts beperkt toegang hebben tot de school, maar dat een uitzondering bestaat voor eindexamenleerlingen. [minderjarige] behoort ook tot die categorie, omdat in havo 4 in de vakken Nederlands, Engels, wiskunde en geschiedenis al examens worden afgenomen die meetellen voor het eindexamen. Voor die vakken wordt ter plaatse (en niet (alleen) online) onderwijs gegeven.
4.3.
Bij de beslissing om een leerling van school te verwijderen heeft de school (het ‘bevoegd gezag’) een zekere beleidsvrijheid. Nu het in dit geval gaat om een bijzondere school is een dergelijke beslissing geen beschikking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht en staan de daarvoor geldende bezwaar- en beroepsmogelijkheden niet open. Wel kan de leerling (althans zijn wettelijke vertegenwoordiger) gebruik maken van de bezwaarprocedures binnen de school en een geschil voorleggen aan de GPO, zoals in dit geval ook is gebeurd. De burgerlijke rechter kan ingrijpen als de school een beslissing heeft genomen waartoe zij in redelijkheid niet heeft kunnen komen en/of als het belang van de leerling bij het terugdraaien van een beslissing zwaarder moet wegen dan het belang van de school bij de handhaving daarvan. Voor een toewijzende beslissing in kort geding is verder een voorwaarde dat de eisende partij daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat laatste is, als het gaat om een voorgenomen verwijdering van school, in beginsel het geval.
4.4.
De school heeft het voorgenomen besluit om [minderjarige] van school te verwijderen en hem in afwachting daarvan te schorsen, niet lichtvaardig genomen. Op grond van het door de school gemaakte chronologisch overzicht van de gebeurtenissen en het logboek dat de school in het geding heeft gebracht, is voldoende aannemelijk dat [minderjarige] vanaf het begin van zijn verblijf op de school problematisch gedrag heeft vertoond, dat ernstig verstorend werkt op de gang van zaken in de klas. Het gaat niet om een enkel incident, de meldingen zijn afkomstig van verschillende docenten en zien op uiteenlopende situaties. Het gaat vooral om het respectloos omgaan met leraren en medeleerlingen, niet luisteren en de orde verstoren. Aannemelijk is dat dergelijke problemen zich op de vorige school van [minderjarige] ( [school] ) ook al voordeden. [minderjarige] was vanwege dergelijk gedrag al viermaal tijdelijk geschorst. Weliswaar heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de eerdere schorsingen, maar voorshands is niet aannemelijk geworden dat aan die eerdere maatregelen geen gegronde reden ten grondslag lag.
4.5.
Een voorval op 5 november 2020, waarbij [minderjarige] en een medeleerling elkaar zouden hebben geslagen, was de druppel die de emmer deed overlopen en heeft geleid tot het voorgenomen besluit om [minderjarige] definitief van school te verwijderen. Weliswaar hebben de school en [minderjarige] verschillende lezingen van het gebeurde op
5 november 2020, maar aannemelijk is dat dit het zoveelste voorval was waarbij [minderjarige] betrokken was en dat hij niet tot de orde kon worden geroepen.
4.6.
Mogelijk is het gedrag van [minderjarige] geen kwade opzet, maar duidelijk is wel dat zijn gedragsproblemen serieus zijn en de gang van zaken op school in ernstige mate frustreren. De school heeft de problematiek onderkend en heeft van alles geprobeerd om [minderjarige] de nodige begeleiding te bieden om verbetering in de situatie te brengen. De voornaamste reden dat de begeleiding niet van de grond is gekomen lijkt dat [eiseres] , als moeder van [minderjarige] , daarin niet wilde meegaan. Er is veel misgegaan in de communicatie, maar uiteindelijk is de begeleiding gestagneerd en het ‘opp’ niet uitgevoerd, doordat [eiseres] niet achter de plannen stond en geen vertrouwen in de school had, noch in het samenwerkingsverband (SWV).
4.7.
Al met al is het oordeel van de school en de Stichting, dat er op DENISE geen plaats meer is voor [minderjarige] , niet onbegrijpelijk of onredelijk.
4.8.
Anders dan [eiseres] heeft gesteld, heeft de Stichting de bezwaren tegen het voorgenomen besluit tot verwijdering en in afwachting daarvan tot schorsing van [minderjarige] wel heroverwogen, zij het niet in de zin dat dit tot een andere uitkomst heeft geleid. Uit de beslissing blijkt immers dat de bezwaren inhoudelijk zijn beoordeeld en ongegrond bevonden. In de beslissing zijn ook de formele bezwaren van [eiseres] meegewogen. De Stichting heeft geoordeeld dat de rector op grond van het managementstatuut en het reglement disciplinaire en pedagogische maatregelen tot het opleggen van de schorsing bevoegd was en heeft [eiseres] en haar advocaat voorafgaand aan de beslissing gehoord.
4.9.
Anders dan [eiseres] heeft betoogd heeft de Stichting de grondslag voor de beslissing niet gewijzigd van ‘storend gedrag’ naar ‘handelingsverlegenheid’ (dat wil zeggen dat de school [minderjarige] niet kan bieden waar hij recht op heeft). Mogelijk is die tweede grond ook aan de orde, maar voldoende duidelijk voor alle betrokkenen is dat de achtergrond van de maatregelen het gedrag van [minderjarige] is en het gebrek aan bereidheid van hemzelf en [eiseres] om gebruik te maken van de door de school geboden mogelijkheden aan begeleiding om dat gedrag te verbeteren.
4.10.
De procedure rond de mogelijke verwijdering van [minderjarige] van school is nog niet afgerond. De GPO zal op afzienbare tijd – na de hoorzitting van 26 januari 2021, waarin [eiseres] haar bezwaren inmiddels heeft toegelicht – een oordeel geven, waarna de Stichting zal beslissen of het voornemen tot verwijdering zal leiden tot een besluit tot definitieve verwijdering. Daarbij zal het GPO-advies hoogstwaarschijnlijk worden gevolgd.
4.11.
Onder deze omstandigheden is er geen grond om [minderjarige] in afwachting van het besluit tot definitieve verwijdering weer toegang te verlenen tot alle faciliteiten van de school en de schorsing op te heffen. De Stichting heeft de beslissing dat niet te doen in redelijkheid kunnen nemen en de gevolgen voor [minderjarige] zijn niet disproportioneel. De school biedt hem immers alle steun en faciliteiten om gedurende dit leerjaar onderwijs te blijven volgen en de examens te kunnen doen. Daarbij is uitdrukkelijk meegewogen dat hij al met het eindexamen bezig is. [minderjarige] krijgt thuisonderwijs en daarnaast wordt aan hem op kosten van het SVW intensieve huiswerkbegeleiding geboden door het instituut Lyceo. Verder stelt de Stichting dat [minderjarige] het laatste jaar van de opleiding zal kunnen volgen bij het Joke Smit college, dat onderwijs verzorgt voor jongvolwassenen, of bij de middelbare school Apollo, via het Toptraject bij Altra of door middel van particulier onderwijs.
4.12.
Het belang van [minderjarige] om, in afwachting van het besluit tot verwijdering, fysiek toegang te krijgen tot de school weegt in de gegeven omstandigheden minder zwaar dan het belang van de school om, hangende die procedure, ook ten behoeve van de docenten en medeleerlingen van [minderjarige] , onderwijs te kunnen verzorgen, zonder diens storende gedrag. Ook de mogelijke formele gebreken in de besluitvorming zijn niet dermate zwaarwegend dat dit moet leiden tot toewijzing van de vordering. Er is nota van genomen dat de school heeft gemeld dat de Onderwijsinspectie van het voorgenomen besluit op de hoogte zou worden gesteld (zie onder 2.6), zodat het op grond van artikel 27 WVO vereiste overleg zal kunnen plaatsvinden, of inmiddels heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de Stichting aannemelijk gemaakt dat een vervangende school beschikbaar is, als tot definitieve verwijdering wordt besloten. Naar mag worden aangenomen zal de Stichting in dat geval, in samenspraak met [eiseres] , de verder benodigde stappen ondernemen.
4.13.
Het voorgaande betekent dat de gevraagde voorzieningen worden geweigerd, met veroordeling van [eiseres] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Stichting begroot op:
– € 667,- € 667,- aan griffierecht en
– € 667,- € 1.016,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MB